sensor Peugeot 308 2021 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2021, Model line: 308, Model: Peugeot 308 2021Pages: 244, PDF Size: 8.24 MB
Page 110 of 244

108
Rijden
Slecht zicht (slecht verlichte weg, zware
regenval, dichte mist, sneeuw) en
verblinding (koplampen van tegenliggers,
laagstaande zon, reflecties op nat wegdek,
uitrijden van een tunnel, snelle overgangen
tussen schaduw en licht) kunnen ook de
detectieprestaties negatief beïnvloeden.
Wanneer de voorruit wordt vervangen, neem
contact op met een PEUGEOT-dealer of
gekwalificeerde werkplaats om de camera
opnieuw te laten kalibreren; de werking
van de bijbehorende systemen kan worden
onderbroken.
Overige camera’s
De op het touchscreen of het
instrumentenpaneel weergegeven beelden
van de camera('s) kunnen door het reliëf
worden vervormd.
Bij de aanwezigheid van schaduwzones, of bij
zonnig weer of onvoldoende omgevingslicht
kan het beeld donkerder en minder
contrastrijk zijn.
De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze
in werkelijkheid zijn.
Sensoren
De werking van de sensoren en de
bijbehorende functies kan worden verstoord
door omgevingsgeluiden van bijvoorbeeld
luidruchtige voertuigen en machines (zoals
vrachtwagens of drilboren), door de ophoping
van sneeuw of dode bladeren op de weg of bij
beschadigde bumpers en spiegels.
Bij het inschakelen van de
achteruitversnelling geeft een geluidssignaal
(lange pieptoon) aan dat de sensoren
mogelijk vuil zijn.
Een aanrijding aan de voorzijde
of achterzijde van de auto kan de
sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet
altijd door het systeem wordt vastgesteld: de
afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect
zijn.
De sensoren detecteren geen obstakels die
te laag (trottoirbanden, drempels) of te dun
(bomen, palen, draadhekken) zijn.
Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel
worden gedetecteerd, worden mogelijk niet
meer gedetecteerd als ze zich in de dode
hoek van het detectiebereik van de sensoren
bevinden.
Bepaalde materialen (stoffen) kunnen
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
Onderhoudscontroles
Reinig de bumpers, de spiegels en het
gezichtsveld van de camera's regelmatig.
Houd tijdens het wassen van de auto het
uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal
30
cm van de radar, sensoren en camera's.
Matten
Het gebruik van matten die niet door
PEUGEOT zijn goedgekeurd, kan de
bediening van de snelheidsbegrenzer of de
snelheidsregelaar hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
►
controleer of de mat goed op zijn plaats
ligt,
►
leg nooit meerdere matten boven op
elkaar
.
Snelheidseenheden
Als u in een ander land bent, controleer
dan of de eenheid van snelheid die door het
instrumentenpaneel wordt gebruikt (mph
of km/h), overeenkomt met de in het land
geldende eenheid.
Zo niet, verander dan bij stilstaande
auto de door het instrumentenpaneel
gebruikte eenheid van snelheid zodat deze
overeenkomt met de ter plaatse geldende
eenheid.
Neem bij twijfel contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Snelheidslimiether-
kennings- en
snelheidsadviessysteem
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem geeft de maximaal toegestane
snelheid op het instrumentenpaneel weer,
conform de snelheidslimieten die gelden in het
land waarin u rijdt, op basis van:
– Door de camera gedetecteerde
verkeersborden met een snelheidslimiet.
– Informatie over snelheidslimieten uit de
kaartgegevens van het navigatiesysteem.
Om er zeker van te zijn dat de informatie
over snelheidslimieten afkomstig van het
navigatiesysteem actueel is, dienen de
kaartgegevens geregeld te worden geüpdatet.
Page 129 of 244

127
Rijden
6Het systeem werkt in de volgende
situaties mogelijk minder goed of
helemaal niet:
–
Onvoldoende contrast tussen het wegdek
en de zijkant van de weg (bijv
. schaduw).
–
W
egmarkeringen zijn versleten, niet
zichtbaar door sneeuw of modder, of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden enz.),
–
T
e weinig afstand tot de voorligger
(waardoor de rijstrookmarkeringen mogelijk
niet worden gedetecteerd).
–
Smalle, bochtige wegen.
Kans op ongewenst activeren
Bij de volgende rijomstandigheden is het
raadzaam om het systeem uit te schakelen:
–
rijden op slecht, instabiel of zeer glad (ijzel)
wegdek,
–
ongunstige weersomstandigheden,
–
rijden op een kombaan,
–
rijden op een rollenbank,
Uitschakelen / inschakelen
► Met deze toets kunt u het systeem op elk
moment uit- of inschakelen.
Uitschakeling wordt aangegeven door het
branden van het controlelampje in de toets.
Storing
Een systeemstoring wordt
aangegeven met het branden van
deze waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding.
Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Dodehoekbewaking
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Het systeem omvat sensoren op de zijkanten
van de bumpers en waarschuwt de bestuurder
voor de mogelijk gevaarlijke aanwezigheid
van andere voertuigen (auto's, vrachtwagens,
motoren) in de blinde hoeken van de auto
(gebieden die de bestuurder niet kan zien).
In de buitenspiegel aan de zijde waar
zich dat voertuig bevindt, gaat er een
waarschuwingslampje branden:
–
direct, wanneer u wordt ingehaald;
–
na ongeveer een seconde, wanneer u
langzaam een ander voertuig inhaalt.
Inschakelen/uitschakelen
De functie wordt ingesteld in het menu
Rijverlichting/Auto op het touchscreen.
Page 130 of 244

128
Rijden
De status van het systeem wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt
met een door PEUGEOT gehomologeerde
trekhaak.
Werkingsvoorwaarden
– Alle voertuigen rijden in dezelfde richting op
aangrenzende rijstroken.
–
De snelheid van uw auto moet tussen 12 en
140
km/u liggen.
–
W
anneer u een auto inhaalt en het verschil in
snelheid minder dan 10 km/u is.
–
W
anneer u door een andere auto wordt
ingehaald en het verschil in snelheid minder dan
25
km/u is.
–
Het verkeer stroomt vloeiend door
.
–
De inha
almanoeuvre duurt langer dan normaal
en het ingehaalde voertuig blijft in de dode hoek.
–
U rijdt in een rechte lijn of in een flauwe bocht.
–
Uw auto trekt geen aanhanger of caravan enz.
Werkingslimieten
In de volgende gevallen wordt er geen
waarschuwing gegeven:
– Bij stilstaande voorwerpen (geparkeerde
auto's, vangrails, lantaarnpalen, borden enz.).
–
Bij tegemoetkomend verkeer
.
–
Op bochtige wegen of in zeer scherpe
bochten.
–
Bij het inhalen van of ingehaald worden door
een zeer lang voertuig (vrachtwagen, autobus
enz.) die én in de dode hoek achter wordt
gedetecteerd én zich in het gezichtsveld van de
bestuurder bevindt.
–
Bij snelle inhaalmanoeuvres.
–
Bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor en
achter worden gedetecteerd, worden aangezien
voor een vrachtwagen of een stilstaand object.
–
Als de functie Park
Assist is geactiveerd.
Storing
Bij een storing gaat dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel gaat branden en wordt er
een melding weergegeven.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
Bij slechte weersomstandigheden (zware
regenval, hagel enz.) kan het systeem
tijdelijk minder nauwkeurig werken.
Vooral als de auto op een nat wegdek rijdt of
van een droog wegdek op een nat wegdek
terechtkomt, kan er een vals alarm worden
gegeven (zo kan een wolk waterdruppels in
de dode hoek worden aangezien voor een
voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter altijd op
dat de sensoren niet met modder, sneeuw of
ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere voorwerpen op
het gedeelte van de buitenspiegels waar het
waarschuwingsgebied zich bevindt of op de
detectiezones op de voor- en achterbumper,
omdat de dodehoekbewaking dan mogelijk
niet goed werkt.
Actief dodehoekbewakings-
systeem
Als aanvulling op het permanent branden
van het lampje in de buitenspiegel aan de
desbetreffende zijde, geeft het systeem bij het
overschrijden van een rijstrookmarkering met
ingeschakelde richtingaanwijzers een rukje aan
het stuurwiel om u te helpen een aanrijding met
het voertuig in de dode hoek te voorkomen.
Dit systeem is de combinatie van de Active Lane
Keeping Assistance en de Dodehoekbewaking.
Deze twee functies moeten ingeschakeld en
storingsvrij zijn.
De snelheid van de auto moet tussen 65 en
140 km/h liggen.
Deze functies zijn met name geschikt voor het
rijden op autowegen en snelwegen.
Page 131 of 244

129
Rijden
6de dode hoek worden aangezien voor een
voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter altijd op
dat de sensoren niet met modder, sneeuw of
ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere voorwerpen op
het gedeelte van de buitenspiegels waar het
waarschuwingsgebied zich bevindt of op de
detectiezones op de voor- en achterbumper,
omdat de dodehoekbewaking dan mogelijk
niet goed werkt.
Actief dodehoekbewakings-
systeem
Als aanvulling op het permanent branden
van het lampje in de buitenspiegel aan de
desbetreffende zijde, geeft het systeem bij het
overschrijden van een rijstrookmarkering met
ingeschakelde richtingaanwijzers een rukje aan
het stuurwiel om u te helpen een aanrijding met
het voertuig in de dode hoek te voorkomen.
Dit systeem is de combinatie van de Active Lane
Keeping Assistance en de Dodehoekbewaking.
Deze twee functies moeten ingeschakeld en
storingsvrij zijn.
De snelheid van de auto moet tussen 65 en
140
km/h liggen.
Deze functies zijn met name geschikt voor het
rijden op autowegen en snelwegen.
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken voor
meer informatie over de Active Lane Keeping
Assistance en de Dodehoekbewaking.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks altijd zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen.
Parkeerhulp
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem waarschuwt met behulp van
sensoren in de bumper voor obstakels in de
nabijheid van de auto (zoals voetgangers,
auto's, bomen en slagbomen) die binnen het
detectiebereik van de sensoren vallen.
Parkeerhulp achter
Het systeem wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij
klinkt een geluidssignaal.
Het systeem wordt uitgeschakeld als er weer
een andere versnelling wordt geselecteerd.
Geluidssignalen
Het systeem geeft de aanwezigheid van
obstakels binnen het detectiegebied van de
sensor aan.
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen
van obstakels. De frequentie van het
geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het
obstakel nadert.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel
kleiner dan ongeveer dertig centimeter is, klinkt
het geluidssignaal ononderbroken.
U hoort via de luidspreker (rechts of links)
aan welke zijde van de auto het obstakel zich
bevindt.
Grafische weergave
Page 132 of 244

130
Rijden
Dit is een aanvulling op het geluidssignaal. Dit
systeem geeft met balken op het scherm de
afstand tussen het obstakel en de auto aan (wit:
veraf, oranje: in de buurt en rood: heel dichtbij).
Als de auto het obstakel zeer dicht is genaderd,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
Parkeerhulp vóór
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de
parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra
er bij een wagensnelheid van maximaal 10 km/h
vóór de auto een obstakel wordt gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt gedeactiveerd zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met
een ingeschakelde versnelling vooruit, als er
geen obstakel meer wordt gedetecteerd of
wanneer de rijsnelheid hoger wordt dan 10
km/h.
Het geluid dat uit de luidspreker komt (
voor of achter), geeft de positie van het
obstakel ten opzichte van de auto aan (in de
rijrichting van de auto, voor of achter).
Uitschakelen/inschakelen
Deze functie wordt ingesteld via het
configuratiemenu van de auto.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij
het uitzetten van het contact.
Het parkeerhulpsysteem achter wordt
automatisch uitgeschakeld wanneer er
een aanhanger of fietsendrager wordt
aangekoppeld aan een trekhaak die volgens
de voorschriften van de fabrikant is
gemonteerd.
De parkeerhulp wordt uitgeschakeld wanneer de
functie Park Assist bezig is om de beschikbare
ruimte van een parkeerplaats te meten.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de Park Assist.
Werkingslimieten
Bij zware belading van de bagageruimte kan
de hoek van de auto de afstandsmetingen
verstoren.
Storing
Als er een storing optreedt wanneer u de
achteruitversnelling inschakelt, dan gaat
dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met
een melding en een geluidssignaal (kort
piepsignaal).
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
Visiopark 1
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld bij draaiende motor, geeft dit
systeem beelden van de directe omgeving van
de auto op het touchscreen weer met behulp van
een camera aan de achterzijde van de auto.
Het scherm is in twee delen opgedeeld, met
in het ene deel de omgeving zoals die door de
camera('s) wordt geregistreerd en in het andere
deel het beeld van bovenaf van de directe
omgeving van de auto.
De informatie van de parkeerhulpsensoren vult
het beeld van bovenaf aan.
Er kunnen diverse weergaven worden
weergegeven:
– Standaardweergave.
– 180° weergave.
– Ingezoomde weergave.
Standaard is de stand AUTO geactiveerd.
In deze stand kiest het systeem voor de beste
weergave (standaard of ingezoomd).
U kunt tijdens het manoeuvreren op elk gewenst
moment de weergave wijzigen.
De systeemstatus wordt niet opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Werkingsprincipe
Dit systeem registreert met de camera
achterop de omgeving van de auto tijdens het
manoeuvreren bij lage snelheid.
Van boven de auto wordt er, in realtime en
terwijl de manoeuvre wordt uitgevoerd, een
beeld van de directe omgeving gereconstrueerd
(weergegeven tussen de haakjes).
Deze weergave maakt het recht inparkeren
gemakkelijker en biedt de mogelijkheid om de
obstakels in de buurt van de auto te zien. Dit
Page 133 of 244

131
Rijden
6Er kunnen diverse weergaven worden
weergegeven:
– Standaardweergave.
–
180° weergave.
–
Ingezoomde weergave.
Standaard is de stand
AUTO geactiveerd.
In deze stand kiest het systeem voor de beste
weergave (standaard of ingezoomd).
U kunt tijdens het manoeuvreren op elk gewenst
moment de weergave wijzigen.
De systeemstatus wordt niet opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Werkingsprincipe
Dit systeem registreert met de camera
achterop de omgeving van de auto tijdens het
manoeuvreren bij lage snelheid.
Van boven de auto wordt er, in realtime en
terwijl de manoeuvre wordt uitgevoerd, een
beeld van de directe omgeving gereconstrueerd
(weergegeven tussen de haakjes).
Deze weergave maakt het recht inparkeren
gemakkelijker en biedt de mogelijkheid om de
obstakels in de buurt van de auto te zien. Dit beeld verdwijnt automatisch als de auto langere
tijd stilstaat.
Beeld achterzijde
U activeert de camera op de achterklep door
de achteruitversnelling in te schakelen en niet
harder dan 10
km/h te rijden.
De functie wordt uitgeschakeld:
–
Zodra er een aanhanger wordt aangekoppeld
of een fietsendrager op de trekhaak wordt
gemonteerd (bij auto's met een trekhaak die
volgens de voorschriften van de fabrikant is
gemonteerd).
–
Automatisch, bij snelheden hoger dan
ongeveer 10
km/h,
–
Automatisch, als de achterklep wordt
geopend.
–
Als er uit de achteruitversnelling wordt
geschakeld (het beeld wordt dan nog 7
seconden weergegeven).
–
Als op de witte pijl linksboven in de hoek van
het touchscreen wordt gedrukt.
Stand AUTO
Deze stand is standaard geactiveerd.
Wanneer een obstakel zich ter hoogte van de
rode lijn bevindt (minder dan 30
cm van de auto)
wordt dankzij de sensoren in de achterbumper
automatisch overgeschakeld van de weergave
van de omgeving achter de auto (standaard)
naar de weergave van het beeld van bovenaf
(ingezoomd) van de auto.
Standaardweergave
Page 134 of 244

132
Rijden
Het gebied achter de auto wordt weergegeven
op het scherm.
De blauwe lijnen (1) geven de breedte van de
auto weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze
verplaatsen zich afhankelijk van de stand van
het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30
cm vanaf
de achterbumper weer; de twee blauwe lijnen 3
en 4 een afstand van respectievelijk 1 m en 2 m.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
Ingezoomde weergave
De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld
van bovenaf van de achterzijde van de auto en
van zijn nabije omgeving te creëren zodat de
obstakels rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
De obstakels kunnen verder weg lijken
dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u de
zijkanten van de auto via de buitenspiegels in
de gaten houden.
De parkeersensoren geven ook extra
informatie over het gebied rondom de auto.
180°-weergave
Wanneer u achteruitrijdend een parkeerplaats
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave voertuigen, voetgangers of fietsers zien
aankomen.
Wij raden u aan om deze weergave niet tijdens
de gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links
A, midden B
en rechts C.
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze
te selecteren in het menu voor het veranderen
van de weergave.
Park Assist
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem helpt u actief bij het parkeren: het
detecteert een parkeerplek en neemt vervolgens
het sturen van u over bij het inparkeren.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak bedient de bestuurder het
gaspedaal, het rempedaal, de versnellingsbak
en de koppeling.
Bij een auto met een automatische transmissie
(EAT6/EAT8) bedient de bestuurder het
gaspedaal, het rempedaal en de selectiehendel.
Tijdens het in- en uitparkeren informeert het
systeem de bestuurder met beelden op het
scherm en geluidssignalen, zodat hij erop
kan toezien dat de manoeuvres veilig worden
uitgevoerd. Bij het parkeren kan het noodzakelijk
zijn om enkele keren vooruit en achteruit te
steken.
De bestuurder kan altijd de controle weer
overnemen door het stuurwiel vast te pakken.
Page 135 of 244

133
Rijden
6Onder bepaalde omstandigheden
detecteren de sensoren mogelijk geen
kleine obstakels die zich in hun dode hoeken
bevinden.
Het Park Assist-systeem werkt niet als de
motor is afgezet.
Het Park Assist-systeem assisteert u bij de
volgende manoeuvres:
A. Fileparkeren.
B. Uitparkeren na fileparkeren.
C. Inparkeren in een vak haaks op de rijbaan.
Tijdens de manoeuvres draait het
stuurwiel snel rond: houd daarom het
stuurwiel niet tegen en steek niet uw handen
tussen de spaken van het stuurwiel.
Let op voorwerpen die het draaien van het
stuurwiel kunnen hinderen (zoals wijde
kleding, sjaals en dassen) - Kans op letsel!
Als Park Assist is geactiveerd, gaat Stop & Start niet in de STOP-stand. In de
STOP-stand wordt bij het activeren van de
Park Assist de motor gestart.
Het Park Assist-systeem neemt de
controle van de stuurinrichting
gedurende maximaal 4 parkeercycli over. Na
deze 4 cycli wordt de functie gedeactiveerd.
Als u vindt dat uw auto op dat moment niet
goed geparkeerd staat, moet u zelf het
stuurwiel weer ter hand nemen om de
manoeuvre te voltooien.
Het verloop van de manoeuvres en de
rijinstructies worden op het touchscreen
weergegeven.
De assistentie is geactiveerd: de
weergave van dit pictogram in
combinatie met een maximumsnelheid geeft
aan dat het sturen wordt overgenomen door
het systeem: raak het stuurwiel niet aan.
De assistentie is gedeactiveerd: de
weergave van dit pictogram geeft aan
dat het sturen niet meer door het systeem
wordt uitgevoerd: u moet het stuurwiel zelf
weer ter hand nemen.
Controleer altijd de directe omgeving van
uw auto voordat u met een
parkeermanoeuvre begint.
De functie parkeerhulp is niet
beschikbaar tijdens de meting van de
beschikbare ruimte. Na deze meting
waarschuwt de functie u tijdens de
manoeuvre als uw auto een obstakel nadert:
het geluidssignaal klinkt ononderbroken als
de ruimte tussen de auto en het obstakel
minder dan 30 cm bedraagt.
Als u de functie parkeerhulp hebt
gedeactiveerd, wordt deze automatisch weer
geactiveerd gedurende de geassisteerde
parkeermanoeuvres.
Als de Park Assist wordt ingeschakeld, wordt het Dodehoekbewaking
uitgeschakeld.
Werking
Hulp bij fileparkeren
Zodra u een vrij parkeervak hebt gevonden:► Selecteer " Park Assist" in het menu
Auto/Rijverlichting en daarna het
tabblad Snelkoppelingen
van het touchscreen
om de functie te activeren.
Page 139 of 244

137
Rijden
6De parkeerhulp is gedeactiveerd: u kunt het
stuur weer overnemen.
Tijdens het haaks inparkeren wordt het Park Assist-systeem automatisch
uitgeschakeld zodra de achterzijde van de
auto een obstakel tot minder dan 50
cm is
genaderd.
Tijdens het inparkeren of het uitrijden van een parkeervak kan de functie
Achteruitrijcamera in werking treden. Deze
functie zorgt ervoor dat u een beter overzicht
hebt van de directe omgeving van de auto
door aanvullende informatie op het
instrumentenpaneel weer te geven.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de Achteruitrijcamera.
Uitschakelen
Het systeem kan worden gedeactiveerd door op
de toets te drukken.
Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd:
–
als het contact wordt afgezet,
–
als de motor afslaat,
–
als er binnen 5 minuten na het selecteren van
het type manoeuvre niet wordt gestart met een
manoeuvre,
–
als de auto tijdens de manoeuvre langdurig
blijft stilstaan,
–
als de antispinregeling (ASR) in werking
treedt, –
als de maximale wagensnelheid wordt
overschreden,
–
als de bestuurder het stuurwiel tegenhoudt,
–
na meer dan 4 parkeercycli,
–
als het bestuurdersportier wordt geopend,
–
als één van de voorwielen op een obstakel
stuit.
Dit pictogram wordt op het touchscreen
getoond en er verschijnt een melding op
het scherm in combinatie met een
geluidssignaal.
De bestuurder moet nu het stuur weer
overnemen.
Als het systeem tijdens een manoeuvre wordt
gedeactiveerd, moet de bestuurder het systeem
weer activeren om de meting voort te zetten.
Uitschakelen
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld:
– bij het trekken van een aanhanger ,
–
als het bestuurdersportier wordt geopend,
–
bij een wagensnelheid van meer dan 70 km/h.
Raadpleeg een PEUGEOT
-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats wanneer u het
systeem voor langere tijd wenst uit te schakelen.
Storingen
Dit waarschuwingslampje gaat op het
instrumentenpaneel branden en er wordt
een melding weergegeven, combinatie met een
geluidssignaal.
Als de ruimte tussen uw auto en de parkeerplek te groot is, kan het systeem
mogelijk de beschikbare ruimte niet meten.
Tijdens een manoeuvre houdt het Park Assist-
systeem geen rekening met onderdelen of
voorwerpen die buiten de carrosserie van de
auto uitsteken.
Controleer bij slecht weer en bij winterse
omstandigheden of de sensoren niet met
vuil, ijs of sneeuw zijn bedekt.
Laat het systeem bij een storing door een
PEUGEOT-dealer of door een gekwalificeerde
werkplaats controleren.
Page 160 of 244

158
Praktische informatie
► Houd het rempedaal ingetrapt en druk op de
hendel om de parkeerrem vrij te zetten.
►
Laat het rempedaal los en zet het contact uit.
Als de limiet van 5 seconden wordt
overschreden, schakelt de transmissie stand P
in; u moet de procedure dan opnieuw volgen.
Terug naar de normale werking
► Houd het rempedaal ingetrapt en start de
motor .
Keyless entry and start
U mag het rempedaal niet intrappen
wanneer u het contact aan of uit zet. Als u
dat wel doet, start de motor waardoor u de
procedure opnieuw moet volgen.
Onderhoudstips
Algemene aanwijzingen
Houd u aan de volgende aanbevelingen om
beschadiging van de auto te voorkomen.
Buitenkant
Gebruik nooit een hogedrukspuit in de
motorruimte - kans op schade aan
elektrische componenten!
Was de auto niet bij fel zonlicht of bij zeer
lage temperaturen.
Wanneer u de auto in een autowasstraat
wast, vergrendel dan alle portieren en,
afhankelijk van de uitvoering, haal de
elektronische sleutel uit de detectiezone en
schakel de "handsfree" functie (Handsfree
toegang) uit.
Wanneer u een hogedrukspuit gebruikt, houd
de spuitmond dan op minimaal 30 cm van
de auto (vooral wanneer u gebieden met
beschadigde lak, sensoren of afdichtingen
reinigt).
Verwijder meteen alle vlekken met
chemicaliën die de lak van uw auto kunnen
beschadigen (zoals boomhars, vogelpoep,
insectenafscheidingen, pollen en teer).
Afhankelijk van de omgeving moet u de
auto vaker wassen om zoutafzettingen (in
kustgebieden), roet (in industriële gebieden)
of modder (in natte of koude gebieden) te
verwijderen. moet u dDeze materialen kunnen
zeer corrosief zijn.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer
of gekwalificeerde werkplaats voor advies
over het verwijderen van hardnekkige vlekken
waarvoor speciale producten nodig zijn (zoals
verwijdermiddelen voor teer en insecten).
Laat lakschade bij voorkeur repareren door
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.Binnenkant
Wanneer u de auto wast, gebruik dan
nooit een waterslang of hogedrukreiniger
om de binnenkant te reinigen.
Uit bekers of andere open houders kan
vloeistof lopen die schade kan veroorzaken
aan bedieningselementen op het dashboard
en de middenconsole. Wees altijd voorzichtig!
Carrosserie
Glanzende lak
Gebruik nooit schurende producten of
oplosmiddelen, benzine of olie om de
carrosserie te reinigen.
Gebruik nooit een schuursponsje om lastige
vlekken te verwijderen - kans op krassen in
de lak!
Breng geen poetsmiddel aan als de zon fel
schijnt, of op kunststof of rubber onderdelen.
Gebruik een zachte spons met
zeepwater of een pH-neutraal product.
Neem de carrosserie met een schone
microvezeldoek af zonder er hard op te
wrijven.
Breng poetsmiddel aan op een schone en
droge auto.
Neem de instructies die op het product
worden vermeld in acht.
Stickers
(Afhankelijk van de uitvoering)
Gebruik geen hogedrukreiniger om de
auto te wassen. Dan bestaat de kans dat
u de stickers beschadigt of dat ze loskomen.
Reinig de auto met een waterstraal met
water met een temperatuur van 25 °C tot
40 °C.
Beweeg de waterstraal loodrecht over het
oppervlak dat moet worden gereinigd.
Spoel de auto af met gedemineraliseerd
water.