sensor PEUGEOT 5008 2022 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2022, Model line: 5008, Model: PEUGEOT 5008 2022Pages: 292, PDF Size: 9.42 MB
Page 54 of 292

52
Ergonomie en comfort
 
Het elektrochroomsysteem gebruikt een sensor 
voor het detecteren van het niveau van het 
buitenlicht en van het licht dat van achteren op 
de auto valt zodat er automatisch en geleidelijk 
tussen dag- en nachtstand kan worden 
geschakeld.
Voor optimaal zicht bij het manoeuvreren 
wordt het spiegelglas automatisch 
helderder als de achteruitversnelling wordt 
ingeschakeld.
Het systeem wordt uitgeschakeld als de 
lading in de bagageruimte hoger dan de 
bagageafdekking is of als er voorwerpen op 
de bagageafdekking zijn geplaatst.
Hoofdsteunen achter 
 
 
 
 
 
 
 
Hoge stand (als zitplaatsen bezet zijn):
►  Beweeg de hoofdsteun omhoog tot aan de 
aanslag.
Lage stand
 (opgeborgen stand, als de 
zitplaatsen onbezet zijn):
► Druk de pallen ( A ) in om de hoofdsteun los te 
halen en duw deze omlaag.
De hoofdsteunen achter kunnen worden 
verwijderd.
Een hoofdsteun verwijderen
► Beweeg de hoofdsteun omhoog tot aan de 
aanslag.
►
 
Druk vervolgens de pallen ( A
) in om de 
hoofdsteun te ontgrendelen en zet hem helemaal 
omhoog.
►
 
Berg de hoofdsteun op.
Een hoofdsteun terugplaatsen
► Steek de pennen van de hoofdsteun in de 
geleiders van de betreffende rugleuning.
►
 
Duw de hoofdsteun omlaag tot tegen de 
aanslag.
►
 
Druk de pallen ( A
) in om de hoofdsteun los te 
halen en duw deze omlaag.
Ga nooit rijden met passagiers op de 
achterbank als de hoofdsteunen zijn 
verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn 
geplaatst en in de hoge stand staan.
De hoofdsteun van de middelste 
zitplaats en de hoofdsteunen van 
de buitenste zitplaatsen zijn niet uitwisselbaar.   
Page 63 of 292

61
Ergonomie en comfort
3Advies
Het ventilatie- en 
airconditioningssysteem gebruiken
►
 
Let erop dat de uitstroomopening onder 
de voorruit, de verschillende luchtkanalen, 
ventilatieroosters, 
overige uitstroomopeningen 
en ventilatieopening in de bagageruimte vrij 
blijven voor een gelijkmatige verdeling van de 
lucht naar het interieur.
►
 
Dek de zonnesensor op het 
dashboard niet af; deze wordt gebruikt 
voor het regelen van het automatische 
airconditioningssysteem.
►
 
Zet de airconditioning minstens één tot 
twee keer per maand 5 tot 10 minuten aan 
om het systeem in goede staat te houden.
►
 
Gebruik de airconditioning niet als deze 
niet koelt en neem contact op met een 
PEUGEOT
-dealer of een gekwalificeerde 
werkplaats.
Wanneer er een zware lading op een steile 
helling bij een hoge buitentemperatuur wordt 
gesleept, kan de airconditioning tijdelijk 
worden uitgeschakeld, zodat de motor meer 
vermogen heeft en meer sleepkracht biedt.
Rijd niet te lang met de ventilatie 
uitgeschakeld of terwijl de 
luchtrecirculatie in het interieur langere tijd is 
ingeschakeld. Kans op beslaan en 
verslechtering van de luchtkwaliteit!
Als de auto lange tijd in de zon heeft  gestaan en de temperatuur in het 
interieur hoog is opgelopen, is het raadzaam 
om het interieur even te ventileren.
Zorg ervoor dat de luchttoevoer hoog genoeg 
is ingesteld, zodat de lucht in het interieur 
goed wordt ververst.
Bij condensvorming door gebruik van de 
airconditioning kan er water onder uit de 
auto lekken. Dit is volkomen normaal.
Onderhoud van het ventilatie- en 
airconditioningssysteem
►
 
Controleer regelmatig de staat van het 
interieurfilter en laat de filterelementen 
periodiek vervangen.
W
e raden aan om een samengesteld 
interieurfilter te gebruiken. Het speciale 
actieve additief biedt bescherming tegen 
vervuilende gassen en onaangename geuren.
►
 
V
 oor een juiste werking van het 
airconditioningssysteem moet u het laten 
controleren volgens de aanbevelingen in het 
onderhoudsschema van de fabrikant. 
Stop & Start
De verwarmings- en 
airconditioningssystemen werken alleen als 
de motor draait.
Schakel het Stop & Start-systeem tijdelijk 
uit om een comfortabele temperatuur in het 
interieur te behouden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek 
voor meer informatie over het
 
Stop & 
Start
-systeem.
Automatische airconditioning met 
gescheiden regeling
Bij dit systeem wordt het airconditioningssysteem 
automatisch ingeschakeld en worden de 
temperatuur, luchtstroom en luchtverdeling in het 
interieur automatisch geregeld. 
Dit systeem werkt bij draaiende motor maar 
toegang tot de aanjager en bedieningsfuncties 
blijft mogelijk bij ingeschakeld contact.
Druk op de toets van het menu 
Airconditioning  om de pagina met de 
bedieningstoetsen van het systeem weer te 
geven.
    
Page 64 of 292

62
Ergonomie en comfort
 
 
 
 
 
 
 
1. Temperatuurregeling
2. Regeling luchtstroom
3. Regeling luchtverdeling
4. Recirculatie van interieurlucht
5. Airconditioning aan/uit
6. Maximale stand van de airconditioning
7. Systeem uitschakelen
8. Automatisch programma Zicht
9. Automatisch comfortprogramma aan/uit
10. Toegang tot de tweede pagina
11 . Selectie van instellingen voor het 
automatische comfortprogramma 
(Langzaam/Normaal/Snel)
12. Functie "AQS (Air Quality System)" (met 
vervuilingssensor) (afhankelijk van de 
uitvoering)
13. Centrale regeling / gescheiden regeling
14. Temperatuur conditionering (afhankelijk van 
de uitvoering)
Functie "REAR" (afhankelijk van de 
uitvoering)
Temperatuurregeling
De bestuurder en voorpassagier kunnen de 
temperatuur afzonderlijk en naar eigen wens 
instellen. De weergegeven waarde heeft betrekking op 
een bepaald comfortniveau en niet op een 
exacte temperatuur.
►
 
Druk op een van de toetsen 
1
  om de waarde 
te verhogen (rood) of te verlagen (blauw).
Het is raadzaam het verschil tussen de 
instellingen links en rechts niet meer dan 3°C te 
laten bedragen.
Automatisch  comfortprogramma
Deze automatisch stand zorgt voor optimale 
regeling van de temperatuur, luchtopbrengst en 
luchtverdeling in het interieur, op basis van het 
geselecteerde comfortniveau.
►
 
Druk op toets 
 9 om de automatische stand 
van het airconditioningssysteem in of uit te 
schakelen.
Het lampje in de toets gaat branden als het 
airconditioningssysteem automatisch werkt.
U kunt de intensiteit van het automatische 
comfortprogramma wijzigen door met de toets 
OPTIES
 
een van de beschikbare instellingen te 
kiezen:
–
 
Soft
 : voor een aangename en stille werking 
door de luchtopbrengst te beperken.
–
 
Normal
 : voor het beste compromis tussen een 
comfortabele temperatuur en een stille werking 
(standaardinstelling).
–
 
Fast
 : voor een stevige en doeltreffende 
luchttoevoer.   
Page 65 of 292

63
Ergonomie en comfort
3Om de huidige instelling te wijzigen (aangegeven 
door het desbetreffende lampje) drukt u 
meerdere keren op toets 11 tot de gewenste 
instelling wordt weergegeven.
Gebruik de instellingen " Normal" en "Fast" om 
het comfort te waarborgen van de passagiers 
achterin.
Deze instelling kan uitsluitend samen met de 
automatische stand worden gebruikt. Maar 
wanneer de stand  AUTO wordt uitgeschakeld, 
blijft het lampje voor de geselecteerde instelling 
branden.
Als de instelling wordt gewijzigd terwijl de stand 
AUTO is uitgeschakeld, wordt de stand AUTO 
hierdoor niet ingeschakeld.
De luchtstroom neemt geleidelijk toe 
totdat de gewenste comfortwaarde is 
bereikt, om de toevoer van koude lucht in de 
auto bij koud weer en een koude motor te 
beperken.
Als de temperatuur in de auto bij het 
instappen veel lager of hoger is dan de 
ingestelde comfortwaarde, heeft het geen 
zin om de ingestelde waarde te wijzigen 
om de gewenste temperatuur sneller 
te bereiken. Het systeem corrigeert het 
temperatuurverschil automatisch en zo snel 
mogelijk.
Automatisch programma  Zicht
Zie het hoofdstuk Ontwasemen / ontdooien 
voorruit voor meer informatie over toets 8.
Functie "Air Quality 
System" (AQS)
Met behulp van een luchtkwaliteitssensor 
schakelt deze functie automatisch de recirculatie 
van de interieurlucht in als een bepaalde 
grenswaarde voor de vervuiling van de 
buitenlucht wordt bereikt.
Als de luchtkwaliteit weer voldoende is, wordt 
de recirculatie van de interieurlucht automatisch 
uitgeschakeld.
Deze functie is niet in staat om vervelende 
geurtjes te detecteren.
De recirculatie wordt automatisch ingeschakeld 
als de ruitensproeiers vóór worden gebruikt of de 
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De functie werkt niet als de buitentemperatuur 
lager is dan 5
  °C, om te voorkomen dat de 
voorruit en zijruiten beslaan.
U kunt deze functie in- en uitschakelen door 
de secundaire pagina te openen met de toets 
“OPTIES " en vervolgens op toets  12 te drukken.
Handmatig instellen
U kunt een of meerdere van deze functies 
handmatig aanpassen, terwijl het systeem de 
andere functies automatisch blijft regelen:  –
  Luchtstroom.
–   Luchtverdeling.
Het controlelampje in de toets " AUTO" gaat uit 
als een van de instellingen wordt gewijzigd.
►  
Druk nogmaals op toets 
9
  om het 
automatische comfortprogramma weer in te 
schakelen.
De luchtstroom aanpassen
► Druk op een van de toetsen  2  (- of +) om de 
luchtstroom de vergroten of verkleinen.
Het symbool van de luchtstroom (een ventilator) 
wordt opgevuld overeenkomstig de gevraagde 
hoeveelheid.
Als de luchtstroom tot een minimum is beperkt, 
stopt de ventilatie.
Naast de ventilator wordt  OFF weergegeven.
Regeling luchtverdeling
► Druk op toetsen 3 om de 
luchtstroomverdeling in het interieur aan te 
passen.
Voorruit en zijruiten. 
Middelste ventilatieroosters en 
zijventilatieroosters.
Voetenruimte. 
Wanneer het lampje in de toets brandt, wordt er 
lucht in de aangegeven richting geblazen.
Voor een gelijkmatige verdeling van de lucht 
over het interieur kunnen de drie toetsen 
gelijktijdig zijn geactiveerd.   
Page 83 of 292

81
Verlichting en zicht
4► Zet de lichtschakelaar in de middelste stand 
om de parkeerlichten uit te schakelen.
Hoogteverstelling van de 
koplampen
Handmatig aanpassen 
van koplampen met 
led-technologie
 
 
 
 
Stel de hoogte van de koplampen af op basis 
van de belading van uw auto om verblinding van 
andere weggebruikers te voorkomen.
 
 
0 (Basisinstelling) Alleen bestuurder of bestuurder + 
voorpassagier
1 5 personen
2 Niet gebruikt
3 5 personen + lading in de bagageruimte 4
Niet gebruikt
5 Alleen bestuurder + lading in de bagageruimte
6 Niet gebruikt
 
 
0 (Basisinstelling)
Alleen bestuurder of bestuurder + 
voorpassagier
1 Alleen bestuurder of bestuurder + 
voorpassagier + 3e zitrij
2 7 personen
3 7 personen + lading in de bagageruimte
4 Niet gebruikt
5 Alleen bestuurder + lading in de bagageruimte
6 Niet gebruikt
Automatische verstelling 
van de koplampen met Full 
LED-technologie
Dit systeem past automatisch de hoogte van de 
koplampen aan de lading van de auto aan.
Bij een storing gaat dit 
waarschuwingslampje op het 
instrumentenpaneel branden, in combinatie met 
een melding en een geluidssignaal.
Het systeem zet de koplampen in de laagste 
stand.
Laat het systeem controleren door het 
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde 
werkplaats.
Raak koplampen met Full LED-
technologie niet aan - gevaar van 
elektrocutie!
Automatische verlichting
Wanneer de lichtschakelaar in de stand 
"AUTO" staat en de regen- / zonnesensor 
weinig buitenlicht detecteert, dan worden de 
parkeerlichten en het dimlicht automatisch 
ingeschakeld, onder dat de bestuurder iets hoeft 
te doen. Ze kunnen ook gaan branden als er 
regen wordt waargenomen; de ruitenwissers 
worden dan ook automatisch ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de 
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is 
of nadat de ruitenwissers zijn gestopt.
Storing
Bij een storing in de regen-/lichtsensor 
gaat de verlichting van de auto branden 
en gaat dit waarschuwingslampje op het 
instrumentenpaneel branden in combinatie met 
een geluidssignaal en/of een melding.
Laat het systeem controleren door het 
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde 
werkplaats.  
Page 84 of 292

82
Verlichting en zicht
De binnenkant van de voorruit kan ook 
beslaan ter hoogte van de camera. Bij 
vochtige en koude weersomstandigheden 
moet u de voorruit regelmatig ontwasemen.
Laat geen sneeuw op de motorkap of het 
dak van de auto liggen omdat de camera 
daardoor kan worden afgedekt.
Grootlichtassistent
Zie voor meer informatie de Algemene 
aanbevelingen voor automatische 
verlichtingssystemen .
Als de ring van de lichtschakelaar in de 
stand "AUTO" staat en de functie op het 
touchscreen is ingeschakeld, dan schakelt 
dit systeem automatisch tussen dimlicht 
en grootlicht, afhankelijk van de licht- en 
verkeersomstandigheden, met behulp van een 
camera boven aan de voorruit.
 
 
Dek de regen-/lichtsensor midden aan de 
bovenzijde van de voorruit achter de 
binnenspiegel niet af. De aan de sensor 
gekoppelde functies worden dan niet meer 
geregeld.
Bij mist of sneeuw kan de regen-/
lichtsensor ten onrechte voldoende licht 
waarnemen. De verlichting wordt dan niet 
automatisch ingeschakeld.
De binnenkant van de voorruit kan 
beslaan en ervoor zorgen dat de regen-/
lichtsensor niet goed werkt. 
Bij vochtige en koude weersomstandigheden 
moet u de voorruit regelmatig ontwasemen.
Follow me home- en 
instapverlichting
"Follow me 
home"-verlichting
Als de ring van de lichtschakelaar in de stand 
"AUTO" staat, wordt het dimlicht bij weinig 
omgevingslicht automatisch ingeschakeld zodra 
u het contact uitschakelt.
U kunt deze functie inschakelen / 
uitschakelen en de duur van de "follow 
me home"-verlichting aanpassen in het menu 
Rijverlichting
 
/ Auto op het touchscreen.
Instapverlichting
Wanneer de auto wordt ontgrendeld, er weinig 
licht is en de functie "Automatisch inschakelen 
van de koplampen" is geactiveerd, schakelt dit 
systeem automatisch bepaalde lampen aan de 
buitenzijde en bepaalde lampen in het interieur 
in.
U kunt deze functie in- en uitschakelen en 
de duur van de instapverlichting instellen 
in het menu Rijverlichting /  Auto van het 
touchscreen.
Instapverlichting 
buitenspiegels
Deze lampen verlichten de grond bij de 
voorportieren zodat u gemakkelijker kunt 
instappen.
Als de schakelaar van de plafonnier vóór  in deze stand staat, wordt de 
instapverlichting automatisch ingeschakeld:
–
 
als de auto wordt ontgrendeld.
–
 
als een van de portieren wordt geopend.
–
 
als er een verzoek van de afstandsbediening 
wordt ontvangen voor het lokaliseren van de 
auto.
Ongeacht de stand van de schakelaar van de 
plafonnier vóór wordt de instapverlichting in de 
buitenspiegels ook ingeschakeld in combinatie 
met de instapverlichting en de "follow me 
home"-verlichting.
De verlichting dooft na 30 seconden 
automatisch.
Automatische  verlichtingssystemen - 
Algemene aanbevelingen
Automatische verlichtingssystemen gebruiken 
een detectiecamera, die zich bovenaan de 
voorruit bevindt. 
Werkingslimieten
In de volgende gevallen kan het systeem 
tijdelijk worden uitgeschakeld of niet goed 
werken:
–
 
Bij zeer slecht zicht (bijvoorbeeld bij 
sneeuw of zware regen).
–
 
Als de voorruit vóór de camera vuil, 
beslagen of afgedekt (bijvoorbeeld door een 
sticker) is. 
–
 
Als er reflecterende borden of reflectoren 
van veiligheidsbarrières vóór de auto staan. 
Het systeem detecteert geen:
–
 
W
eggebruikers die geen verlichting voeren, 
zoals voetgangers.
–
 
Auto's met verborgen verlichting (als u 
bijvoorbeeld achter een veiligheidsbarrière op 
de snelweg rijdt).
–
 
Auto's die zich aan de top of de voet van 
een steile helling, in een bocht of op een 
zijweg bevinden.
Onderhoud
Reinig de voorruit, met name het 
gedeelte vóór de camera, regelmatig.  
Page 89 of 292

87
Verlichting en zicht
4Uit 
Intervalstand ruitenwissers 
Ruitensproeier / -wisser 
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn geactiveerd op het 
moment dat u de achteruitversnelling inschakelt, 
treedt ook de ruitenwisser achter in werking.
De instellingen kunnen worden gewijzigd 
via het menu Rijverlichting/Auto van het 
touchscreen.
Wanneer er sneeuw of ijs op de 
achterruit ligt of er een fietsendrager op 
de trekhaak is gemonteerd, schakel de 
automatische achterruitenwisser dan uit via 
het configuratiemenu van de auto.
Ruitensproeier achter
► Draai de ring helemaal richting het dashboard 
en houd hem in deze stand.
De ruitensproeier en ruitenwisser werken zolang 
aan de ring wordt gedraaid.
Na het sproeien wordt nog een laatste wisslag 
gemaakt.
Automatische ruitenwissers
In de stand AUTO werken de ruitenwissers 
automatisch en passen ze zich aan de intensiteit 
van de regenval aan.
De regendetectiefunctie gebruikt een regen-/
lichtsensor die middenboven tegen de voorruit is 
geplaatst, achter de binnenspiegel. 
Dek de regen-/lichtsensor niet af.
Schakel de automatische ruitenwissers 
uit en zet het contact af als de auto wordt 
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen van de 
automatische ruitenwissers tot de voorruit 
volledig ontdooid is.
Inschakelen 
 
► Duw de hendel kort omlaag.
De ruitenwissers maken één slag om het 
inschakelen te bevestigen.
Dit controlelampje op het 
instrumentenpaneel gaat branden en er 
verschijnt een melding.
Afzetten
► Duw de hendel nog een keer kort omlaag of 
zet de hendel in een andere stand ( Int., 
1 of 2).
Dit verklikkerlampje op het 
instrumentenpaneel gaat uit en er 
verschijnt een melding.
Elke keer als het contact meer dan 1 
minuut is afgezet, moet u de 
automatische ruitenwissers opnieuw activeren 
door de hendel één keer omlaag te duwen.
Storing
Bij een storing in de automatische werking 
van de ruitenwissers werken deze in de 
intervalstand.
Laat het systeem controleren door het 
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde 
werkplaats.
Speciale stand van de 
ruitenwissers vóór
De onderhoudsstand wordt gebruikt voor het 
reinigen of vervangen van de wisserbladen. De 
stand kan ook bij winters weer (ijs en sneeuw) 
worden gebruikt om de ruitenwisserbladen los 
van de voorruit te zetten.
Voor een goede werking van de 
ruitenwissers raden wij u het volgende 
aan:
–
 
Ga er voorzichtig mee om.  
Page 103 of 292

101
Veiligheid
5– dient deze strak om het lichaam te worden 
gedragen.
–
 
moet deze in een vloeiende beweging 
naar voren worden getrokken, zonder dat de 
gordel gedraaid raakt.
–
 
mag deze door niet meer dan één persoon 
worden gebruikt.
–
 
mag deze geen beschadigingen of rafels 
vertonen.
–
 
mag er niets aan de gordel worden 
gewijzigd om te voorkomen dat de gordel niet 
goed werkt.
Aanbevelingen voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar en/of 
passagiers kleiner dan 1,5 meter gebruik van 
een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan 
één kind gedragen worden.
Laat een kind tijdens het rijden nooit op 
schoot zitten.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer 
informatie over  kinderzitjes.
Onderhoud
Vanwege de wettelijke 
veiligheidsvoorschriften moeten alle 
werkzaamheden aan de veiligheidsgordels 
worden uitgevoerd door een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats, 
om te garanderen dat de werkzaamheden 
volgens de voorschriften worden uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto 
regelmatig controleren door een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats, 
vooral als de gordels beschadigingen 
vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of 
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar 
bij PEUGEOT-dealers.
Airbags
Algemene informatie
Het systeem is speciaal ontworpen om de 
veiligheid van de inzittenden op de voorstoelen 
en de middelste zitplaatsen achterin bij ernstige 
aanrijdingen te verhogen. De airbags vullen 
de werking van de veiligheidsgordels met 
spankrachtbegrenzers aan.
Elektronische schoksensoren registreren en 
analyseren de frontale en zijdelingse krachten 
waaraan de detectiezones bij een aanrijding 
worden blootgesteld:
–
 
Bij een ernstige aanrijding worden de airbags 
onmiddellijk geactiveerd en verhogen deze de 
bescherming van de inzittenden van de auto; 
direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit 
de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd 
en de inzittenden de auto eventueel kunnen 
verlaten.
–
 
Bij een lichte aanrijding, een aanrijding van 
achteren en in sommige gevallen bij over de kop 
slaan, kan het zijn dat de airbags niet worden 
geactiveerd. In deze situaties bieden alleen de 
veiligheidsgordels bescherming.
De ernst van de aanrijding hangt af van de aard 
van het obstakel en de snelheid van de auto op 
het moment van de aanrijding.
De airbags werken alleen als het 
contact is ingeschakeld.
Deze uitrusting werkt slechts één keer. Als 
er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens 
hetzelfde of een volgend ongeval), worden de 
airbags niet meer geactiveerd.
Detectiezones bij aanrijdingen
A. Impactzone vóór
B. Impactzone opzij
Wanneer een of meerdere airbags 
worden geactiveerd, veroorzaakt de 
pyrotechnische lading in het systeem een 
geluid en een kleine hoeveelheid rook.
De rook is niet schadelijk, maar kan irriterend 
zijn voor personen die hier gevoelig voor zijn.
De knal die bij het afgaan van een of 
meerdere airbags wordt geproduceerd, kan   
Page 105 of 292

103
Veiligheid
5met een PEUGEOT-dealer of een 
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te 
laten controleren.
De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige 
aanrijding niet worden geactiveerd.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij 
over de kop slaan kan het zijn dat de 
airbags niet worden geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een 
frontale aanrijding worden de zijairbags niet 
geactiveerd.
Advies
Houd u aan de onderstaande 
veiligheidsvoorschriften voor een 
maximale effectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Doe de veiligheidsgordel om en zorg dat deze 
goed is geplaatst.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen de 
inzittenden en de airbags (zoals kinderen, 
dieren of voorwerpen), en bevestig niets in 
de buurt of de baan van de airbags, omdat dit 
voor letsel kan zorgen als de airbags afgaan. 
Wijzig niets aan het oorspronkelijke ontwerp 
van uw auto, vooral niet in de directe 
omgeving van de airbags.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften 
worden nageleefd, blijft de kans bestaan 
op letsel of lichte brandwonden aan het 
hoofd, de borst of de armen als de airbag 
wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk 
zeer snel opgeblazen (binnen enkele 
milliseconden) en loopt vervolgens even 
snel leeg, waarbij de warme gassen via de 
daarvoor bestemde openingen naar buiten 
stromen.
Laat de airbagsystemen na een aanrijding of 
diefstal van uw auto controleren.
Laat alle werkzaamheden alleen door het 
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats uitvoeren.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de 
spaken vast en laat uw handen niet op het 
stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn of haar voeten niet 
op het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt 
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten 
of een pijp brandwonden of ander letsel 
veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen 
gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet 
op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op 
het stuurwiel of op het dashboard. Deze 
kunnen bij het afgaan van de airbags letsel 
veroorzaken.
Zijairbags
Gebruik alleen goedgekeurde 
stoelhoezen die compatibel zijn met 
deze airbags. Neem voor informatie over 
stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto 
contact op met een PEUGEOT-dealer.
Bevestig nooit iets aan en hang nooit iets 
over de rugleuning van de stoelen (zoals 
kleding): dit zou bij het activeren van de 
airbags kunnen leiden tot verwondingen aan 
armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel 
zitten.
De portierpanelen van de voorportieren 
bevatten de zijdelingse schoksensoren van 
de auto.
Schade aan het portier of het uitvoeren van 
werkzaamheden (wijzigingen of reparaties) 
die niet aan de voorschriften voldoen, 
kan ertoe leiden dat deze sensoren niet 
meer goed werken. In dat geval werken de 
zijairbags mogelijk niet!
Laat alle werkzaamheden alleen door het 
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats uitvoeren.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op of aan de 
hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de 
window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.
Verwijder de handgrepen aan het dak niet, 
omdat deze deels voor de bevestiging van de 
window-airbags zorgen.  
Page 135 of 292

133
Rijden
6– Als de elektrische parkeerrem is/wordt 
aangetrokken.
–
 
Als de motor moet draaien om het interieur op 
een aangename temperatuur te houden.
–
 
Als de ontwaseming is ingeschakeld.
In deze gevallen knippert dit 
controlelampje een paar seconden en 
gaat daarna uit.
Nadat de motor is gestart, is de 
STOP-stand niet beschikbaar zolang de 
auto nog geen snelheid van 8 km/h heeft 
bereikt.
Tijdens parkeermanoeuvres werkt de  STOP-stand niet enkele seconden na het 
schakelen uit de achteruitversnelling of het 
draaien van het stuurwiel.
De motor opnieuw starten 
(START-stand)
De motor wordt automatisch opnieuw gestart 
zodra de bestuurder aangeeft weg te willen 
rijden:
Bij een handgeschakelde versnellingsbak: 
met het koppelingspedaal volledig ingedrukt.
Bij een automatische transmissie:
–
 
Met de transmissie in stand  D
 of M: als het 
rempedaal wordt losgelaten.
–
 
Met de transmissie in stand  N
 en het 
rempedaal niet ingetrapt: als de transmissie in 
stand D of M
  wordt gezet. –
 
Met de transmissie in stand 
P
  en het 
rempedaal ingetrapt: als de transmissie in stand 
R, N, D of M   wordt gezet.
–  
Als de achteruitversnelling 
 wordt ingeschakeld.
Speciale gevallen:
De motor wordt automatisch opnieuw gestart als 
er weer aan de voorwaarden voor de werking is 
voldaan en in de volgende gevallen:
–
 
De rijsnelheid is hoger dan 25 km/h bij 
uitvoeringen met 2.0 BlueHDi-motor en een 
automatische transmissie in stand  D
 of 3 km/h bij 
andere uitvoeringen.
–
 
De elektrische parkeerrem wordt 
ingeschakeld.
In deze gevallen knippert dit 
controlelampje een paar seconden en 
gaat daarna uit.
Storingen
Bij een storing in het systeem knippert dit 
lampje op het instrumentenpaneel enige 
tijd en gaat het vervolgens permanent branden, 
in combinatie met de weergave van een melding.
Laat het systeem controleren door het 
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde 
werkplaats.
De auto slaat af in de STOP-stand.
Alle waarschuwingslampjes op het 
instrumentenpaneel gaan branden bij een 
storing.
► Zet het contact af en start vervolgens de 
motor met de sleutel of de toets  START/STOP.
12V-accu
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn 
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat alle werkzaamheden alleen door het 
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats uitvoeren.
Bandenspannings-
controlesysteem
Dit systeem waarschuwt de bestuurder wanneer 
een of meerdere banden spanning verliest.
Het systeem waarschuwt alleen wanneer de 
auto rijdt, niet wanneer deze stilstaat.
Het vergelijkt de signalen van de 
snelheidssensoren van de wielen met  de 
referentiewaarden die elke keer nadat de 
banden op spanning zijn gebracht of na het 
verwisselen van een wiel moeten worden 
gereset .
Het systeem gaat uit van de laatste waarden die 
tijdens de reset zijn opgeslagen. Het is daarom 
van groot belang dat de bandenspanning tijdens 
het resetten juist is. De bestuurder is hiervoor 
verantwoordelijk.