sensor Peugeot 308 2016 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2016, Model line: 308, Model: Peugeot 308 2016Pages: 398, PDF Size: 9.45 MB
Page 199 of 398

197
308_nl_Chap06_conduite_ed02-2015
F om deze functie uit te schakelen drukt u nog een keer op deze
toets: het lampje van de toets en
het bijbehorende verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel gaan
uit (volgens uitvoering). -
d
it verklikkerlampje
knippert enkele
seconden en gaat
vervolgens uit,
Storing
De dodehoekbewaking wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt
met een door het P
e
ugeot
-
netwerk
gehomologeeerde trekhaak.
Wassen met hogedrukspuit
Houd tijdens het wassen van de auto
het uiteinde van de hogedrukspuit op
minimaal 30
centimeter van de sensoren.
Bij het afzetten van het contact wordt de status
van het systeem opgeslagen.
-
d
it pictogram schakelt over op
de waarschuwingsmodus, het
verklikkerlampje knippert enige
tijd en gaat vervolgens uit.
Raadpleeg het Pe ugeot- netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats. Bij slechte weersomstandigheden
(zware regen, hagel enz.) kan het
systeem tijdelijk minder nauwkeurig
werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek
of van een droog wegdek op een nat
wegdek terechtkomen kan tot een
vals alarm leiden (zo kan een wolk
waterdruppels in de dode hoek worden
aangezien voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter
altijd op dat de sensoren niet met
modder, sneeuw of ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere zaken op
het gedeelte onder de buitenspiegels
waar de waarschuwingslampjes zitten,
omdat de de dodehoekbewaking dan
mogelijk niet goed werkt. Dit geldt ook
voor de detectiezones op de voor- en
achterbumper.
Afhankelijk van de uitvoering gebeurt het volgende:
6
Rijden
Page 200 of 398

198
308_nl_Chap06_conduite_ed02-2015
Deze functie signaleert met behulp van
sensoren in de bumper obstakels in de
nabijheid van de auto (personen, auto's,
bomen, slagbomen, enz.) die binnen het
detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.)
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
worden door dode hoeken in het detectiebereik
mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich
vlak bij de auto bevinden.
Parkeerhulp
Deze functie is een hulpsysteem: de
bestuurder dient altijd alert te blijven.De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij
klinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Geluidssignalen
De b
estuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het
naderen van obstakels. De frequentie van het
geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het
obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de
luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan
welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het
obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter,
klinkt het geluids signaal ononderbroken.
Parkeerhulp achter
Grafische weergave
De grafische weergave is een aanvulling op het geluidssignaal. op h et
display of op het instrumentenpaneel worden blokjes weergegeven
die het pictogram van de auto steeds dichter naderen. Als de auto het
obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt het symbool "
ge
vaar".
Parkeerhulp vóór
Aan de hand van het geluid dat via de luidspreker
(voor of achter) wordt weergegeven, is te herkennen
of het obstakel zich voor of achter de auto bevindt.
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de
parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra
er bij een wagensnelheid van maximaal 10 km/h
vóór de auto een obstakel wordt gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met
een ingeschakelde versnelling vooruit, als er
geen obstakel meer wordt gedetecteerd of
wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan
10
km/h.
Rijden
Page 201 of 398

199
308_nl_Chap06_conduite_ed02-2015
De functie wordt automatisch uitgeschakeld
zodra een aanhanger wordt aangekoppeld
of een fietsendrager op de trekhaak wordt
gemonteerd (auto's voorzien van een
trekhaak die volgens de voorschriften van
de fabrikant is gemonteerd).
Uitschakelen/activeren van
de parkeerhulp vóór en
achter
De functie kan worden uitgeschakeld
via het menu "Rijhulpsysteem " van
het touchscreen.
F
D
ruk op deze knop. Het lampje
van de knop gaat branden.
Door de knop opnieuw in te drukken wordt de
functie weer geactiveerd. Het controlelampje
dooft.
De parkeerhulp is uitgeschakeld
wanneer de functie Park Assist bezig
is de beschikbare ruimte van een
parkeerplaats te meten.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de Park Assist. Wassen met hogedrukspuit
Houd tijdens het wassen van de auto
het uiteinde van de hogedrukspuit op
minimaal 30 centimeter van de sensoren.
Storing
- dit verklikkerlampje gaat op het
instrumentenpaneel branden en/of er
wordt een melding weergegeven, in
combinatie met een geluidssignaal,
- dit pictogram schakelt over op de
waarschuwingsmodus, het verklikkerlampje
knippert enige tijd en blijft vervolgens branden
en er wordt een melding weergegeven in
combinatie met een geluidssignaal.
Raadpleeg het Pe
ugeot- netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats. Controleer bij slecht weer of in winterse
omstandigheden of de sensoren
soms bedekt zijn met modder, ijs
of sneeuw. Bij het inschakelen van
de achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat
de sensoren vuil kunnen zijn.
De parkeerhulp kan geluidssignalen
geven als reactie op bepaalde
omgevingsgeluiden (motoren,
vrachtwagens, drilboren, enz.).
Als er een storing optreedt bij het inschakelen van de achteruitversnelling,
gebeurt, afhankelijk van de uitvoering, het volgende:
6
Rijden
Page 203 of 398

201
308_nl_Chap06_conduite_ed02-2015
Park Assist
Dit systeem assisteert u actief bij het parkeren
door een parkeerplek te detecteren en vervolgens
het sturen van u over te nemen bij het inparkeren.
Het systeem bedient de stuurinrichting
ter wijl de bestuurder het gaspedaal, het
rempedaal, de versnellingsbak en de koppeling
(handgeschakelde versnellingsbak) bedient.
ti
jdens het in- en uitparkeren informeert het
systeem de bestuurder met beelden op het
scherm en geluidssignalen, zodat hij erop
kan toezien dat de manoeuvres veilig worden
uitgevoerd. Bij het parkeren kan het noodzakelijk
zijn dat u enkele keren moet steken.ti jdens de manoeuvres draait het
stuur wiel snel rond: houd daarom het
stuur wiel niet tegen, steek niet uw
handen tussen de spaken en zorg dat
ook uw kleding, uw sjaal, een handtas
en dergelijke niet tussen de spaken
terechtkomen.
u
z
ou hierdoor letsel
kunnen oplopen.
Als de Park Assist is geactiveerd, gaat
het Stop & Start-systeem niet over op
de S
t
o
P
-stand. In de S
t
o
P
-stand
wordt bij het activeren van de Park
Assist de motor weer gestart.
Het Park Assist-systeem is een
hulpmiddel voor de bestuurder die
echter te allen tijde zijn aandacht op het
verkeer moet blijven vestigen.
De bestuurder moet ervoor zorgen dat
de auto tijdens de gehele manoeuvre
onder controle blijft en geen obstakels
kan raken.
ond
er bepaalde omstandigheden
detecteren de sensoren mogelijk geen
kleine obstakels die zich in hun dode
hoeken bevinden.
De bestuurder kan op elk gewenst moment het
stuur zelf weer overnemen. De Park Assist assisteert u bij de
volgende parkeermanoeuvres:
-
fileparkeren
-
u
itparkeren na fileparkeren
-
ha
aks inparkerenDe Park Assist kan maximaal
4
parkeercycli achter elkaar uitvoeren.
Na deze 4
cycli wordt de functie
gedeactiveerd. Als u vindt dat uw auto
op dat moment niet goed geparkeerd
staat, moet u zelf het stuur weer ter
hand nemen om de manoeuvre te
voltooien.
De functie Park Assist werkt niet als de
motor is afgezet.
6
Rijden
Page 210 of 398

208
308_nl_Chap06_conduite_ed02-2015
Het systeem kan worden gedeactiveerd door
op de toets te drukken.
Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd:
-
a
ls het contact wordt afgezet,
-
a
ls de motor afslaat,
-
a
ls er binnen 5 minuten na het selecteren
van het type manoeuvre niet wordt gestart
met een manoeuvre,
-
a
ls de auto tijdens de manoeuvre langdurig
blijft stilstaan,
-
a
ls de antispinregeling (ASR) in werking
treedt,
-
a
ls de maximale wagensnelheid wordt
overschreden,
-
a
ls de bestuurder het stuur wiel tegenhoudt,
-
n
a meer dan 4 parkeercycli,
-
a
ls het bestuurdersportier wordt geopend,
-
a
ls één van de voor wielen op een obstakel
stuit.
Het verklikkerlampje van de functie op het
instrumentenpaneel gaat uit en er wordt een
melding weergegeven in combinatie met een
geluidssignaal.
De bestuurder moet nu het stuur weer
overnemen.
Deactiveren
Als het systeem tijdens een manoeuvre
wordt gedeactiveerd, moet de bestuurder het
systeem weer activeren om de meting voort te
zetten. Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld:
-
b
ij het trekken van een aanhangwagen,
-
a
ls het bestuurdersportier wordt geopend,
-
b
ij een wagensnelheid van meer dan
70
km/h.
Raadpleeg om het systeem voor langere duur
te laten uitschakelen het P
e
ugeot
-
netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
-
d
it verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat
branden en er wordt een melding
weergegeven, in combinatie met
een geluidssignaal,
Storing
In het geval van een storing in de
stuurbekrachtiging wordt dit pictogram
weergegeven op het instrumentenpaneel in
combinatie met een waarschuwingsmelding.
Raadpleeg het Pe ugeot- netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Uitschakelen
Controleer bij slecht weer en bij
winterse omstandigheden of de
sensoren niet worden bedekt met vuil,
rijp of sneeuw.
Laat in het geval van een storing
het systeem controleren door het
P
e
ugeot
-
netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
-
d
it pictogram schakelt over op
de waarschuwingsmodus, het
verklikkerlampje knippert enige
tijd waarna het dooft. Als de ruimte tussen uw auto en de
parkeerplek te groot is, kan het systeem
mogelijk de beschikbare ruimte niet meten.
ob
jecten die groter zijn dan de
afmetingen van de auto, worden bij een
manoeuvre niet gedetecteerd door het
Park Assist-systeem.
Afhankelijk van de uitvoering gebeurt het volgende:
Rijden
Page 211 of 398

209
308_nl_Chap06_conduite_ed02-2015
Bandenspanningscontrolesysteem
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
ver wisselen van een wiel moeten worden
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.Het bandenspanningscontrolesysteem is niet
meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt
dat de waakzaamheid van de bestuurder niet
door het systeem kan worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren (ook die van
het reservewiel). Doe dit ook voordat u een
lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het weggedrag
en de remweg van de auto en veroorzaakt
vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder
zware omstandigheden (zware belading,
hoge snelheden, een lange rit).
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker met
de bandenspanningen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de identificatie van
de auto.
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil of
er is minder dan 10 km gereden met een
beperkte snelheid).
on
der andere omstandigheden (bij warme
banden) moet de bandenspanning ten
opzichte van de op de sticker vermelde
spanning met 0,3 bar worden verhoogd.
Het rijden met een te lage
bandenspanning veroorzaakt
bovendien een hoger brandstofverbruik.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset
te worden na het aanbrengen of
verwijderen van sneeuwkettingen.
6
Rijden
Page 270 of 398

268
308_nl_Chap08_en-cas-de-panne_ed02-2015
Zekeringen dashboard
De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde
van het dashboard (linkerzijde). Zekering
n r. Ampère
(A) Functies
F4 5
ur
gence- en Assistance-oproepen.
F6 A of B 15Autoradio, touchscreen, CD-speler, navigatiesysteem.
F11 5Keyless entry and start-systeem
F13 1012V-aansluiting vóór.
F14 1012V-aansluiting bagageruimte.
F16 3Verlichting dashboardkastje, plafonnier achter.
F17 3Verlichting make-upspiegel, plafonnier vóór.
F19 5Instrumentenpaneel.
F21 10Multifunctioneel display, airconditioning.
F22 5Achteruitrijcamera, parkeerhulp.
F24 3Regen- en lichtsensor.
F25 5Airbags.
F28 A of B 15Autoradio (+ accu).
F30 20Ruitenwisser achter.
F31 30Sloten.
F32 10Hifi-versterker.
F33 3
gehe
ugen zitposities.
F34 5
el
ektrische stuurbekrachtiging.
F35 3Weergave niet-vastgemaakte veiligheidsgordels.
Toegang tot de zekeringen
F Maak het deksel los door het aan de
bovenzijde eerst links en vervolgens rechts
los te trekken.
Versie 1 (Full)
Storingen verhelpen
Page 271 of 398

269
308_nl_Chap08_en-cas-de-panne_ed02-2015
Versie 2 (Eco)
Zekering
n r. Ampère
(A) Functies
F9 5Inbraakalarm,
u
r
gence- en Assistance-oproep.
F13 5Achteruitrijcamera en parkeerhulp.
F15 1512V-aansluiting.
F16 15A a n s t e ke r.
F17 15Autoradio.
F18 20
tou
chscreen, CD-speler, audio-/navigatiesysteem.
F19 5Regen- en lichtsensor.
F20 5Airbags.
F21 5Instrumentenpaneel.
F22/F24 30Sloten interieur, exterieur, voor en achter.
F23 5Verlichting dashboardkastje, make-upspiegel, plafonniers voor
en achter.
F25/F27 15Ruitensproeierpomp voor/achter.
F26 15Claxon.
F30 15Ruitenwisser achter.
8
Storingen verhelpen