sensor PEUGEOT 5008 2022 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2022, Model line: 5008, Model: PEUGEOT 5008 2022Pages: 292, PDF Size: 9.42 MB
Page 136 of 292

134
Rijden
waarden op de sticker met de 
bandenspanningen is.
Controleer de bandenspanning van de vier 
banden voordat u de resetprocedure uitvoert.
Het systeem geeft geen advies als de 
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
Het systeem kan via het 
touchscreenmenu Rijverlichting/Auto  
worden gereset terwijl de auto stilstaat.
►  Selecteer in dit menu het tabblad " Overige 
instellingen ".
►  Selecteer de functie " Bandenspan.contr." op 
deze pagina.
►  Selecteer "Ja" om te bevestigen.
Er klinkt een geluidssignaal en er wordt een 
melding weergegeven om aan te geven dat het 
resetten is gelukt.
Storing
Bij een storing gaan deze 
waarschuwingslampjes op het 
instrumentenpaneel branden.
Er verschijnt een melding in combinatie met een 
geluidssignaal.
De bandenspanning wordt dan niet meer 
gecontroleerd.
Laat het systeem controleren door het 
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde 
werkplaats.
Het bandenspanningscontrolesysteem is 
een hulpmiddel en vervangt de 
waakzaamheid van de bestuurder niet.
Ondanks dit systeem moet u de 
bandenspanning regelmatig controleren 
(ook die van het reservewiel). Doe dit vooral 
voordat u een lange rit gaat maken.
Rijden met een te lage bandenspanning, 
vooral onder zware omstandigheden (zware 
belading, hoge snelheden, een lange rit):
–
 
heeft een negatief effect op de wegligging,
–
 
verlengt de remweg,
–
 
veroorzaakt vroegtijdige slijtage van de 
banden,
–
 
verhoogt het energieverbruik.
De voorgeschreven bandenspanning 
voor de auto vindt u op de sticker met de 
bandenspanningswaarden.
Raadpleeg het betreffende gedeelte voor 
meer informatie over de  identificatie van de 
auto.
Bandenspanning controleren
De bandenspanning moet maandelijks 
worden gecontroleerd als de banden "koud" 
zijn (de auto staat langer dan een uur stil of 
er is minder dan 10
  km met een gematigde 
snelheid gereden).
Onder andere omstandigheden moet de 
bandenspanning ten opzichte van de op 
de sticker vermelde spanning met 0,3 bar 
worden verhoogd.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet te worden gereset 
als er sneeuwkettingen worden gemonteerd 
of verwijderd.
Waarschuwing te lage 
bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit 
waarschuwingslampje blijft branden in 
combinatie met een geluidssignaal en, 
afhankelijk van de uitvoering, een melding.
►
 
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en 
vermijd plotselinge stuurbewegingen en krachtig 
remmen.
►
 
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een 
veilige plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd 
aan de band te zien.
Beperk u daarom niet alleen tot een visuele 
controle.
►
 
Als u een compressor hebt (bijvoorbeeld 
die van de bandenreparatieset), controleer dan 
de spanning van de vier banden als deze zijn 
afgekoeld.
►
 
Rijd voorzichtig met lage snelheid verder als 
het niet mogelijk is om deze controle onmiddellijk 
uit te voeren.
► Gebruik in het geval van een lekke band 
de bandenreparatieset of het reservewiel 
(afhankelijk van de uitvoering).
Wanneer er te langzaam wordt gereden, 
dan werkt het controlesysteem mogelijk 
niet optimaal.
De waarschuwing wordt niet meteen 
geactiveerd wanneer de bandenspanning 
plotseling daalt of bij een klapband. Het 
kan namelijk enkele minuten duren om de 
waarden van de snelheidssensoren van de 
wielen te analyseren.
De waarschuwing kan vertraagd worden 
weergegeven bij snelheden lager dan 40 
km/h of bij een sportieve rijstijl.
De waarschuwing blijft actief tot het 
systeem wordt gereset.
Resetten
► Elke keer als u een of meerdere banden op 
spanning hebt gebracht en na het verwisselen 
van een of meerdere wielen, moet u het systeem 
resetten.
Controleer voordat u het systeem gaat 
resetten of de spanning van de vier 
banden overeenkomstig de 
gebruiksomstandigheden van de auto en de   
Page 138 of 292

136
Rijden
overeenkomt met de ter plaatse geldende 
eenheid.
Neem bij twijfel contact op met een 
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde 
werkplaats.
Snelheden opslaan
Met deze functie, die alleen voor de 
snelheidsbegrenzer en de programmeerbare 
snelheidsregelaar wordt gebruikt, kunt u 
snelheidsinstellingen opslaan. Deze kunt u 
vervolgens gebruiken om de systemen te 
configureren.
U kunt voor beide functies meerdere snelheden 
opslaan in het geheugen van het systeem.
Er zijn standaard al enkele snelheden 
opgeslagen.
Om veiligheidsredenen mogen de 
geprogrammeerde snelheden alleen 
worden gewijzigd als de auto stilstaat.
Een geprogrammeerde 
snelheid wijzigen
Het instellen van de snelheid kan worden 
in- en uitgeschakeld, geselecteerd en 
gewijzigd in het menu  Rijverlichting/Auto van 
het touchscreen.
 
Rijhulpcamera
Deze camera en bijbehorende functies 
werken mogelijk minder goed of helemaal 
niet als het gedeelte van de voorruit vóór 
de camera vuil, beslagen, bevroren, bedekt 
met sneeuw, beschadigd of bedekt met een 
sticker is.
Bij vochtige en koude weersomstandigheden 
moet u de voorruit regelmatig ontwasemen.
Slecht zicht (slecht verlichte weg, zware 
regenval, dichte mist, sneeuw) en 
verblinding (koplampen van tegenliggers, 
laagstaande zon, reflecties op nat wegdek, 
uitrijden van een tunnel, snelle overgangen 
tussen schaduw en licht) kunnen ook de 
detectieprestaties negatief beïnvloeden.
PEUGEOTWanneer de voorruit wordt 
vervangen, neem dan contact op met een 
dealer of gekwalificeerde werkplaats om 
de camera opnieuw te laten kalibreren; de 
werking van de bijbehorende rijhulpsystemen 
kan anders worden verstoord.
Overige camera’s
De beelden van de camera('s) op het 
touchscreen of het instrumentenpaneel 
kunnen door het terrein worden vervormd.
Bij de aanwezigheid van schaduwzones, 
bij zonnig weer of bij onvoldoende 
omgevingslicht kan het beeld donkerder en 
minder contrastrijk zijn.
De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze 
in werkelijkheid zijn.
Sensoren
De werking van de sensoren en de 
bijbehorende functies kan worden verstoord 
door omgevingsgeluiden van bijvoorbeeld 
luidruchtige voertuigen en machines (zoals 
vrachtwagens of drilboren), door de ophoping 
van sneeuw of dode bladeren op de weg, of 
bij beschadigde bumpers en spiegels.
Bij het inschakelen van de 
achteruitversnelling geeft een geluidssignaal 
(lange pieptoon) aan dat de sensoren 
mogelijk vuil zijn.
Een aanrijding aan de voorzijde of achterzijde 
van de auto kan de sensorinstellingen 
verstoren, wat niet altijd door het systeem 
wordt vastgesteld: de afstandsmetingen 
kunnen hierdoor incorrect zijn.
De sensoren detecteren geen obstakels die 
te laag (trottoirbanden, drempels) of te dun 
(bomen, palen, draadhekken) zijn.
Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel 
worden gedetecteerd, worden mogelijk niet 
meer gedetecteerd als ze zich in de dode 
hoek van het detectiebereik van de sensoren 
bevinden.
Bepaalde materialen (stoffen) kunnen 
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden 
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
Onderhoud
Reinig de bumpers, de spiegels en het 
gezichtsveld van de camera's regelmatig.
Houd het uiteinde van de hogedrukspuit 
tijdens het wassen van de auto op minimaal 
30
 
cm van de radar, sensoren en camera's.
Matten
Het gebruik van matten die niet door 
PEUGEOT zijn goedgekeurd, kan de 
bediening van de snelheidsbegrenzer of de 
snelheidsregelaar hinderen.
Voorkomt dat de pedalen blijven hangen:
–
 
Controleer of de mat goed op zijn plaats 
ligt.
–
 
Leg nooit meerdere matten boven op 
elkaar
.
Snelheidseenheden
Als u in een ander land bent, controleer 
dan of de eenheid van snelheid die door het 
instrumentenpaneel wordt gebruikt (mph 
of km/h), overeenkomt met de in het land 
geldende eenheid.
Zo niet, verander dan bij stilstaande 
auto de door het instrumentenpaneel 
gebruikte eenheid van snelheid zodat deze   
Page 140 of 292

138
Rijden
Het systeem kan in een ander land alleen 
goed werken als de eenheden voor de 
snelheid op het instrumentenpaneel 
overeenkomen met die van het land waar u 
rijdt.
De automatische 
verkeersbordherkenning is een 
rijhulpsysteem. Het geeft de snelheidslimieten 
niet altijd goed weer.
De snelheidslimietborden langs of boven de 
weg hebben altijd prioriteit boven de door het 
systeem weergegeven snelheidslimieten. 
Het systeem is bedoeld voor het detecteren 
van borden die aan de regels van het Verdrag 
van Wenen voor verkeersborden voldoen.
Bepaalde snelheidslimieten, zoals voor 
vrachtwagens, worden niet 
weergegeven.
De snelheidslimiet op het instrumentenpaneel 
wordt bijgewerkt als u een snelheidslimietbord 
voor auto's (lichte voertuigen) passeert.
Inschakelen/uitschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch 
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De instellingen kunnen worden gewijzigd 
via het menu Rijverlichting/Auto van het 
touchscreen.
Bord gedetecteerd Voorgestelde  snelheid (berekend)
Binnenrijden van  een erf
Voorbeeld:
 
 
Zonder PEUGEOT 
Connect Nav 20
  km/h of 10 
mph (afhankelijk  van de voor het 
instrumentenpaneel  gebruikte eenheid) Met PEUGEOT Connect Nav
Weergave van de 
snelheidslimiet die 
geldt in het land waar  u zich bevindt.
–
 
Andere door de camera gedetecteerde 
verkeersborden.
Ander door  de camera 
gedetecteerd 
verkeersbord Weergave van de 
snelheidslimiet die  hoort bij het extra  verkeersbord
Snelheidslimiet bij  regen
Voorbeelden:
 
 
Als de ruitenwis-
serschakelaar in de  stand "interval" of 
"automatisch wis- sen" staat (zodat 
de regensensor is  geactiveerd):110
  km/h 
(bijvoorbeeld)
Ander door  de camera 
gedetecteerd 
verkeersbord Weergave van de 
snelheidslimiet die  hoort bij het extra  verkeersbord
Snelheidslimiet bij 
het trekken van een  aanhanger
 
 
Als een 
goedgekeurde 
trekhaak is bevestigd  op de auto:90
  km/h 
(bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet 
voor een bepaalde  afstand
Voorbeeld:
 
 
70 km/h 
(bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet 
voor voertuigen 
met een maximaal  toelaatbaar 
voertuiggewicht  of maximaal toelaatbaar 
treingewicht lager  dan 3,5 ton
 
 
90 km/h 
(bijvoorbeeld)
Ander door  de camera 
gedetecteerd 
verkeersbord Weergave van de 
snelheidslimiet die  hoort bij het extra  verkeersbord
Snelheidslimiet bij  sneeuw
Voorbeeld:
 
 
Buitentemperatuur  lager dan 3 °C: 30
  km/h 
(bijvoorbeeld) met een 
"sneeuwvlok"- symbool
Snelheidslimiet op 
bepaalde tijden van  de dag
Voorbeeld:
 
 
30 km/h 
(bijvoorbeeld) met een 
"klok"-symbool
De kaarten van navigatiesystemen 
moeten regelmatig worden vernieuwd om 
nauwkeurige informatie over 
snelheidslimieten van het systeem te 
ontvangen.
De eenheid voor de snelheidslimieten 
(km/u of mijl/u) hangt af van het land 
waarin u rijdt.
Houd hier rekening mee om te voorkomen dat 
u de snelheidslimiet overschrijdt.  
Page 164 of 292

162
Rijden
– na ongeveer een seconde, wanneer u 
langzaam een ander voertuig inhaalt.
Inschakelen/uitschakelen
De functie wordt ingesteld in het menu 
Rijverlichting/Auto  op het touchscreen.
Als de functie wordt geactiveerd, gaat dit 
controlelampje op het instrumentenpaneel 
branden.
Wanneer het voertuig wordt gestart, gaat er in 
elke spiegel een waarschuwingslampje branden 
om aan te geven dat het systeem is geactiveerd.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij 
het afzetten van het contact.
Het systeem wordt automatisch 
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt 
met een door PEUGEOT gehomologeerde 
trekhaak.
Werkingsvoorwaarden
–  Alle voertuigen rijden in dezelfde richting op 
aangrenzende rijstroken.
–  De snelheid van uw auto moet tussen 12 en 
140 km/u liggen.
–  Wanneer u een auto inhaalt en het verschil in 
snelheid minder dan 10 km/h is.
–  Wanneer u door een andere auto wordt 
ingehaald en het verschil in snelheid minder dan 
25 km/h is.
–  Het verkeer stroomt vloeiend door.
– Het contact is enkele minuten afgezet 
geweest.
–
 
De veiligheidsgordel van de bestuurder is 
losgemaakt en het portier is geopend.
Zodra de snelheid lager is dan 70 km/h, 
gaat het systeem over in de wachtstand.
De rijtijd wordt weer geteld als de snelheid 
hoger dan 70
  km/h is.
Driver Attention Alert
Afhankelijk van de uitvoering kan het Coffee 
Break Alert-systeem gecombineerd worden met 
het  Driver Attention Alert-systeem.
 
 
Het systeem beoordeelt de mate van 
waakzaamheid, vermoeidheid en afleiding 
van de bestuurder door afwijkingen in de koers 
van de auto ten opzichte van de 
rijstrookmarkeringen te detecteren.
Het systeem maakt hiervoor gebruik van een 
camera aan de bovenzijde van de voorruit.
Dit systeem is vooral geschikt voor auto(snel)
wegen (snelheden hoger dan 70   km/h).
In eerste instantie wordt de bestuurder 
gewaarschuwd door de melding " Wees alert!" in 
combinatie met een geluidssignaal.
Als het systeem drie waarschuwingen heeft 
gegeven, geeft het systeem een nieuwe 
waarschuwing met de melding " Doorrijden 
gevaarlijk: Las een rustpauze in!", en wordt 
het geluidssignaal harder.
Onder bepaalde omstandigheden (slecht 
wegdek of harde windstoten) kan het 
systeem waarschuwingen geven zonder dat 
er sprake is van vermoeidheid bij de 
bestuurder.
Het systeem werkt in de volgende 
situaties mogelijk minder goed of 
helemaal niet:
–
 
wegmarkeringen afwezig, versleten, 
niet zichtbaar (door sneeuw of modder), of 
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met 
werkzaamheden enz.);
–
 
geringe afstand tot de voorligger (geen 
detectie van wegmarkeringen);
–
 
smalle of bochtige weg.
Dodehoekbewaking
Lees voor meer informatie de  algemene 
adviezen over het gebruik van de 
rij- en parkeerhulpsystemen.
 
 
Het systeem omvat sensoren op de zijkanten 
van de bumpers en waarschuwt de bestuurder 
voor de mogelijk gevaarlijke aanwezigheid 
van andere voertuigen (auto's, vrachtwagens, 
motoren) in de dode hoeken van de auto 
(gebieden die de bestuurder niet kan zien).
 
 
In de buitenspiegel aan de zijde waar 
zich dat voertuig bevindt, gaat er een 
waarschuwingslampje branden:
–
 
direct, wanneer u wordt ingehaald;  
Page 166 of 292

164
Rijden
van obstakels. De frequentie van het 
geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het 
obstakel nadert.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel 
kleiner dan ongeveer dertig centimeter is, klinkt 
het geluidssignaal ononderbroken.
U hoort via de luidspreker (rechts of links) 
aan welke zijde van de auto het obstakel zich 
bevindt.
Het geluidssignaal instellenAfhankelijk van de uitvoering: als u bij PEUGEOT Connect Radio of 
PEUGEOT Connect Nav op deze toets drukt, 
wordt het venster geopend waarop u het 
volume van het geluidssignaal kunt instellen.
Grafische weergave 
 
Dit is een aanvulling op het geluidssignaal. Dit 
systeem geeft de afstand tussen het obstakel 
en de auto met balken op het scherm aan (wit: 
veraf, oranje: dichtbij en rood: zeer dichtbij).
Als de auto het obstakel zeer dicht is genaderd, 
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
Storing
Bij een storing knippert dit 
waarschuwingslampje op het 
instrumentenpaneel enkele seconden, gaat het 
servicelampje branden en wordt er een melding 
weergegeven.
Laat het systeem controleren door het 
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde 
werkplaats.
Onder bepaalde weersomstandigheden 
(zoals regen, hagel) werkt het systeem 
mogelijk tijdelijk niet goed.
Vooral het rijden op een nat wegdek of het 
van een droog wegdek op een nat wegdek 
terechtkomen kan tot een vals alarm leiden 
(zo kan een wolk waterdruppels in de dode 
hoek worden aangezien voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter altijd op 
dat de sensoren niet met modder, sneeuw of 
ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere voorwerpen op 
het gedeelte van de buitenspiegels waar het 
waarschuwingsgebied zich bevindt of op de 
detectiezones op de voor- en achterbumper, 
omdat de dodehoekbewaking dan mogelijk 
niet goed werkt.
Actief  dodehoekbewakings-
systeem
Als aanvulling op het permanent branden 
van het lampje in de buitenspiegel aan de 
desbetreffende zijde, geeft het systeem bij het 
overschrijden van een rijstrookmarkering met 
ingeschakelde richtingaanwijzers een rukje aan 
het stuurwiel voor een koerscorrectie om u te 
helpen een aanrijding met het voertuig in de 
dode hoek te voorkomen.
Dit systeem is een combinatie van de 
Active Lane Keeping Assistance en de 
Dodehoekbewaking.
Deze twee functies moeten ingeschakeld en 
storingsvrij zijn.
De snelheid van de auto moet liggen tussen 65 
en 140
  km/h.
Deze functies zijn met name geschikt voor het 
rijden op autowegen en snelwegen.
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken voor 
meer informatie over de  Active Lane Keeping 
Assistance  en de Dodehoekbewaking.
Parkeerhulp
Raadpleeg de  algemene adviezen over 
het gebruik van de rij- en 
parkeerhulpsystemen  voor meer informatie.
 
 
Het systeem detecteert de nabijheid van 
obstakels (bijv. voetganger, voertuig, boom, hek) 
met de hulp van de sensoren in de bumper en 
geeft deze aan.
Parkeerhulp achter
► Schakel de achteruitversnelling in  om het 
systeem te activeren (bevestigd door een 
geluidssignaal).
Het systeem wordt uitgeschakeld wanneer uit de 
achteruitversnelling wordt geschakeld.
Geluidssignalen 
 
Het systeem geeft de aanwezigheid van 
obstakels binnen het detectiegebied van de 
sensor aan.
De bestuurder wordt via een onderbroken 
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen   
Page 168 of 292

166
Rijden
Visiopark 1
Beeld achterzijde 
 
U activeert de camera op de achterklep door 
de achteruitversnelling in te schakelen en niet 
harder dan 10 km/h te rijden.
De functie wordt uitgeschakeld:
– Automatisch, bij snelheden hoger dan 
ongeveer 10 km/h,
–  Automatisch, als de achterklep wordt 
geopend.
–  Als er uit de achteruitversnelling wordt 
geschakeld (het beeld wordt dan nog 7 
seconden weergegeven).
–  Als op de witte pijl linksboven in de hoek van 
het touchscreen wordt gedrukt.
 
Bij draaiende motor kunnen met deze systemen 
weergaven van de directe omgeving van de auto 
worden weergegeven op het touchscreen met 
behulp van één camera bij Visiopark 1 en twee 
camera’s bij Visiopark 2.
 
 
 
 
Het scherm is in twee delen opgedeeld, met 
in het ene deel de omgeving zoals die door de 
camera('s) wordt geregistreerd en in het andere  deel het beeld van bovenaf van de directe 
omgeving van de auto.
De informatie van de parkeerhulpsensoren vult 
het beeld van bovenaf aan.
Er kunnen diverse weergaven worden 
weergegeven:
–
  Standaardweergave.
–  
180° weergave.
–
  
Ingezoomde weergave.
Standaard is de stand 
 AUTO geactiveerd.
In deze stand kiest het systeem voor de beste 
weergave (standaard of ingezoomd).
U kunt tijdens het manoeuvreren op elk gewenst 
moment de weergave wijzigen.
►  
Druk op de toets in de hoek linksonder van 
het touchscreen.
►
  
Selecteer een type weergave:
•
   "Standaardweergave
".
•   "180° view".
•   "Ingezoomde weergave".
•   "AUTO view".
De weergave wordt onmiddellijk aangepast aan 
het geselecteerde type.
De systeemstatus wordt niet opgeslagen bij het 
afzetten van het contact.
Werkingsprincipe 
 
Dit systeem registreert tijdens het manoeuvreren 
bij lage snelheid met één of twee camera's de 
omgeving van de auto.
Van boven de auto wordt er, in realtime en 
terwijl de manoeuvre wordt uitgevoerd, een 
beeld van de directe omgeving gereconstrueerd 
(weergegeven tussen de haakjes).
Deze weergave maakt het recht inparkeren 
gemakkelijker en biedt de mogelijkheid om de 
obstakels in de buurt van de auto te zien. Dit 
beeld verdwijnt automatisch als de auto langere 
tijd stilstaat.
Bij de Visiopark 2 wordt het beeld samengesteld 
door beide camera's, zowel bij het vooruitrijden 
als bij het achteruitrijden.
Wanneer de functie is geactiveerd, kan het 
zijn dat het beeld van bovenaf niet wordt 
weergegeven. Als het systeem wordt geactiveerd 
wanneer de auto al is verplaatst, kan het beeld 
van bovenaf volledig worden weergegeven.  
Page 169 of 292

167
Rijden
6Visiopark 1
Beeld achterzijde 
 
U activeert de camera op de achterklep door 
de achteruitversnelling in te schakelen en niet 
harder dan 10  km/h te rijden.
De functie wordt uitgeschakeld:
–
 
Automatisch, bij snelheden hoger dan 
ongeveer 10
  km/h,
–
 
Automatisch, als de achterklep wordt 
geopend.
–
 
Als er uit de achteruitversnelling wordt 
geschakeld (het beeld wordt dan nog 7 
seconden weergegeven).
–
 
Als op de witte pijl linksboven in de hoek van 
het touchscreen wordt gedrukt.
Stand AUTO 
 
Deze stand is standaard geactiveerd.
Wanneer een obstakel zich ter hoogte van de 
rode lijn bevindt (minder dan 30
  cm van de auto) 
wordt dankzij de sensoren in de achterbumper 
automatisch overgeschakeld van de weergave 
van de omgeving achter de auto (standaard) 
naar de weergave van het beeld van bovenaf 
(ingezoomd) van de auto.
Standaardweergave 
 
Het gebied achter de auto wordt weergegeven 
op het scherm.
De blauwe lijnen ( 1) geven de breedte van de 
auto weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze 
verplaatsen zich afhankelijk van de stand van 
het stuurwiel.
De rode lijn  2 geeft een afstand van 30
  cm vanaf 
de achterbumper weer; de twee blauwe lijnen  3 
en 4 een afstand van respectievelijk 1 m en 2 m.
Deze weergave is beschikbaar in de stand 
AUTO of door deze te selecteren in het menu 
voor het veranderen van de weergave.
Ingezoomde weergave 
 
De camera registreert de omgeving tijdens het 
manoeuvreren om een samengesteld beeld 
van bovenaf van de achterzijde van de auto en 
van zijn nabije omgeving te creëren zodat de 
obstakels rondom de auto goed zichtbaar zijn.  
Page 170 of 292

168
Rijden
De verschillende weergaves van de camera 
achter komen overeen met de weergaves die 
beschreven zijn in het gedeelte over de functie 
Visiopark 1.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer 
informatie over de functie Visiopark 1.
Beeld van de camera's voor en achter 
 
Bij draaiende motor en een rijsnelheid van 
maximaal 20 km/h kunt u deze functie 
activeren via het menu  Rijverlichting/Auto van 
het touchscreen:
►  Selecteer "Parkeerhulp".
De stand AUTO wordt standaard gebruikt, met 
een weergave van de omgeving vóór de auto als 
de versnellingsbak in de neutraalstand staat of 
een vooruitversnelling is ingeschakeld, en een 
weergave van de omgeving achter de auto als 
de achteruitversnelling is ingeschakeld.
De functie wordt uitgeschakeld:
Deze weergave is beschikbaar in de stand 
AUTO of door deze te selecteren in het menu 
voor het veranderen van de weergave.
De obstakels kunnen verder weg lijken 
dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u de 
zijkanten van de auto via de buitenspiegels in 
de gaten houden.
De parkeersensoren geven ook extra 
informatie over het gebied rondom de auto.
180°-weergave 
 
Wanneer u achteruitrijdend een parkeerplaats 
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave  voertuigen, voetgangers of fietsers zien 
aankomen.
Wij raden u aan om deze weergave niet tijdens 
de gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links 
A, midden B 
en rechts C.
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze 
te selecteren in het menu voor het veranderen 
van de weergave.
Visiopark 2
De auto is voorzien van een in de grille 
geplaatste camera vóór en een camera achter 
die in de buurt van de schakelaar voor het 
openen van de achterklep is geplaatst.
Dankzij deze camera's kan het systeem de 
nabije omgeving van de auto weergeven op 
het touchscreen, waarbij u kunt kiezen uit een 
weergave van de omgeving achter de auto 
(camera achter), als de achteruitversnelling 
is ingeschakeld, en een weergave van de 
omgeving vóór de auto (camera vóór), als de 
versnellingsbak in de neutraalstand staat of een 
vooruitversnelling is ingeschakeld.
Beeld van de camera achter 
 
Het systeem wordt automatisch geactiveerd 
wanneer de achteruitversnelling wordt 
ingeschakeld.
De functie wordt uitgeschakeld:
–
 
Automatisch, bij snelheden hoger dan 
ongeveer 20
  km/h.
–
 
W
 anneer u uit de achteruitversnelling schakelt 
(de weergave van de camera voor vervangt de 
weergave van de camera achter gedurende 7 
seconden).
–
 
Als op de witte pijl linksboven in de hoek van 
het touchscreen wordt gedrukt.
Als een aanhanger is aangekoppeld of  een fietsendrager is gemonteerd op de 
trekhaak, wordt het gebied achter de auto op 
het beeld van bovenaf van de auto zwart 
weergegeven.
De beelden van de omgeving worden dan 
uitsluitend samengesteld met behulp van de 
camera vóór.  
Page 171 of 292

169
Rijden
6De verschillende weergaves van de camera 
achter komen overeen met de weergaves die 
beschreven zijn in het gedeelte over de functie 
Visiopark 1.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer 
informatie over de functie Visiopark 1.
Beeld van de camera's voor en achter 
 
Bij draaiende motor en een rijsnelheid van 
maximaal 20   km/h kunt u deze functie 
activeren via het menu  Rijverlichting/Auto van 
het touchscreen:
►
 
Selecteer "
 Parkeerhulp".
De stand AUTO wordt standaard gebruikt, met 
een weergave van de omgeving vóór de auto als 
de versnellingsbak in de neutraalstand staat of 
een vooruitversnelling is ingeschakeld, en een 
weergave van de omgeving achter de auto als 
de achteruitversnelling is ingeschakeld.
De functie wordt uitgeschakeld: –
 
Automatisch, als de rijsnelheid hoger wordt 
dan ongeveer 30
   km/h (het beeld verdwijnt 
tijdelijk vanaf een snelheid van 20   km/h).
–  
Als op de witte pijl linksboven in de hoek van 
het touchscreen wordt gedrukt.
Stand AUTO 
 
Deze stand is standaard geactiveerd.
Wanneer u een obstakel nadert, wordt dankzij 
de sensoren in de voorbumper automatisch 
overgeschakeld van de weergave van de 
omgeving vóór de auto (standaard) naar de 
weergave van het beeld van bovenaf van de 
auto (zoom).
Standaardweergave 
 
Het gebied vóór de auto wordt weergegeven op 
het scherm.
De oranje lijnen  1 geven de breedte van de 
auto weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze 
verplaatsen zich afhankelijk van de stand van 
het stuurwiel.
De rode lijn  2 geeft een afstand van 30 cm vanaf 
de voorbumper weer; de twee oranje lijnen  3 en 
4 een afstand van respectievelijk 1 en 2 meter.
Deze weergave is beschikbaar in de stand 
AUTO of door deze te selecteren in het menu 
voor het veranderen van de weergave.  
Page 173 of 292

171
Rijden
6Het Park Assist-systeem assisteert u bij de 
volgende manoeuvres:
A.Fileparkeren
B. Uitparkeren na fileparkeren
C. Inparkeren in een vak haaks op de rijbaan
Het Park Assist-systeem werkt niet als de 
motor is afgezet.
Als Park Assist is geactiveerd, gaat Stop & 
Start niet in de STOP-stand. In de STOP-
stand wordt bij het activeren van de Park 
Assist de motor gestart.
Het Park Assist-systeem neemt de 
controle van de stuurinrichting 
gedurende maximaal 4 parkeercycli over. Het 
wordt na deze 4 cycli uitgeschakeld. Als de 
auto niet goed is geparkeerd, neem weer 
controle over het stuurwiel om de manoeuvre 
te voltooien. 
Het verloop van de manoeuvres en de 
rijinstructies worden op het 
instrumentenpaneel weergegeven.
De assistentie is geactiveerd: de 
weergave van dit pictogram in 
combinatie met een maximumsnelheid geeft 
aan dat het sturen wordt overgenomen door 
het systeem: raak het stuurwiel niet aan.
De assistentie is gedeactiveerd: dit 
pictogram geeft aan dat het sturen niet 
meer door het systeem wordt uitgevoerd. U 
moet het stuurwiel zelf weer vastpakken.
Als de Park Assist wordt ingeschakeld,  wordt het Dodehoekbewaking 
uitgeschakeld.
De parkeerhulp is niet beschikbaar 
wanneer de beschikbare ruimte wordt 
gemeten. Na deze meting waarschuwt de 
functie u tijdens de manoeuvre als uw auto 
een obstakel nadert: het geluidssignaal klinkt 
ononderbroken als de ruimte tussen de auto 
en het obstakel minder dan 30 cm bedraagt.
Als de parkeerhulp is uitgeschakeld, wordt de 
functie automatisch weer ingeschakeld tijdens 
de ondersteunde manoeuvres. 
Bij het in- of uitparkeren kan de functie 
Visiopark 1 - Visiopark 2 in werking 
treden. Met deze functies kunt u de directe 
omgeving van de auto beter in de gaten 
houden dankzij aanvullende informatie op het 
touchscreen.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer 
informatie over de functies  Visiopark 1 - 
Visiopark 2.
Onder bepaalde omstandigheden 
detecteren de sensoren mogelijk geen 
kleine obstakels die zich in hun dode hoeken 
bevinden.
De Park Assist houdt tijdens een manoeuvre 
geen rekening met voorwerpen die groter dan 
de auto zijn (zoals een dakladder of kogel).
Controleer altijd de directe omgeving van 
uw auto voordat u met een manoeuvre 
begint.
Als de ruimte tussen de auto en de 
parkeerplek te groot is, kan het systeem de 
beschikbare ruimte mogelijk niet meten.
Tijdens de manoeuvres draait het  stuurwiel snel rond: houd daarom het 
stuurwiel niet tegen en steek uw handen niet 
tussen de spaken van het stuurwiel.
Let op voorwerpen die de manoeuvre kunnen 
blokkeren (zoals losse kleding, sjaals of 
stropdassen) - kans op letsel!
Hulp bij fileparkeren
► Selecteer tijdens het parkeren " Park 
Assist " in het menu Rijverlichting/Auto 
op het touchscreen om de functie te activeren.
► Beperk de rijsnelheid tot maximaal 20 
km/h en selecteer " Inparkeren" op het 
touchscreen.
Bij het fileparkeren herkent het systeem 
geen parkeervakken die aanzienlijk 
korter of langer zijn dan de auto.