ruitensproeier Peugeot 508 2018 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2018, Model line: 508, Model: Peugeot 508 2018Pages: 320, PDF Size: 10.22 MB
Page 7 of 320

5
Stuurkolomschakelaars
1.Schakelaar verlichting en
richtingaanwijzers
2. Schakelflippers automatische transmissie
3. Schakelaar ruitenwissers/ruitensproeiers/
boordcomputer
4. Bediening audiosysteem
5. Knop voor het selecteren van
de weergavemodus van het
instrumentenpaneel
6. Bediening spraaksynthese
Volumeregeling
7. Bediening snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar/adaptieve
snelheidsregelaar
Schakelaarpaneel aan de zijkant
1.Hoogteverstelling halogeenkoplampen
2. Handsfree achterklep
3. Actief Lane Departure Warning System
4. Lane Keeping System
5. Alarm
6. Programmeerbaar verwarmings-/
ventilatiesysteem
7. Voorruitverwarming
Centraal schakelaarpaneel
1.Bediening 8 inch touchscreen (PEUGEOT
Connect Radio) of 10 inch HD-touchscreen
(PEUGEOT Connect Nav)
i-Cockpit
® Amplify-functie
2. Stoelverwarming
3. Stop & Start
4. Voorruitontwaseming
5. Recirculatie van interieurlucht
6. Achterruitverwarming
7. Automatische airconditioning
.
Overzicht
Page 71 of 320

69
U kunt deze functie in- en uitschakelen door
de secundaire pagina te openen met de toets
"OPTIES " en ver volgens op toets 10 te drukken.
Handmatig instellen
Het is mogelijk één of meer functies van de
airconditioning handmatig in te stellen, terwijl
de overige functies door het systeem geregeld
blijven:
-
r
egeling luchtopbrengst 2 ,
-
r
egeling luchtverdeling 3 .
Zodra u een instelling wijzigt, gaat het lampje
van de toets " AUTO" uit.
F Druk nogmaals op toets 5 om het automatische
comfortprogramma weer in te schakelen.
Regeling luchtopbrengst
F Druk op een van de toetsen 2 om de aanjagersnelheid te verhogen of te
verlagen.
Het symbool van de luchtopbrengst (ventilator)
wordt geleidelijk opgevuld als de aanjagersnelheid
toeneemt.
Deze functie is niet in staat om onaangename
geuren te detecteren.
De recirculatie wordt automatisch ingeschakeld
als de ruitensproeiers vóór worden gebruikt of
de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De functie werkt niet als de buitentemperatuur
lager is dan 5°C, om te voorkomen dat de
voorruit en zijruiten beslaan.Door de aanjagersnelheid in de laagst mogelijke stand
te zetten wordt de aanjager volledig uitgeschakeld.
Naast de ventilator wordt " OFF" weergegeven.
Rijd niet te lang met uitgeschakelde
aanjager – Kans op beslaan van de ruiten
en vermindering van de luchtkwaliteit!
Regeling luchtverdeling
Met de drie toetsen 3 kunt u de luchtverdeling
in het interieur instellen.
Bij het indrukken van een toets wordt de
desbetreffende functie in- of uitgeschakeld. Het
lampje brandt als de functie is ingeschakeld.
Voor een gelijkmatige verdeling van de lucht
over het interieur kunnen de drie toetsen
gelijktijdig zijn geactiveerd.
In de stand AUTO zijn de lampjes van deze drie
toetsen 3 gedoofd.
Airconditioning
Aan/uit
F Druk op de toets 4 om de airconditioning in of uit te schakelen.
Het lampje van de toets brandt als de
airconditioning is ingeschakeld.
De airconditioning werkt niet als de als
de regeling van de luchtopbrengst 2 in de
stand "0" staat.
Het uitschakelen van de airconditioning kan negatieve
effecten hebben (vocht, beslaan van de ruiten).
Voorruit en zijruiten.
Centrale ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
Voetenruimte.
Maximale stand van de
airconditioning
In deze stand wordt de lucht in het interieur sneller
gekoeld.
Het systeem stelt automatisch de temperatuur in op
het laagste comfortniveau, verdeelt de lucht over de
middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters
en schakelt de maximale aanjagersnelheid en de
recirculatie van de interieurlucht in.
F Druk op de toets 6 om de functie in of uit te schakelen.
Het lampje van de toets brandt als de functie is
ingeschakeld.
Als de functie wordt uitgeschakeld, keert het
systeem terug naar de instellingen van vóór de
inschakeling.
De airconditioning werkt doeltreffend in elk
jaargetijde, mits de ruiten zijn gesloten.
Het systeem stelt u in staat: -
d
e temperatuur in het interieur 's zomers te
verlagen,
-
i
n de winter bij temperaturen boven 3°C
beslagen ruiten snel te ontwasemen.
3
Ergonomie en comfort
Page 72 of 320

70
Centrale regeling/gescheiden
regeling
De temperatuurinstelling aan voorpassagierszijde
kan worden afgestemd op de instelling aan
bestuurderszijde (functie centrale regeling).
U kunt deze functie inschakelen op de secundaire
pagina die u kunt openen via de toets "OPTIES".
F
D
ruk op de toets 8 om de functie "MONO"
(centrale regeling) in te schakelen; de functie
krijgt de status " ON".
De functie wordt automatisch uitgeschakeld
als de passagier de toetsen voor de
temperatuurregeling aan zijn zijde bedient
(functie gescheiden regeling).
Ventilatie bij aangezet contact
Bij aangezet contact kunt u het ventilatiesysteem
gebruiken om de luchtopbrengst 2 en de
luchtverdeling 3 in het interieur te regelen
afhankelijk van de laadtoestand van de accu.
Bij deze functie kan de airconditioning niet
worden ingeschakeld.
Uitschakelen van het systeem
F Druk op de toets 14 .
Het lampje van de toets gaat branden en alle
andere lampjes van het systeem gaan uit.
Alle functies van het airconditioningsysteem
zijn nu uitgeschakeld.
Door de luchtopbrengst 2 in de laagst mogelijke
stand te zetten wordt de aanjager volledig
uitgeschakeld.
Het thermische comfort wordt niet meer
geregeld. Er blijft door de rijwind echter nog wel
een kleine luchtstroom gehandhaafd.
Vermijd het te lang rijden met een uitgeschakelde
aanjager of een uitgeschakeld systeem om
te voorkomen dat de ruiten beslaan of de
luchtkwaliteit vermindert.
Door op een willekeurige toets te drukken wordt het
systeem weer ingeschakeld waarbij de instellingen
van vóór het uitschakelen weer worden gebruikt.
Recirculatie van de
interieurlucht
De toevoer van buitenlucht voorkomt het beslaan
van de voorruit en de zijruiten.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer van
buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten.
Deze functie kan ook worden gebruikt om sneller de
gewenste temperatuur in het interieur te bereiken.
F Druk op deze toets om de functie in of uit te schakelen.
De recirculatie wordt automatisch ingeschakeld
als de ruitensproeiers vóór worden gebruikt of
de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer van
buitenlucht weer in om te voorkomen
dat de luchtkwaliteit in het interieur
achteruitgaat en de ruiten beslaan.
Ontwasemen – ontdooien
voorruit
Automatisch programma
"Zicht"
Selecteer dit programma om de voorruit en de
zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien.
F
D
ruk op deze toets om de
functie in of uit te schakelen.
Als het lampje brandt, is de functie ingeschakeld.
Het systeem regelt automatisch de
airconditioning (afhankelijk van de uitvoering),
de luchtopbrengst en de luchttoevoer en stelt de
luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en de
zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.
De luchtopbrengst kan handmatig worden
gewijzigd zonder dat het automatische
programma "Zicht" wordt uitgeschakeld.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem geldt
dat zolang de voorruitontwaseming in werking
is, de STOP-stand niet beschikbaar is.
Als het lampje brandt, is de functie
ingeschakeld.
Ergonomie en comfort
Page 96 of 320

94
Onderhoudstips
De infraroodcamera beschikt over een
sproeierkop die is aangesloten op het
ruitensproeiersysteem vóór van de auto.
Deze sproeierkop werkt bij elk 5e gebruik van
de ruitensproeiers.
Controleer regelmatig of de camera schoon is.
Zorg er bij slecht of winters weer voor dat de
camera niet bedekt raakt met modder, ijs of
sneeuw.
Storing
Als het oranje verklikkerlampje brandt
in combinatie met de weergave
van een melding terwijl aan alle
werkingsvoorwaarden is voldaan, is er
sprake van een storing in het systeem.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Ruitenwisserschakelaar
Instellen
U kunt de automatische werking van de
ruitenwissers vóór instellen.
Bij de SW kunt u ook het automatisch
inschakelen van de ruitenwisser achter bij het
inschakelen van de achteruitversnelling instellen.Verwijder onder winterse omstandigheden
sneeuw, ijs of rijp van de voorruit, van het
gebied rondom de ruitenwisserarmen en
-bladen en van de voorruitrand alvorens
de ruitenwissers in te schakelen.
Schakel de ruitenwissers niet in
als de voorruit droog is. Controleer
voordat u bij extreem koud of warm
weer de ruitenwissers inschakelt of de
ruitenwisserbladen niet vastzitten aan de
voorruit.
Ruitenwissers vóór
Na het afzetten van het contact kunnen de
ruitenwissers nog een kleine beweging maken
waarmee ze onder de motorkap worden opgeborgen.
Elke keer dat het contact langer dan
één minuut is afgezet, moet u de
functie opnieuw inschakelen door de
ruitenwisserschakelaar te bedienen,
ongeacht de voorgaande stand hiervan.
Automatisch (wissnelheid
aangepast aan de intensiteit
van
de regen).
Selecteren van de wissnelheid: zet de hendel in
de gewenste stand.
Eén keer wissen
F Trek de hendel kort naar u toe.
Ruitensproeiers voorruit
F Trek de hendel van de ruitenwisserschakelaar naar u toe.
De ruitensproeiers en ruitenwissers werken
zolang er aan de hendel wordt getrokken. Normale snelheid (matige regenval).
Interval (wissnelheid aangepast aan
de wagensnelheid).
Uit.
Hoge snelheid (hevige neerslag).
Verlichting en zicht
Page 97 of 320

95
De ruitensproeiers zijn in de uiteinden van elke
ruitenwisserarm geïntegreerd.
Er zijn extra sproeiers onder het centrale punt
van elke ruitenwisserarm aangebracht.
De ruitensproeier vloeistof wordt over de
gehele lengte van het ruitenwisserblad op de
voorruit gesproeid. Dit zorgt voor beter zicht en
een lager verbruik van ruitensproeiervloeistof.
In sommige gevallen, afhankelijk van de
samenstelling of kleur van de vloeistof en het
omgevingslicht is het sproeien van de vloeistof
nauwelijks merkbaar.
Bedien de ruitensproeiers niet als het
reservoir van de ruitensproeiervloeistof
leeg is; kans op beschadiging van
de ruitenwisserbladen. Bedien de
ruitensproeiers alleen als er geen risico
is van bevriezing van de vloeistof op de
voorruit; hierdoor zou het zicht namelijk
kunnen afnemen. Gebruik 's winters altijd
producten die voldoende tegen vorst
beschermd zijn. Vul nooit bij met water.
Ruitenwisser achter (SW)
Draai voor selectie van de ruitenwisser achter
de ring tot het gewenste symbool tegenover de
markering staat.Uit.
Interval.
Sproeien en wissen.
Ruitensproeier achter
Wanneer de ruitensproeiers stoppen, wissen
de ruitenwissers nog één keer.
F
D
raai de ring in de richting van het
dashboard.
De ruitensproeiers en ruitenwissers werken
zolang de ring wordt gedraaid.
Wanneer de ruitensproeiers stoppen, wissen
de ruitenwissers nog één keer.
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn geactiveerd op het
moment dat u de achteruitversnelling inschakelt,
treedt ook de ruitenwisser achter in werking. Deze functie kan geactiveerd of
gedeactiveerd worden via het menu
Rijden/Auto
van het touchscreen.
Deze functie is standaard geactiveerd.
Schakel de automatische werking van de
ruitenwisser achter uit bij sneeuwval, strenge
vorst of als een fietsendrager op de trekhaak
is bevestigd. Dit kan worden uitgevoerd via
het menu Rijden/Auto van het touchscreen.
Speciale stand van de
ruitenwissers vóór
In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen
worden gereinigd of ver vangen. De stand kan
tevens 's winters (ijs, sneeuw) worden gebruikt
om de ruitenwisserbladen los te zetten van de
voorruit.
Om een goede werking van de
ruitenwisserbladen te behouden adviseren
wij u:
-
e
r voorzichtig mee om te gaan,
-
z
e regelmatig te reinigen met zeepsop,
-
z
e niet te gebruiken om een stuk
karton tegen de voorruit te houden,
-
z
e te ver vangen zodra ze tekenen van
slijtage vertonen.
4
Verlichting en zicht
Page 98 of 320

96
Voordat u een wisserblad vóór
demonteert
F De ruitenwissers worden verticaal geplaatst als binnen de minuut na het uitschakelen
van het contact de ruitenwisserschakelaar
wordt bediend.
F
G
a verder naar de gewenste procedure
of naar het ver vangen van de
ruitenwisserbladen.
Na het monteren van een
ruitenwisserblad vóór
F Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers
weer in de oorspronkelijke stand te zetten.
Ruitenwisserbladen
ver vangen
Verwijderen/aanbrengen aan de
voorzijde
Pak de ruitenwisserarmen niet vast op de
plek van de ruitensproeiers.
Raak het ruitenwisserblad niet aan; u kunt
daarbij onherstelbare schade veroorzaken.
Laat de ruitenwissers niet los tijdens het
verplaatsen – Kans op beschadiging van
de voorruit!
F
R
einig de voorruit met behulp van een
reinigingsmiddel voor autoruiten. Gebruik geen waterafstotende producten
van het "Rain X" type.
F
M
aak het versleten wisserblad het dichtst bij
u los en ver wijder het.
F
B
reng het nieuwe wisserblad aan en
bevestig het op de ruitenwisserarm.
F
H
erhaal de procedure voor het andere
ruitenwisserblad.
F
B
egin met het ruitenwisserblad het dichtst
bij u, houd nogmaals elke arm vast bij het
starre gedeelte en leg de ruitenwisser
voorzichtig op de voorruit.
Verwijderen/aanbrengen aan de
achterzijde
F Houd de arm vast bij het starre gedeelte en til deze op tot de ruststand.
F
R
einig de achterruit met behulp van
ruitensproeiervloeistof.
F
M
aak het versleten wisserblad los en
verwijder het.
F
B
reng het nieuwe wisserblad aan en klem
deze op ruitenwisserarm.
F
H
oud nogmaals de arm vast bij het starre
gedeelte en leg de ruitenwisser voorzichtig
op de achterruit.
F
V
oer de vervangingsprocedures voor
de ruitenwisserbladen uit vanaf de
bestuurderszijde.
F
B
egin met het ruitenwisserblad het verst
van u af, houd elke arm vast bij het starre
gedeelte en til deze op tot de ruststand.
Verlichting en zicht
Page 207 of 320

205
F Aan de buitenzijde: beweeg de hendel
omhoog en til de motorkap op.
Twee gasdempers openen de motorkap en
houden deze omhoog.
Sluiten
F Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen.
F
C
ontroleer of de motorkap goed vergrendeld is.
In verband met de aanwezigheid van
elektrische componenten in de motorruimte
wordt geadviseerd om blootstelling aan
water (regen, wassen, ...) te beperken.
Onder de motorkap
Deze motoren dienen slechts als voorbeeld.
De plaats van de volgende onderdelen kan
verschillen:
-
Luchtfilter.
-
Oliepeilstok.
-
V
uldop motorolie.
-
Handopvoerpomp.
-
Ontluchtingsschroef.
Benzinemotor
Dieselmotor
1. Reservoir ruitensproeiervloeistof.
2. Reservoir koelvloeistof.
3. Reservoir remvloeistof.
4. Accu/zekeringen.
5. Afzonderlijk massapunt (-).
6. Zekeringkast.
7. Luchtfilter.
8. Oliepeilstok.
9. Olievuldop.
10. Handopvoerpomp*.
11. Ontluchtingsschroef*. Het brandstofcircuit van een dieselmotor
staat onder zeer hoge druk.
Laat werkzaamheden aan dit circuit
alleen door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
Niveaus controleren
Controleer deze niveaus regelmatig en
respecteer de voor waarden zoals vermeld
in
het onderhoudsschema van de fabrikant.
Vul
indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald
niveau het desbetreffende circuit controleren
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Gebruik de door de fabrikant aanbevolen
vloeistof voor uw auto en motoruitvoering.
Let bij werkzaamheden onder de
motorkap goed op, want bepaalde delen
van de motor kunnen zeer heet zijn (kans
op brandwonden) en de koelventilator kan
ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet
contact).
*
A
fhankelijk van de motoruitvoering.
7
Praktische informatie
Page 209 of 320

207
Verversen van de vloeistof
Raadpleeg het onderhoudsschema van de
fabrikant voor het verversingsinterval voor
uw
auto.
Koelvloeistofniveau
Controleer het koelvloeistofniveau
regelmatig. Het is normaal dat tussen
twee onderhoudsbeurten door
koelvloeistof moet worden bijgevuld.
Het controleren en bijvullen moet altijd worden
uitgevoerd bij koude motor.
De motor van uw auto kan door een te laag
koelvloeistofniveau zwaar beschadigd raken.
Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht
mogelijk bij het merkteken "MA X" te bevinden,
maar mag beslist niet hoger zijn.
Als het niveau zich dicht bij of onder het
merkteken "MIN" bevindt, moet u koelvloeistof
bijvullen. Als de motor warm is, wordt de temperatuur van
de koelvloeistof geregeld door de koelventilator.
Bovendien staat het koelsysteem onder druk.
Wacht na het afzetten van de motor daarom ten
minste één uur alvorens werkzaamheden aan
het koelsysteem uit te voeren.
Wanneer u met spoed werkzaamheden moet
uitvoeren, neem dan, om brandwonden te
voorkomen, een doek en draai de dop twee
omwentelingen los om de druk te laten dalen.
Ver wijder, als de druk eenmaal gedaald is, de
dop en vul koelvloeistof bij.
De koelventilator kan ook gaan draaien
nadat de motor is afgezet: houd
daarom voor werpen en kleding uit de
buurt van de ventilator.
Ruitensproeiervloeistofniveau
Vul het reser voir bij wanneer dit
nodig is.
Type vloeistof
Maak voor de ruitensproeiers uitsluitend gebruik
van kant-en-klare ruitensproeiervloeistof.
Winters (bij temperaturen beneden het
vriespunt) moet voor de omstandigheden
geschikte ruitensproeiervloeistof met antivries
worden gebruikt om de onderdelen van het
systeem (pomp, reser voir, leidingen enz.) te
beschermen.
Brandstofadditiefniveau
(dieseluitvoering met
roetfilter)
Het minimumniveau van het
additief wordt aangegeven door het
permanent branden van dit lampje in
combinatie met een geluidssignaal en
een melding met betrekking tot een te
laag additiefniveau van het roetfilter.
Bijvullen
Het reser voir moet snel worden bijgevuld
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
AdBlue-niveau
Er verschijnt een waarschuwing zodra het
reserveniveau is bereikt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de AdBlue -
actieradiusindicatoren.
Als er geen AdBlue meer aanwezig is in het
reser voir, kan de motor om wettelijke redenen
niet meer gestart worden. Vul om dit te
voorkomen het reser voir zo snel mogelijk bij.
Olie ver versen
Gebruik om een verminderde betrouwbaarheid
van de motor en de emissieregeling te
voorkomen, nooit additieven in de motorolie.
Remvloeistofniveau
Het remvloeistofniveau dient zich
zo dicht mogelijk bij het merkteken
"MAX" te bevinden. Controleer indien
dit niet het geval is of de remblokken
van uw auto zijn versleten. Vul het reser voir nooit bij met kraanwater (kans
op bevriezing, kalkafzetting enz.).
7
Praktische informatie
Page 231 of 320

229
Overzicht zekeringen
Kast 1Zekeringnr.
Stroomsterkte (A)Functies
F1 10 A"Elektrochromatische" spiegels.
F3 5 AAdaptieve 3D-achterlichten.
F4 15 AClaxon.
F5 20 ARuitensproeierpomp achter (SW).
F6 20 ARuitensproeierpomp vóór.
F7 10 AUSB-aansluitingen achter.
F8 20 ARuitenwisser achter (SW).
F10 30 ACentrale vergrendeling.
F11 30 AVergrendeling/ontgrendeling achterklep.
F14 5 ANoodoproep en pechhulpoproep, elektronische eenheid alarmsysteem.
F24 5 AHifi-versterker.
F27 5 ASirene alarmsysteem.
F29 20 ATouchscreen audiosysteem.
F31 15 A12V-aansluiting achter.
F32 15 AAansteker/12V-aansluiting vóór.
8
In geval van pech
Page 311 of 320

247
L
Lak ........................................................................\
243
Lane Departure Warning System (LDWS) .................................................. 19, 170 -171
Lane Keeping System
..................151, 161-163, 165
Leder (onderhoud)
............................................... 2
10
Lendensteun ........................................................... 58
Lendensteun, verstelling
.......................................58
Lokaliseren van de auto
........................................36
Luchtfilter (vervangen)
......................................... 208
Luchttoevoer (bediening)
.................................68, 70
Luchtrecirculatie
............................................... 68, 70
Luidsprekers
.......................................................... 76
M
Make-upspiegel ..................................................... 75
Massagefunctie ...................................................... 60
M
atten
..................................................................... 78
Mat verwijderen
...................................................... 78
Meldingen
............................................................... 30
Menu
....................................................................... 12
Menu's (audio)
............................................... 4-5, 4-5
Menustructuren display
......................................... 12
Milieu
................................................................. 40, 73
Mistachterlicht
........................................................ 21
M
onteren allesdragers
................................. 20
3-204
Motoren ......................................................... 2 3 8 - 2 41
Motorkap
............................................................... 204
Motorolie
....................................................... 206-207
Motorolieniveau, controle
......................................24
Motorolieniveaumeter
...................................... 24, 26
Motorruimte
.......................................................... 205
Multipoint-massages
............................................. 60
N
Neerklappen achterbank .................................63-64
Night Vision ....................................................... 21-22
Niveau AdBlue
® .................................................... 2 07
Niveau brandstofadditief diesel ....................207-208
Niveau koelvloeistof
....................................... 24, 207
Niveau remvloeistof
............................................. 207
Niveau ruitensproeiervloeistof
............................ 207
Niveaus controleren
..................................... 20
5-207
Niveaus en controles
................................... 205-207
Noodbediening achterklep
.................................... 48
N
oodbediening portieren
....................................... 41
N
oodoproep
................................................... 9
9 -10 0
Noodprocedure afzetten van de motor
..............12
7
Noodprocedure starten
....................................... 127
Noodremassistentie (BAS)
.................. 10 0 -101, 168
O
Oliefilter (vervangen) ........................................... 208
Olieniveau ............................................... 2
4, 206-207
Oliepeilstok
............................................. 24, 206-207
Olieverbruik
.................................................. 206-207
Onderhoudsadviezen
.......................................... 210
Onderhoudscontroles
............................................ 23
Onderhoudsindicator
....................................... 23, 26
Ontdooien
.......................................................... 70 -71
Ontgrendelen
................................................... 35, 37
Ontgrendelen achterklep
.................................. 3
7- 3 8
Ontgrendelen portieren
......................................... 48
Ontgrendelen van binnenuit
..................................43
Ontwasemen
.......................................................... 70
O
ntwasemen achter
.............................................. 70
Ontwasemen voor .................................................. 70
Opbergvakken
..................... 7
4-75, 78, 80 - 81, 81, 85
Opbergvakken portieren ........................................74
Openen achterklep
.......................................... 3 7, 4 7
Openen brandstofvulklep
.................................... 19
8
Openen motorkap ................................................ 204
Openen portieren ............................................. 3 7, 4 6
Openen ruiten
........................................................ 35
Opslaan van de snelheid
.....................................151
P
Panoramisch schuif-/kanteldak .......................53 -55
Park Assist ............................................................ 18 4
Parkeerhulp achter
.............................................. 17 7
Parkeerhulp achter met grafische
weergave en geluidssignalen
........................... 17 6
Parkeerhulp vóór .................................................. 17 7
Parkeerhulp zijkant
.............................................. 17 7
Persoonlijke instellingen
....................................... 8
-9
PEUGEOT Connect Nav
......................................... 1
PEUGEOT Connect Radio
......................................1
Plafonniers
............................................................. 79
Portieren
................................................................. 46
Portieren sluiten
................................... 36, 38 -39, 46
Profielen
........................................................... 16, 31
Programmeerbare snelheidsregelaar
................148
Programmeerbare verwarming
........................71-73
Pyrotechnische gordelspanners
......................... 10
4
R
Radio ...................................................... 6 -7, 9, 23, 25
Radiozender .............................................. 6 - 7, 2 3 - 2 4
RDS
............................................................... 7,
2 3 - 2 4
Regeling luchtverdeling
....................................68 -70
Regelmatige controles
.................................208-209
Regeneratie roetfilter
........................................... 208
Reinigen (adviezen)
............................................. 210
Rembekrachtigingsysteem
........................... 10
0 -101
.
Trefwoordenregister