ESP PEUGEOT 5008 2020 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2020, Model line: 5008, Model: PEUGEOT 5008 2020Pages: 308, PDF Size: 10.12 MB
Page 98 of 308

96
Veiligheid
Peugeot Connect
Assistance
► Houd bij pech toets 2 langer dan 2 seconden
ingedrukt om hulp in te roepen (dit wordt
bevestigd met een spraakbericht*).
►
W
anneer u deze toets meteen opnieuw
indrukt, wordt de oproep geannuleerd.
In de privacymodus kunt u instellen
hoeveel er wordt gedeeld (gegevens en/
of positie) tussen uw auto en PEUGEOT.
U kunt dit instellen in het menu Instellingen
op het touchscreen.
Standaard (afhankelijk van de uitrusting) kunt
u de geolokalisatie uitschakelen/inschakelen
door gelijktijdig op de 2 toetsen te drukken
en vervolgens op de toets "Peugeot Connect
Assistance" om te bevestigen.
Wanneer u uw auto buiten het
PEUGEOT-netwerk hebt gekocht, raden
wij u aan de aanwezigheid van deze diensten
bij het netwerk te laten controleren en
eventueel configureren. In een meertalig land
kunt u het systeem laten configureren in de
officiële landstaal van uw voorkeur.
* Afhankelijk van de geografische dekking van ‘Peugeot Connect SOSPeugeot Connect Assistance’ en van de officiële landstaal die door de eigenaar van
de auto is gekozen.
Bij een dealer kunt u een lijst van landen waar het systeem werkzaam is \
en een lijst met beschikbare telematicadiensten opvragen; deze lijsten z\
ijn ook
beschikbaar op de internetsite voor uw land.
Om technische redenenen, zoals het
verbeteren van de kwaliteit van
telematicadiensten voor klanten, behoudt de
fabrikant zich het recht voor om op elk
willekeurig moment het telematicasysteem in
de auto te wijzigen.
Indien u beschikt over de dienst Peugeot
Connect Packs met het Pack SOS &
Assistance, hebt u via uw persoonlijke pagina
op de landelijke website toegang tot
aanvullende diensten.
Raadpleeg voor informatie over het Pack
SOS & Assistance de algemene voorwaarden
voor deze diensten.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma
(ESP)
Het elektronische stabiliteitsprogramma omvat
de volgende systemen:
–
het antiblokkeersysteem (ABS) en de
elektronische remdrukregelaar (EBD).
–
Noodremassistentie (BAS).
–
Antispinregeling (ASR). –
Dynamische stabiliteitscontrole (DSC).
–
Aanhangerstabiliteitscontrole (TSM).
Antiblokkeersysteem
(ABS) en de elektronische
remdrukregelaar (EBD)
Deze systemen verbeteren de stabiliteit en het
weggedrag van de auto tijdens het remmen en
zorgen ervoor dat u de auto beter onder controle
hebt in bochten, vooral op slechte of natte
wegen.
Het ABS voorkomt dat de wielen bij een
noodstop blokkeren.
De EBD regelt de remdruk per wiel.
Dit waarschuwingslampje gaat branden
bij een storing in het ABS-systeem.
De auto kan normaal remmen. Rijd voorzichtig
en met een matige snelheid.
Neem zo snel mogelijk contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als dit waarschuwingslampje samen met de waarschuwingslampjes STOP en ABS
gaat branden, in combinatie met een melding en
een geluidssignaal, dan is er een storing in de
EBD.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Page 103 of 308

101
Veiligheid
5De remlichten gaan automatisch branden als het
systeem in werking is.
Als de rijsnelheid hoger wordt dan 30 km/h,
wordt de regeling automatisch onderbroken. Het
controlelampje op het instrumentenpaneel brandt
dan weer grijs, maar het groene controlelampje
van de toets blijft branden.
De regeling wordt automatisch hervat zodra de
rijsnelheid lager wordt dan 30
km/h en er aan de
voorwaarden wordt voldaan met betrekking tot
de helling en het loslaten van de pedalen.
U kunt op elk gewenst moment het gaspedaal of
het rempedaal weer intrappen.
Uit
► Druk op de toets totdat het controlelampje
uit gaat; het controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat ook uit.
Bij een rijsnelheid van meer dan 70
km/u wordt
het systeem automatisch uitgeschakeld; het
controlelampje van de toets gaat uit.
Storing
Bij een storing in het systeem gaat dit
waarschuwingslampje groen branden in
combinatie met een melding op het
instrumentenpaneel.
Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-dealer of gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheidsgordels
Oprolautomaat
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die de lengte van de riem
automatisch aanpast aan uw lichaamsbouw. De
veiligheidsgordel wordt automatisch opgerold als
hij niet wordt gebruikt.
De oprolautomaten zijn voorzien van een
automatische blokkeerinrichting die in werking
treedt bij een aanrijding, een noodstop of het
over de kop slaan van de auto. U kunt de
blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan
de riem te trekken en deze weer los te laten,
zodat de riem weer een stukje wordt opgerold.
Pyrotechnische gordelspanners
Dit systeem zorgt voor extra bescherming bij
frontale en zijdelingse aanrijdingen.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van
de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
Spankrachtbegrenzer
Dit systeem beperkt de kracht waarmee de
gordel tegen het lichaam van de inzittende
getrokken wordt en bevordert daarmee de
veiligheid.
In het geval van een aanrijding
De pyrotechnische gordelspanners
kunnen, afhankelijk van de aard en
de kracht van de aanrijding , vóór en
onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het afgaan van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje
Airbag branden.
Laat het veiligheidsgordelsysteem na
een aanrijding controleren en eventueel
vervangen door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Omdoen
► Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
►
Controleer of de veiligheidsgordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Losmaken
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
► Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
Page 104 of 308

102
Veiligheid
Hoogteverstelling
► Knijp de knop A in en schuif deze in de
gewenste stand om het bevestigingspunt in
hoogte te verstellen.
Veiligheidsgordels achter
Iedere zitplaats achter heeft een
driepuntsveiligheidsgordel met een
oprolautomaat.
De veiligheidsgordels van de buitenste
zitplaatsen zijn voorzien van een gordelspanner
en een spankrachtbegrenzer.
De gordelsluiting van de middelste zitplaats
wordt door een elastische riem horizontaal
gehouden als de middelste veiligheidsgordel niet
wordt gebruikt.
Veiligheidsgordels
zitplaatsen tweede zitrij
achterin
Iedere zitplaats van de tweede zitrij achterin
heeft een driepuntsveiligheidsgordel met een
oprolautomaat.
De veiligheidsgordels van de buitenste
zitplaatsen zijn voorzien van een gordelspanner
en een spankrachtbegrenzer.
Controleer het volgende voordat u
handelingen met de zitplaatsen achterin
uitvoert, om beschadiging van de
veiligheidsgordels te voorkomen:
–
Zijn de buitenste veiligheidsgordels goed
gespannen?
–
Is de middelste veiligheidsgordel volledig
opgerold?
Veiligheidsgordel middelste
zitplaats tweede zitrij
achterin
Page 105 of 308

103
Veiligheid
5De veiligheidsgordel voor de middelste zitplaats
achterin is in het dak ingebouwd.
Plaatsen
► Trek aan de riem en steek de gesp A in de
rechter gordelsluiting.
►
T
rek aan de riem en steek de gesp B in de
linker gordelsluiting.
►
Controleer of beide gespen goed zijn
vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Losmaken en opbergen
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting
B en vervolgens op de zwarte knop van de
gordelsluiting A.
►
Geleid de riem bij het oprollen en beweeg
de gesp
B en vervolgens de gesp A naar
de magneet van het bevestigingspunt in de
hemelbekleding.
Veiligheidsgordels
zitplaatsen derde zitrij
achterin
Plaatsen
► Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
►
Controleer de vergrendeling door aan de
gordel te trekken.
Losmaken en opbergen
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
► Houd de gordel tijdens het oprollen vast.
►
Bevestig de gordel aan de zijbekleding
van de bagageruimte met behulp van het
magnetische bevestigingssysteem.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels
altijd correct bevestigd zijn wanneer ze
niet worden gebruikt.
Waarschuwingen
losgemaakte/
niet vastgemaakte
veiligheidsgordel(s)
Verklikkerlampje veiligheidsgordel(s)
losgemaakt/niet vastgemaakt
Dit rode lampje gaat branden op zowel
het instrumentenpaneel als op het
pictogrammendisplay voor de veiligheidsgordels
en de airbag vóór aan passagierszijde als
het systeem heeft gedetecteerd dat een van
de veiligheidsgordels is losgemaakt of niet is
vastgemaakt.
Page 106 of 308

104
Veiligheid
Verklikkerlampje losgemaakte/niet
vastgemaakte veiligheidsgordels
De rode verklikkerlampjes op het display geven
aan welke veiligheidsgordels niet vastgemaakt of
losgemaakt zijn.
Niet vastgemaakt voorin
Als het contact wordt aangezet, gaan
het waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel en de betreffende
controlelampjes branden als de bestuurder en/of
de voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt.
Bij snelheden hoger dan 20 km/h knipperen
deze waarschuwingslampjes ongeveer twee
minuten in combinatie met een steeds harder
wordend geluidssignaal. Na twee minuten blijven
deze waarschuwingslampjes branden zolang de
veiligheidsgordels voorin niet zijn vastgemaakt.
Niet vastgemaakt achterin
Als het contact wordt aangezet, bij draaiende
motor of bij een snelheid lager dan 20 km/h
gaan het waarschuwingslampje en de
betreffende controlelampjes gedurende
ongeveer 30 seconden branden als één of meer
veiligheidsgordels achter niet zijn vastgemaakt.
Losgemaakt
Als het contact is aangezet, gaan het
waarschuwingslampje en de betreffende
controlelampjes branden als de bestuurder en/
of één of meer passagiers hun veiligheidsgordels
losmaken.
Bij snelheden hoger dan 20 km/h knipperen
deze waarschuwingslampjes ongeveer twee
minuten in combinatie met een geluidssignaal.
Hierna blijven deze waarschuwingslampjes
branden zolang de veiligheidsgordels niet zijn
vastgemaakt.
Advies
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle
passagiers hun veiligheidsgordel goed
hebben omgedaan en vastgemaakt.
Maak, ongeacht de reistijd en de plaats waar
u in de auto zit, altijd de veiligheidsgordel
vast.
Wissel de gespen van de veiligheidsgordels
onderling niet om; de gordels zijn dan niet
voldoende effectief.
Controleer zowel voor als na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of verstellen
van een stoel of de achterbank of de gordel
zich op de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold.
Omdoen
De heupgordel moet zo laag mogelijk op
het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
– dient deze zo strak mogelijk om het
lichaam te worden gedragen;
–
moet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder dat de
gordel gedraaid raakt;
–
mag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen;
–
mag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen;
–
mag er om te voorkomen dat de gordel niet
goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Aanbevelingen voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar en/of
passagiers kleiner dan anderhalve meter
gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één kind gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Raadpleeg het betreffende gedeelte voor
meer informatie over kinderzitjes.
Onderhoud
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats, om te garanderen dat de
werkzaamheden volgens de voorschriften
worden uitgevoerd.
Page 110 of 308

108
Veiligheid
Advies
Een onjuist geïnstalleerd kinderzitje kan
de veiligheid van het kind in gevaar
brengen in het geval van een ongeval.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gesp van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het
zitje in gevaar kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het
tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten,
worden vastgemaakt waarbij de speling ten
opzichte van het lichaam van het kind zoveel
mogelijk moet worden beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje
met de veiligheidsgordel voor dat de
veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje
is gespannen en dat de gordel het kinderzitje
stevig op zijn plaats houdt. Schuif de
passagiersstoel, wanneer deze versteld kan
worden, indien nodig naar voren.
Verwijder de hoofdsteun alvorens
een kinderzitje met rugleuning op een
passagierszitplaats te bevestigen.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de
auto vliegt bij krachtig afremmen. Plaats de
hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is
verwijderd.
Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de autogordel
moet over de schouder van het kind liggen
zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
Gebruik een stoelverhoger met rugleuning
voorzien van een gordelgeleider ter hoogte
van de schouder.
Extra beveiliging
Gebruik de kinderbeveiliging om
te voorkomen dat de portieren en de
portierruiten achter per ongeluk geopend
worden.
Zorg ervoor dat de achterportierruiten niet
verder dan voor 1/3 deel worden geopend.
Plaats zonneschermen op de
achterportierruiten om jonge kinderen tegen
de zon te beschermen.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
–
geen kinderen zonder toezicht achter in
een auto,
–
nooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de
auto in de zon staat,
–
de sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Kinderzitje achterin
"Met het gezicht in de rijrichting" of
"Met de rug in de rijrichting"
► Schuif de voorstoel naar voren en zet de
rugleuning van de voorstoel rechtop, zodat de
benen van het kind in het kinderzitje "met de
rug in de rijrichting” of "met het gezicht in de
rijrichting” de voorstoel niet raken.
►
Zorg ervoor dat de afstand tussen de
rugleuning van het kinderzitje met het "gezicht in
de rijrichting" en de rugleuning van de stoel van
de auto zo klein mogelijk is. Idealiter raakt de
rugleuning van het kinderzitje de rugleuning van
de stoel van de auto..
Wanneer er een hondenrek
aanwezig is, is het essentieel om
Page 124 of 308

122
Rijden
Starten / afzetten van de
motor met de sleutel
Contactslot
Het contactslot heeft 3 standen:
– 1. Stop: sleutel in het contactslot steken
en uit het contactslot verwijderen, stuurslot
vergrendeld.
– 2. Contact: stuurslot ontgrendeld, contact
ingeschakeld, voorgloeien dieselmotor, draaien
van de motor.
– 3. Starten.
Bevestig geen zware objecten aan de
sleutel of aan de afstandsbediening.
Hierdoor worden deze zwaarder en zouden
een storing in het contactslot kunnen
veroorzaken.
Bij het trekken van een
aanhanger
Het rijden met een aanhanger heeft veel
invloed op het rijgedrag van de auto en
vergt daarom extra aandacht van de
bestuurder.
Houd u aan de maximale
aanhangergewichten.
Op hoogte: trek voor elke 1000 m hoogte
10% van het maximale aanhangergewicht af;
door een geringere luchtdichtheid nemen de
prestaties van de motor af als men op grotere
hoogte boven de zeespiegel komt.
Nieuwe auto: koppel geen aanhanger
achter de auto voordat deze een
kilometerstand van ten minste 1000 km heeft.
Als de buitentemperatuur hoog is, is het raadzaam de motor, als de auto stilstaat,
1 tot 2 minuten stationair te laten draaien om
de koeling te vergemakkelijken.
Controle voor vertrek
Kogeldruk
► Verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger
gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht
mogelijk bij de as (op het punt van samenkomst
bij uw auto) en probeer de maximaal toegestane
kogeldruk zo dicht mogelijk te benaderen zonder
deze te overschrijden.
Banden
► Controleer de bandenspanning van de auto
en de aanhanger en breng deze indien nodig op
de juiste waarde.
Verlichting
► Controleer de verlichting van de aanhanger
en de hoogteverstelling van de koplampen van
uw auto.
De parkeerhulp wordt automatisch
uitgeschakeld om een geluidssignaal te
vermijden als bij het aankoppelen van een
aanhanger een originele PEUGEOT-trekhaak
wordt gebruikt.
Tijdens het rijden
Koeling
Wanneer u met de auto een aanhanger sleept
terwijl u een helling op rijdt, dan stijgt de
temperatuur van de koelvloeistof. Het maximale
aanhangergewicht is afhankelijk van het
hellingspercentage en de buitentemperatuur. Het
koelvermogen van de ventilator neemt niet toe
met het motortoerental.
►
V
erlaag de snelheid en het motortoerental
zodat de vloeistof niet te veel opwarmt.
Let altijd goed op de koelvloeistoftemperatuur.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met het waarschuwingslampje
STOP, stop dan zo snel
mogelijk en zet de motor af.
Remsysteem
Met een aangekoppelde aanhanger heeft de
auto een langere remweg. Vermijd langdurig
gebruik van de remmen om te voorkomen dat de
remmen oververhit raken. Dan is het beter om
op de motor af te remmen.
Zijwind
Vergeet niet dat de auto tijdens het slepen meer
last heeft van de wind.
Diefstalbeveiliging
Elektronische
startblokkering
De sleutels zijn voorzien van een elektronisch
startblokkeringssysteem waarvan de geheime
code moet worden herkend om de motor te
kunnen starten.
Bij een storing in het systeem verschijnt er een
waarschuwing en zal de motor niet starten.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk.
Page 127 of 308

125
Rijden
6► Selecteer bij een auto met een automatische
transmissie de stand P of N en trap vervolgens
het rempedaal in.
►
Druk op de toets "
START/STOP"; houd het
pedaal ingetrapt tot de motor is aangeslagen.
Bij auto's met een dieselmotor wordt de motor
bij temperaturen beneden het vriespunt en/
of bij een koude motor pas gestart als het
waarschuwingslampje voor het voorgloeien is
gedoofd.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden nadat u op de toets " START/
STOP" hebt gedrukt:
►
Moet u het pedaal ingetrapt houden en niet
nogmaals op de toets " ST
ART/STOP" drukken
voordat de motor is aangeslagen.
Als aan een van de voorwaarden voor het
starten niet wordt voldaan, wordt een melding
weergegeven.
In sommige gevallen geeft een melding
aan dat het stuurwiel heen en weer moet
worden bewogen terwijl u de toets " START/
STOP" ingedrukt houdt om het stuurslot te
ontgrendelen.
Bij benzinemotoren kan na een koude
start het voorverwarmen van de
katalysator bij een stilstaande auto met
draaiende motor (verhoogd stationair
toerental) waarneembare motortrillingen met
zich meebrengen.
Als de motor afslaat, laat u het koppelingspedaal los en trapt u het
vervolgens weer helemaal in. De motor wordt
dan automatisch weer gestart.
Hybride auto's starten
► Trap het rempedaal volledig in en druk kort
op de toets START/STOP.
► Houd uw voet op het pedaal totdat dit
verklikkerlampje gaat branden om aan te
geven dat het hybridesysteem is ingeschakeld
(bevestigd door een geluidssignaal).
Het systeem start standaard in de modus
ELECTRIC
.
Afhankelijk van verschillende parameters
(laadniveau batterij of buitentemperatuur),
bepaalt het systeem of het nodig is om de
benzinemotor te starten.
U kunt de rijstand op elk gewenst moment
wijzigen met de keuzeschakelaar.
Wanneer de auto in elektrische modus
start, maakt het geen geluid.
Let met name op voetgangers en fietsers,
omdat zij de auto wellicht niet aan komen
horen, ondanks het geluidssignaal voor
voetgangers.
Uitschakelen
► Zet de auto stil en laat de motor stationair
draaien.
► Zet bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel bij
voorkeur in de neutraalstand.
►
Selecteer
bij een auto met een automatische
transmissie bij voorkeur de stand P of N.
►
Druk op de toets "
START/STOP".
►
Controleer bij een hybride auto voordat u de
auto verlaat, eerst of het waarschuwingslampje
READY
niet brandt.
In sommige gevallen is het nodig om aan
het stuurwiel te draaien om het stuurslot te
vergrendelen.
Bij bepaalde uitvoeringen met een automatische
transmissie (EAT6/EAT8) kan het stuurslot
niet worden vergrendeld, maar wordt de
versnellingsbak vergrendeld in stand P.
Als de auto niet stilstaat, kan de motor
niet worden afgezet.
Als de motor wordt afgezet, worden ook de rembekrachtiging en de
stuurbekrachtiging uitgeschakeld: u zou dan
de controle over de auto kunnen verliezen!
Laat de elektronische sleutel nooit in de
auto achter als u de auto verlaat.
Page 151 of 308

149
Rijden
6Inschakelen/onderbreken
► Draai rolwiel 1 in de stand CRUISE: de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (Pause).
► Druk op toets 2 of 3 om de snelheidsregelaar
in te schakelen en een snelheid op te slaan
als de auto de gewenste snelheid bereikt; de
huidige snelheid van de auto wordt de ingestelde
snelheid.
►
Laat het gaspedaal los.
► Druk nogmaals op toets 4 om de werking van
de functie tijdelijk te onderbreken (Pause).
►
Druk nogmaals op toets 4
om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen (ON).
De werking van de snelheidsregelaar kan
ook tijdelijk worden onderbroken
(Pause):
–
door het rempedaal in te trappen.
– automatisch, als het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP) in werking treedt.
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
Wijzigen van de actuele ingestelde snelheid:
►
In stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets
2 of 3.
►
Continu, in stappen van +/- 5
km/h: houd de
toets
2 of 3 ingedrukt.
Tijdens het ingedrukt houden van de toets 2 of 3 kan de snelheid van de auto
zeer snel veranderen.
Stel om veiligheidsredenen een snelheid
in die niet al te veel afwijkt van de
actuele wagensnelheid. Zo voorkomt u dat de
auto te sterk accelereert of vaart mindert.
De ingestelde snelheid wijzigen met behulp
van de geprogrammeerde snelheden en het
touchscreen:
►
druk op de toets
5 om de geprogrammeerde
snelheden weer te geven.
►
Druk op de touchscreen-toets voor de
gewenste snelheid.
Na enkele ogenblikken sluit het selectiescherm.
Deze snelheid wordt nu de nieuwe ingestelde
snelheid. U kunt de ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar aanpassen aan
de snelheid die wordt voorgesteld
door het snelheidslimietherkennings-
en snelheidsadviessysteem op het
instrumentenpaneel:
►
Druk één keer op toets
5; er wordt een
melding weergegeven om het verzoek tot
opslaan te bevestigen.
►
Druk nogmaals op toets
5
om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
De snelheid verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Uitschakelen
► Draai rolknop 1 in de stand "OFF”: de
informatie over de snelheidsregelaar wordt niet
meer weergegeven.
Storing
De weergave van streepjes (eerst knipperend
en dan permanent) wijst op een storing in de
snelheidsregelaar.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Page 153 of 308

151
Rijden
63.Activeren van de snelheidsregelaar met
de actuele rijsnelheid/verhogen van de
ingestelde snelheid
4. Snelheidsregelaar onderbreken/hervatten
met eerder opgeslagen snelheid
Bevestiging van het herstarten van de auto
na een automatische stop (uitvoeringen met
de Stop & Go-functie)
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergave van de opgeslagen
snelheidslimieten met de functie Opslaan van
de snelheden
of
Gebruiken van de snelheid
die wordt voorgesteld door het
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem ( MEM)
6. Weergeven en instellen van de
afstandsinstelling tot de voorligger
Gebruik
Activeren van het systeem (pauze)
► Draai rolknop 1 omlaag in de stand CRUISE
terwijl de motor draait. De snelheidsregelaar is
gebruiksklaar (grijze weergave).
Inschakelen van de snelheidsregelaar en
instellen van een snelheid
Bij een handgeschakelde versnellingsbak moet
de snelheid van de auto tussen 30 en 180 km/u
liggen.
Bij een automatische transmissie moet stand D
of M zijn geselecteerd en moet de snelheid van
de auto tussen 30 en 180
km/u liggen.
Bij een elektrische automatische transmissie
(hybride) moet de snelheid van de auto tussen 0
en 180 km/u liggen.
►
Druk op toets
2 of 3: de huidige snelheid
wordt de ingestelde snelheid (minimaal 30
km/u)
en de snelheidsregelaar wordt direct geactiveerd
(weergegeven in het groen).
►
Druk op
3 voor het verhogen of op 2 voor
het verlagen van de ingestelde snelheid (in
stappen van 5 km/h als de toets ingedrukt wordt
gehouden).
Wanneer toets 2 of 3 ingedrukt wordt
gehouden, kan de snelheid van de auto
snel veranderen.
De snelheidsregelaar onderbreken/
hervatten
► Druk op 4 of trap het rempedaal in. Wanneer
u de snelheidsregelaar wilt onderbreken, kunt u
dat als volgt doen: •
schakel van stand D
naar N;
•
houd het koppelingspedaal langer dan 10
seconden ingetrapt;
•
druk op de hendel van de elektrische
parkeerrem.
►
Druk op
4 om de snelheidsregelaar weer
in te schakelen. De snelheidsregelaar kan
automatisch zijn onderbroken: •
wanneer de snelheid van de auto lager
is dan 30
km/h bij een handgeschakelde
versnellingsbak.
•
wanneer het toerental van de auto lager is
dan 1
100 t/min bij een handgeschakelde
versnellingsbak.
•
door ingrijpen van het ESP
.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak moet
de bestuurder het gaspedaal intrappen om weg
te rijden en vervolgens het systeem opnieuw
inschakelen door harder dan 30 km/h te rijden en
toets 2, 3 of 4 in te drukken.
Wanneer een auto met een automatische
transmissie door het systeem tot stilstand is
gebracht, dan houdt het systeem de auto op zijn
plaats; de snelheidsregelaar wordt onderbroken.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen
om weg te rijden en vervolgens het systeem
opnieuw inschakelen door harder dan 30 km/h te
rijden en toets 2, 3 of 4 in te drukken.
Wanneer een auto met elektrische automatische
transmissie (hybride) door het systeem tot
stilstand is gebracht en de auto door de
verkeerssituatie niet binnen 3
seconden weer
kan wegrijden, druk dan op toets 4 of trap het
gaspedaal in om weg te rijden.
Als de bestuurder geen actie onderneemt nadat
de auto tot stilstand is gebracht, dan wordt de
elektrische parkeerrem automatisch na ongeveer
5 minuten aangetrokken.