reset Peugeot 308 2018 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2018, Model line: 308, Model: Peugeot 308 2018Pages: 324, PDF Size: 10.83 MB
Page 11 of 324

9
Toetsen
A.Dimmer verlichting.
B. Resetten van de dagteller of de
onderhoudsindicator (afhankelijk van de
contex t).
Toerenteller
Toerenteller (x 1000 t /min of rpm).
Waarschuwings- en verklikkerlampjes
Bijbehorende waarschuwingen
Een lampje kan branden in combinatie met
een geluidssignaal en/of een melding op het
display.
Door het branden van het lampje te relateren
aan de werkingsfase van de auto kunt u
bepalen of de situatie normaal is of dat er
sprake is van een storing, zie de beschrijving
van ieder lampje voor meer informatie.
Bij het aanzetten van het contact
Bepaalde rode of oranje
waarschuwingslampjes gaan enkele seconden
branden wanneer het contact is aangezet.
Deze waarschuwingslampjes gaan uit zodra de
motor wordt gestart.
Aanhoudend brandend
lampje
Bij een draaiende motor of tijdens het rijden,
wijst het branden van een rood of oranje
waarschuwingslampje op een storing die nader
onderzocht moet worden aan de hand van het
bijbehorende melding (indien weergegeven) en de
beschrijving van het lampje in de documentatie.
Wanneer een lampje blijft
branden
De aanduidingen (1) (2) en (3) in de
beschrijving van het lampje geven aan of
u naast de onmiddellijk aanbevolen acties
contact met een gekwalificeerde professional
moet opnemen.
(1) : zet de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats en zet het contact af.
(2): neem contact op met een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
(3) : ga naar een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Tijdelijke weergave:
-
O
nderhoudsindicator (bij het aanzetten van
het contact).
-
O
lieniveaumeter (bij het aanzetten van het
contact, afhankelijk van de uitvoering).
-
A
ctieradius van de AdBlue voor het SCR-
systeem.
-
Waarschuwingsmeldingen.
Wanneer bij display
2 kort op toets B wordt
gedrukt, wordt een handmatige CHECK
uitgevoerd (herinnering onderhoudsdatum,
actieradius van de AdBlue voor het SCR-
systeem bij BlueHDi-uitvoeringen en actuele
waarschuwingen). De lampjes (weergegeven als symbolen)
informeren de bestuurder over een defect
(waarschuwingslampjes) of de werking van een
systeem (verklikkerlampjes in- of uitgeschakeld
systeem). Bepaalde lampjes branden op
twee manieren (vast of knipperend) en/of in
verschillende kleuren.
1
Instrumentenpaneel
Page 16 of 324

14
Bandenspanning te
laagBrandt permanent, in combinatie
met een geluidssignaal en een
melding. De bandenspanning van een of
meerdere wielen is te laag.
Controleer zo snel mogelijk de
bandenspanning.
Reset na het aanpassen van de
spanning het controlesysteem.
+ Lampje Bandenspanning te laag
knippert en brandt vervolgens
permanent en lampje Service
brandt permanent. Storing in de functie: de
bandenspanning wordt niet meer
gecontroleerd.
Controleer zo snel mogelijk de
bandenspanning en voer (3) uit.
AdBlue
®
(toegang via de
bagageruimte) Brandt permanent zodra het
contact is aangezet, in combinatie
met een geluidssignaal en een
melding van het aantal kilometers
dat u nog kunt rijden. De actieradius ligt tussen de 2400
en 600
km.Vul zo snel mogelijk AdBlue bij of
voer (3) uit.
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status
OorzaakActies/Opmerkingen
+
+
+ Storing (in elektrische
parkeerrem)
Branden permanent, in combinatie
met de weergave van de melding
"Storing parkeerrem". De parkeerrem werkt niet met
maximale efficiëntie en kan de auto
niet in alle omstandigheden veilig
op zijn plaats houden.
Om uw auto te beveiligen tegen
wegrollen:
F
P
arkeer de auto op een vlakke
ondergrond.
F
B
ij auto's met een
handgeschakelde versnellingsbak:
schakel een versnelling in.
F
B
ij auto's met een automatische
transmissie: selecteer P en plaats
de meegeleverde wielblokken voor
en achter een van de wielen.
Voer ver volgens (2) uit.
Instrumentenpaneel
Page 25 of 324

23
Meters
Onderhoudsindicator
De onderhoudsindicator wordt weergegeven
op het instrumentenpaneel. Afhankelijk van de
uitvoering van de auto:
-
o
p de plaats van de kilometerteller wordt
de resterende afstand tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt of de afgelegde afstand,
voorafgegaan door het teken "-", sinds
het onderhoudsinterval is verstreken
weergegeven.
De weergegeven afstand (in kilometers of
mijlen) wordt berekend op basis van het
aantal afgelegde kilometers en de verstreken
tijd sinds de laatste onderhoudsbeurt.
De waarschuwing kan ook worden
weergegeven als het einde van het
onderhoudsinterval in tijd nadert.
Waarschuwings-
resp.
verklikkerlampje Status
OorzaakActies/Opmerkingen
OnderhoudssleutelGaat tijdelijk branden
bij het aanzetten van
het contact.De afstand tot de
eerstvolgende beurt is
3000 tot 1000
km.
Brandt permanent, bij
het aanzetten van het
contact. De onderhoudsbeurt
moet binnen 1000
km
worden uitgevoerd. Laat spoedig een
onderhoudsbeurt aan
uw auto uitvoeren.
+
Onderhoudssleutel
knippertKnippert en brandt
vervolgens permanent,
bij het aanzetten van
het contact.
(Bij uitvoeringen
met de BlueHDi-
dieselmotor, in
combinatie met het
lampje Service). Het inter val voor de
onderhoudsbeurt is
overschreden.
Laat zo spoedig
mogelijk een
onderhoudsbeurt aan
uw auto uitvoeren.
- een waarschuwingsmelding geeft de
resterende afstand en de tijd tot de
eerstvolgende onderhoudsbeurt aan of geeft
aan dat het onderhoudsinterval is verstreken.Op nul zetten van de
onderhoudsindicator
Na elke onderhoudsbeurt moet de
onderhoudsindicator weer op nul gezet worden.
Als u de onderhoudsbeurt van uw auto zelf
hebt uitgevoerd:
F
zet
het contact af,
F
d
ruk op de resetknop van de dagteller en
houd deze ingedrukt,
F
z
et het contact aan; de teller begint terug te
tellen,
F
l
aat de knop los als het display " =0"
aangeeft; de sleutel verdwijnt.
Als u na deze handeling de accu wilt
loskoppelen, vergrendel dan de auto en
wacht minimaal 5
minuten. Het op nul
zetten van de onderhoudsindicator zal
anders niet worden opgeslagen.
1
Instrumentenpaneel
Page 26 of 324

24
Opvragen van onderhoudsinformatie
(alleen bij display 2)
U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie
weergeven.
F
D
ruk op de resetknop van de dagteller.
De onderhoudsinformatie wordt enkele seconden weergegeven en verdwijnt
vervolgens.
Koelvloeistoftemperatuurmeter
- zone B, i s de temperatuur te hoog.
Het waarschuwingslampje te hoge
temperatuur en het waarschuwingslampje
STOP gaan branden, in combinatie
met een geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding op het scherm.
STOP zo snel mogelijk op een veilige
plaats.
Wacht enkele minuten voordat u de motor
afzet.
Open nadat u het contact hebt afgezet
voorzichtig de motorkap en controleer het
koelvloeistofniveau.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het controleren van
de niveaus .
Als bij draaiende motor de wijzer zich
bevindt in:
-
zone A, is de temperatuur in orde,
Motorolieniveaumeter
Bij uitvoeringen met een motorolieniveaumeter
worden bij het aanzetten van het contact zowel
het motorolieniveau als de onderhoudsindicator
enkele seconden weergegeven.
Een controle van het olieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een vlakke,
horizontale ondergrond staat en de motor
minstens 30
minuten niet heeft gedraaid.
Olieniveau correct
Laag olieniveau
Als het motorolieniveau te laag is, gaat
"OIL " knipperen of wordt een melding van
een incorrect olieniveau weergegeven in
combinatie met het branden van het lampje
Ser vice en een geluidssignaal.
Controleer het olieniveau met de peilstok. Als
blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie
worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige
motorschade ontstaat.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het controleren van de
niveaus .
Instrumentenpaneel
Page 31 of 324

29
F Druk herhaaldelijk op de knop op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om de verschillende
onderwerpen achtereenvolgend weer te geven.
- Tabblad actuele informatie met: • d e actieradius,
•
h
et actuele brandstofverbruik,
•
d
e teller van het Stop & Start-systeem.-
Traject 1:
•
de
gemiddelde snelheid,
•
h
et gemiddelde
brandstofverbruik,
•
d
e afgelegde afstand,
tijdens het eerste traject.
-
Traject 2:
•
de
gemiddelde snelheid,
•
h
et gemiddelde
brandstofverbruik,
•
d
e afgelegde afstand,
tijdens het tweede traject.
Op 0 zetten van het traject
Traject 1 kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor
een dagelijks verbruik en traject 2 voor een
maandelijks verbruik.
F
S
electeer het traject dat u op 0 wilt zetten.
Houd de knop op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar even ingedrukt.
De trajecten 1 en 2 zijn onafhankelijk en
hebben dezelfde eigenschappen. Met display 1 en het touchscreen:
De informatie is toegankelijk via het menu
Auto/Rijden
.
Permanente weergave:
F
S
electeer het menu " Auto/Rijden".
F
S
electeer in dit menu het tabblad
" Rijfuncties ".
De informatie van de boordcomputer wordt
weergegeven op de hoofdpagina van het menu.
F
D
ruk op een van de toetsen om het
gewenste tabblad te bekijken.
Tijdelijke weergave in een specifiek venster:
F
D
ruk op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar om de informatie
te bekijken en de verschillende tabbladen
weer te geven. Tabblad actuele informatie met:
-
d e actieradius,
-
h
et actuele brandstofverbruik,
-
d
e teller van het Stop & Start-
systeem.
Tabblad Traject 1
met:
-
d
e afgelegde afstand,
-
h
et gemiddelde
brandstofverbruik,
-
de
gemiddelde snelheid tijdens
het eerste traject.
Tabblad Traject 2
met:
-
d
e afgelegde afstand,
-
h
et gemiddelde
brandstofverbruik,
-
de
gemiddelde snelheid tijdens
het tweede traject.
Op 0 zetten van het traject
F Druk, zodra het gewenste traject wordt weergegeven, op de knop voor
het resetten of op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar.
1
Instrumentenpaneel
Page 38 of 324

36
Tabblad "Rijfuncties"
FunctiesAanwijzingen
" Park Assist " Inschakelen/uitschakelen van de functie.
" Grootlichtassistent "Inschakelen/uitschakelen van de functie.
" Stop & Star t " Inschakelen/uitschakelen van de functie.
" Dodehoekbewaking "Inschakelen/uitschakelen van de functie.
" Antispinregeling " Inschakelen/uitschakelen van de functie.
" Parkeerhulp " Inschakelen/uitschakelen van de functie.
" Resetten bandenspan.contr. "Resetten van het bandenspanningscontrolesysteem.
" Instelling snelheid " Opslaan van snelheden voor de snelheidsbegrenzer of
de programmeerbare snelheidsregelaar.
" Diagnose " Overzicht van de actuele waarschuwingsmeldingen.
" Lane Departure Warning System "Inschakelen/uitschakelen van de functie.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over een van deze
functies.
Instellingen
PEUGEOT Connect Nav
De via de bovenste menubalk
toegankelijke functies zijn in de
volgende tabel weergegeven.
To e t s Aanwijzingen
Selecteren van een thema.
Audio-instellingen (geluidssfeer,
geluidsverdeling, geluidsniveau,
stemvolume, volume beltoon).
Uitschakelen van het scherm.
Instellingen van het
touchscreen en het digitale
instrumentenpaneel.
Instrumentenpaneel
Page 52 of 324

50
Elektrisch bedienbare ruiten
1.Linksvoor.
2. Rechtsvoor.
3. Rechtsachter.
4. Linksachter.
5. Blokkering elektrisch bedienbare ruiten
a c h t e r.
Door de knop voor het vergrendelen (op de
sleutel of de afstandsbediening) ingedrukt te
houden worden de ruiten automatisch gesloten.
Handbediende werking
Duw of trek de schakelaar tot het zware punt
om de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt
zodra de schakelaar wordt losgelaten.
Automatische werking
Duw of trek de schakelaar voorbij het zware
punt om de ruit te openen of te sluiten. Als u de
schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de
ruit volledig. Druk opnieuw op de schakelaar
om het openen of sluiten te stoppen. De ruiten kunnen nog tot één minuut na het
afzetten van het contact worden bediend.
Na die tijd kunnen de ruiten niet meer worden
bediend. Zet het contact aan om de ruiten weer
te kunnen bedienen.
Antiklemvoorziening
(afhankelijk van de uitvoering)
Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit,
stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk
weer open.
Als de ruit niet automatisch wil sluiten, druk
dan op de schakelaar om de ruit helemaal
te openen en trek ver volgens de schakelaar
omhoog tot de ruit volledig is gesloten. Houd
de schakelaar na het sluiten nog ongeveer
1
seconde vast.
Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Blokkering van de
ruitbediening achter
Druk, voor de veiligheid van uw
kinderen, op deze schakelaar om de
ruitbediening achter, ongeacht de
stand van de ruiten, te blokkeren.
Als het lampje brandt, is de ruitbediening
achter geblokkeerd.
Resetten van de
ruitbediening
Als de accu losgekoppeld is geweest, moet de
ruitbediening gereset worden.
Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld:
-
l
aat de ruit volledig zakken en weer volledig
omhoog gaan. De ruit zal telkens een paar
centimeters hoger komen. Herhaal deze
procedure totdat de ruit volledig dicht is
-
h
oud de schakelaar na het sluiten nog
minimaal 1
seconde vast.
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor
een korte periode, altijd de sleutel mee.
Wanneer tijdens het bedienen van de ruit
iets tussen de ruit en de sponning bekneld
raakt, moet de ruit weer worden geopend.
Druk daar voor op de desbetreffende
schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan
passagierszijde bedient, moet deze er van
verzekerd zijn dat niemand het correcte
sluiten van de ruit verhindert.
De bestuurder moet er van verzekerd zijn dat
de passagiers op de juiste manier gebruik
maken van de elektrische ruitbediening.
Zorg er voor dat kinderen zich tijdens
het bedienen van de ruiten niet kunnen
bezeren.
Als het lampje is gedoofd, is de ruitbediening
achter niet geblokkeerd.
Toegang tot de auto
Page 151 of 324

149
Storing
Bij een storing in het systeem,
wordt u gewaarschuwd door het
permanent branden van dit lampje in
combinatie met een melding en een
geluidssignaal.
Vermoeidheidsherkenningssysteem
Het is raadzaam om een pauze te nemen
wanneer u zich moe voelt. Pauzeer in elk geval
elke twee uur.
Deze systemen zijn hulpsystemen; de
bestuurder moet waakzaam blijven en te allen
tijde de controle over zijn auto bewaren. Deze
systemen houden in geen enkel geval de
bestuurder wakker en kunnen niet voorkomen
dat de bestuurder achter het stuur in slaap valt.
Het is de verantwoordelijkheid van de
bestuurder de auto aan de kant te zetten als hij/
zij vermoeid is.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld
via het configuratiemenu van de auto.
Raadpleeg voor meer informatie over het menu
het gedeelte met betrekking tot het scherm van
uw auto in de rubriek "Instrumentenpaneel".
De status van de functie wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
Driver Attention Warning
Het systeem geeft een
waarschuwing zodra het detecteert
dat de bestuurder langer dan twee
uur heeft gereden met een snelheid
van meer dan 65 km/h zonder dat
deze een pauze heeft genomen.
Deze waarschuwing bestaat uit een melding
die de bestuurder adviseert een pauze te
nemen, en een geluidssignaal.
Als de bestuurder dit advies niet opvolgt, wordt
de waarschuwing elk uur herhaald tot de motor
wordt afgezet.
Het systeem wordt gereset als aan een van de
volgende voor waarden is voldaan:
-
d
e auto staat gedurende meer dan
15
minuten stil met draaiende motor,
-
h
et contact is langer dan enkele minuten
afgezet geweest,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt en het portier is geopend.
Zodra de snelheid lager is dan 65
km/h,
gaat het systeem over in de wachtstand.
De rijtijd wordt opnieuw berekend zodra
de snelheid hoger is dan 65
km/h.
Driver Attention Warning
met camera
Afhankelijk van de uitvoering gebruikt de Driver
Attention Alert ook een camera.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten
controleren.
Met behulp van een boven aan de
voorruit geplaatste camera beoordeelt
het systeem de waakzaamheid van
de bestuurder door afwijkingen in de
koers van de auto ten opzichte van de
wegmarkeringen te signaleren.
Dit systeem is vooral geschikt voor auto(snel)
wegen (snelheden van meer dan 65
km/h).
Wanneer volgens het systeem het gedrag
van het voertuig wijst op vermoeidheid of
onoplettendheid van de bestuurder, wordt het
eerste waarschuwingsniveau geactiveerd.
De bestuurder wordt dan gewaarschuwd door
de melding " Voorzichtig! ", in combinatie met
een geluidssignaal.
6
Rijden
Page 169 of 324

167
Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen
inhoudt dat de waakzaamheid van de
bestuurder niet door het systeem kan
worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand en
telkens voordat u een lange rit gaat maken
de bandenspanning te controleren (ook die
van het reservewiel).
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het
weggedrag en de remweg van de auto en
veroorzaakt vroegtijdige bandenslijtage,
vooral onder zware omstandigheden (zware
belading, hoge snelheden, een lange rit).
Een te lage bandenspanning leidt ook tot
een hoger brandstofverbruik.De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat
vermeld op de bandenspanningssticker.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over
voertuigidentificatie
.
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil of
er is minder dan 10 km gereden met een
beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden (bij warme
banden) moet de bandenspanning ten
opzichte van de op de sticker vermelde
spanning met 0,3 bar worden verhoogd.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te worden
na het aanbrengen of verwijderen van
sneeuwkettingen.
Waarschuwing te lage bandenspanning
Deze waarschuwing wordt
aangegeven door het permanent
branden van dit lampje, een
geluidssignaal en, afhankelijk van
de uitvoering, een melding op het
scherm.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset
.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
F
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
Z
et de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats. Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien. Een visuele controle
is dus niet voldoende.
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
of
F
c
ontroleer als u een compressor in
de auto hebt, bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset, de spanning van de
vier banden als deze zijn afgekoeld,
of
F
r
ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is
om deze controle onmiddellijk uit te voeren.
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem wordt gereset.
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten.
6
Rijden
Page 170 of 324

168
Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met de
bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
is alleen betrouwbaar als de vier banden
tijdens het resetten de juiste spanning
hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen correcte meldingen als de
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
Display C
F Druk op de toets MENU om het hoofdmenu
weer te geven.
F
D
ruk op de toets " 7" of " 8" om het menu
" Persoonlijke instellingen – configuratie "
te selecteren en bevestig ver volgens uw
keuze door op de toets OK te drukken.
F
D
ruk op de toets " 5" of " 6" om het menu
" Configuratie auto instellen " te selecteren
en bevestig ver volgens uw keuze door op
de toets OK te drukken. F
D
ruk op de toets "
5" of " 6" om het
menu Rijhulpsysteem , het menu
Bandenspanning en vervolgens het menu
Resetten te selecteren en bevestig uw
keuzes door op de toets OK te drukken.
Het resetten wordt bevestigd door een
geluidssignaal.
Touchscreen
Het resetten van het systeem moet gebeuren
bij aangezet contact en stilstaande auto.
F
Sel
ecteer "Resetten bandensp.
controle " in het tabblad Rijfuncties
van het menu Auto/Rijden van het
touchscreen.
F
Be
vestig het resetten door op " Ja" te
drukken. Als het resetten is voltooid, klinkt
een geluidssignaal en wordt een melding
weergegeven.
De nieuw opgeslagen waarden van de
bandenspanning worden door het systeem
beschouwd als referentiewaarden.
Storing
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Na het uitvoeren van werkzaamheden
aan het systeem moet de spanning van de
vier banden worden gecontroleerd en het
systeem worden gereset.
Als het lampje te lage bandenspanning gaat
knipperen en vervolgens blijft branden in combinatie met het lampje Ser vice, wijst dit op
een storing in het systeem.
Er verschijnt een melding in combinatie met
een geluidssignaal.
Rijden