Peugeot 508 2020 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2020, Model line: 508, Model: Peugeot 508 2020Pages: 276, PDF Size: 8.45 MB
Page 131 of 276

129
Rijden
6
De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
►
U hoeft alleen het gaspedaal los te laten om
weer terug te keren naar een snelheid lager dan
de ingestelde snelheid.
Als de ingestelde snelheidslimiet wordt
overschreden, maar dit komt niet door de
bestuurder (bijvoorbeeld op een steile helling),
dan klinkt er onmiddellijk een geluidssignaal.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
indrukken van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Rem waar nodig om de rijsnelheid te
beperken.
Zodra de ingestelde rijsnelheid weer wordt
bereikt, werkt de snelheidsbegrenzer weer: de
weergegeven ingestelde snelheid knippert niet
meer.
Uitschakelen
► Draai rolknop 1 in de stand "OFF”: de
informatie over de snelheidsbegrenzer wordt niet
meer weergegeven.
Storing
Er worden streepjes weergegeven (knipperend
en vervolgens permanent brandend) bij een
storing van de snelheidsbegrenzer.
Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Snelheidsregelaar -
specifieke adviezen
Gebruik voor uw veiligheid en die van uw
medeweggebruikers de
snelheidsregelaar uitsluitend als de
verkeerssituatie het mogelijk maakt om
gedurende een bepaalde tijd met een
constante snelheid en een veilige afstand tot
uw voorligger te blijven rijden.
Blijf waakzaam wanneer de
snelheidsregelaar ingeschakeld is. Wanneer
u op een van de toetsen voor het wijzigen van
de snelheid drukt, kan de snelheid van uw
auto plotseling veranderen.
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
auto de ingestelde snelheid overschrijdt. Rem
indien nodig om de rijsnelheid te beperken.
Op een steile helling of bij het trekken van
een zware aanhanger kan het voorkomen dat
de ingestelde snelheid niet wordt gehaald of
vastgehouden.
Hoger dan de ingestelde snelheid
U kunt tijdelijk harder rijden dan de
ingestelde snelheid door op het gaspedaal
te drukken (de geprogrammeerde snelheid
knippert).
Laat het gaspedaal los om terug te keren
naar de ingestelde snelheid (wanneer
deze snelheid weer wordt bereikt, stopt de
weergave van de snelheid met knipperen).
Werkingslimieten
Gebruik het systeem nooit in de
volgende situaties:
–
In een stedelijk gebied met overstekende
voetgangers.
–
In druk verkeer (behalve in combinatie met
de functie Stop & Start).
–
Op bochtige of steile wegen.
–
Op gladde of overstroomde wegen.
–
Bij slechte weersomstandigheden.
–
Bij rijden op een racecircuit.
Page 132 of 276

130
Rijden
► Druk op toets 2 of 3 om de snelheidsregelaar
in te schakelen en een snelheid op te slaan
als de auto de gewenste snelheid bereikt; de
huidige snelheid van de auto wordt de ingestelde
snelheid.
► Laat het gaspedaal los.
► Druk nogmaals op toets 4 om de werking van
de functie tijdelijk te onderbreken (Pause).
► Druk nogmaals op toets 4 om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen (ON).
De werking van de snelheidsregelaar kan
ook tijdelijk worden onderbroken
(Pause):
– door het rempedaal in te trappen.
– automatisch, als het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP) in werking treedt.
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
– Op een testbank.
– Bij het gebruik van sneeuwkettingen,
sneeuwsokken of spijkerbanden.
Programmeerbare
snelheidsregelaar
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen en het
gedeelte Snelheidsregelaar - specifieke
adviezen:
Met behulp van dit systeem kan de
bestuurder met een ingestelde constante
snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld.
Daarvoor moet de auto met een snelheid van
minstens 40
km/h rijden.
Bij een auto met handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij auto’s met een automatische transmissie
moet minimaal stand D of de tweede versnelling
in stand M zijn ingeschakeld.
Bij auto’s met het Stop & Start-systeem
blijft de snelheidsregelaar na het
schakelen actief, ongeacht het type
versnellingsbak.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.
Stuurkolomschakelaars
1. ON (stand CRUISE)/OFF
2. Activeren van de snelheidsregelaar met de
actuele rijsnelheid/verlagen van de ingestelde
snelheid
3. Activeren van de snelheidsregelaar met
de actuele rijsnelheid/verhogen van de
ingestelde snelheid
4. Snelheidsregelaar onderbreken/hervatten
met de eerder opgeslagen snelheid
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergave van de opgeslagen
drempelsnelheden met behulp van Opslaan
van snelheden
of
Gebruik de door het
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem ( MEM)
weergegeven snelheid
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het opslaan van snelheden of over het snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem
.
Informatie op het
instrumentenpaneel
6.Snelheidsregelaar onderbroken/hervat
7. Snelheidsregelaar geselecteerd
8. Ingestelde snelheid
9. Snelheid voorgesteld door het
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem (afhankelijk van de
uitvoering)
Inschakelen/onderbreken
► Draai rolwiel 1 in de stand CRUISE: de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (Pause).
Page 133 of 276

131
Rijden
6
► Druk op toets 2 of 3 om de snelheidsregelaar
in te schakelen en een snelheid op te slaan
als de auto de gewenste snelheid bereikt; de
huidige snelheid van de auto wordt de ingestelde
snelheid.
►
Laat het gaspedaal los.
► Druk nogmaals op toets 4 om de werking van
de functie tijdelijk te onderbreken (Pause).
►
Druk nogmaals op toets 4
om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen (ON).
De werking van de snelheidsregelaar kan
ook tijdelijk worden onderbroken
(Pause):
–
door het rempedaal in te trappen.
–
automatisch, als het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP) in werking treedt.
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
U kunt de ingestelde snelheid als volgt
aanpassen, uitgaande van de huidige snelheid
van de auto:
►
Druk kort op toets
2 of 3 om de waarde in
stappen van +
of - 1 km/h te wijzigen.
►
Houd toets
2 of 3 ingedrukt om de waarde in
stappen van +
of - 5 km/h te wijzigen.
Wanneer toets 2 of 3 ingedrukt wordt
gehouden, kan de snelheid van de auto
snel veranderen.
Stel om veiligheidsredenen een snelheid
in die niet al te veel afwijkt van de
actuele wagensnelheid. Zo voorkomt u dat de
auto onverwacht gaat accelereren of vaart
minderen.
De ingestelde snelheid wijzigen met behulp
van de geprogrammeerde snelheden en het
touchscreen:
►
druk op de toets
5 om de geprogrammeerde
snelheden weer te geven.
►
Druk op de touchscreen-toets voor de
gewenste snelheid.
Na enkele ogenblikken sluit het selectiescherm.
Deze snelheid wordt nu de nieuwe ingestelde
snelheid.
U kunt de ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar aanpassen aan de
snelheid die wordt voorgesteld door
het snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem op het
instrumentenpaneel:
►
Druk één keer op toets
5; er wordt een
melding weergegeven om het verzoek tot
opslaan te bevestigen.
►
Druk nogmaals op toets
5
om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
De snelheid verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Uitschakelen
► Draai rolknop 1 in de stand "OFF”: de
informatie over de snelheidsregelaar wordt niet
meer weergegeven.
Storing
Er worden streepjes weergegeven (knipperend
en vervolgens permanent brandend) bij een
storing van de snelheidsregelaar.
Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Snelheden opslaan
Met deze functie, die alleen voor de
snelheidsbegrenzer en de programmeerbare
snelheidsregelaar wordt gebruikt, kunt u
Page 134 of 276

132
Rijden
langzamer voertuig, staat de
snelheidsregelaar tijdelijk toe dat u de
voorligger dichter nadert om het inhalen te
vergemakkelijken; de ingestelde snelheid
wordt hierbij niet overschreden.
Sommige voertuigen op de weg worden
mogelijk niet goed gedetecteerd of
verkeerd geïnterpreteerd door de camera en/
of radar (bijvoorbeeld een vrachtwagen), wat
kan leiden tot een slechte inschatting van de
afstanden en het onjuist versnellen of
afremmen van de auto.
Stuurkolomschakelaars
1. ON (stand CRUISE)/OFF
2. Activeren van de snelheidsregelaar met de
actuele rijsnelheid/verlagen van de ingestelde
snelheid
3. Activeren van de snelheidsregelaar met
de actuele rijsnelheid/verhogen van de
ingestelde snelheid
snelheidsinstellingen opslaan. Deze kunt u
vervolgens gebruiken om de systemen te
configureren.
U kunt voor beide functies meerdere snelheden
opslaan in het geheugen van het systeem.
Er zijn standaard al enkele snelheden
opgeslagen.
Om veiligheidsredenen mogen de
geprogrammeerde snelheden alleen
worden gewijzigd als de auto stilstaat.
Een geprogrammeerde
snelheid wijzigen
Het instellen van de snelheid kan worden
in- en uitgeschakeld, geselecteerd en
gewijzigd in het menu Rijverlichting/Auto van
het touchscreen.
Toets "MEM"
Met deze toets kunt u een opgeslagen snelheid
selecteren om deze te gebruiken voor de
snelheidsbegrenzer of de programmeerbare
snelheidsregelaar.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de snelheidsbegrenzer of de
snelheidsregelaar.
Drive Assist Plus
Alleen beschikbaar op uitvoeringen met een automatische transmissie.
Dit systeem past automatisch de snelheid
aan en corrigeert de koers van de auto, met
behulp van de adaptieve cruise control met
Stop
& Go-functie en de Lane Positioning Assist.
Deze twee functies moeten ingeschakeld en
storingsvrij zijn.
Dit systeem is vooral geschikt voor gebruik op
snelwegen en autowegen.
Zie de desbetreffende hoofdstukken voor meer
informatie over de adaptieve cruise control en
de Lane Positioning Assist.
Het systeem assisteert de bestuurder bij
het besturen, accelereren en remmen
van de auto binnen de natuurkundige grenzen
en de mogelijkheden van de auto. Bepaalde
elementen van de infrastructuur en sommige
voertuigen op de weg kunnen niet goed
worden gedetecteerd of slecht worden
geïnterpreteerd door de camera en de radar.
Dit kan leiden tot onverwachtse
koersveranderingen, het uitblijven van een
stuurcorrectie en/of het onjuist regelen van
het accelereren of remmen.
adaptieve cruise control
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen en het
gedeelte Snelheidsregelaar - specifieke
adviezen:
Met behulp van dit systeem wordt automatisch
de door de bestuurder ingestelde snelheid
aangehouden (snelheidsinstelling), terwijl
voldoende afstand tot de voorligger wordt
gehouden. Dit systeem regelt automatisch het
accelereren en decelereren van de auto.
Met de Stopfunctie regelt het systeem het
remmen totdat de auto volledig tot stilstand is
gekomen.
Met de Stop&Go-functie regelt het systeem het
remmen totdat de auto volledig tot stilstand is
gekomen en wordt de motor opnieuw gestart.
Hiervoor is de auto voorzien van een camera
boven aan de voorruit en, afhankelijk van de
uitvoering, een radar in de voorbumper.
Dit systeem is vooral bedoeld voor
gebruik op snelwegen en autowegen.
Het werkt alleen bij bewegende voertuigen
die in dezelfde richting als uw auto rijden.
Als de bestuurder een richtingaanwijzer inschakelt bij het inhalen van een
Page 135 of 276

133
Rijden
6langzamer voertuig, staat de
snelheidsregelaar tijdelijk toe dat u de
voorligger dichter nadert om het inhalen te
vergemakkelijken; de ingestelde snelheid
wordt hierbij niet overschreden.
Sommige voertuigen op de weg worden
mogelijk niet goed gedetecteerd of
verkeerd geïnterpreteerd door de camera en/
of radar (bijvoorbeeld een vrachtwagen), wat
kan leiden tot een slechte inschatting van de
afstanden en het onjuist versnellen of
afremmen van de auto.
Stuurkolomschakelaars
1. ON (stand CRUISE)/OFF
2. Activeren van de snelheidsregelaar met de
actuele rijsnelheid/verlagen van de ingestelde
snelheid
3. Activeren van de snelheidsregelaar met
de actuele rijsnelheid/verhogen van de
ingestelde snelheid 4.
Snelheidsregelaar onderbreken/hervatten
met eerder opgeslagen snelheid
Bevestiging van het herstarten van de auto
na een automatische stop (uitvoeringen met
de Stop & Go-functie)
5. Gebruiken van de snelheid
die wordt voorgesteld door het
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem ( MEM)
6. Weergeven en instellen van de
afstandsinstelling tot de voorligger
Gebruik
Activeren van het systeem (pauze)
► Draai rolknop 1 omlaag in de stand CRUISE
terwijl de motor draait. De snelheidsregelaar is
gebruiksklaar (grijze weergave).
Inschakelen van de snelheidsregelaar en
instellen van een snelheid
Bij een handgeschakelde versnellingsbak moet
de snelheid van de auto tussen 30 en 180 km/u
liggen.
Bij een automatische transmissie EAT6 moet
de snelheid van de auto tussen 2 en 180
km/u
liggen.
Bij een automatische transmissie EAT8 moet
de snelheid van de auto tussen 0 en 180
km/u
liggen.
►
Druk op toets
2 of 3: de huidige snelheid
wordt de ingestelde snelheid (minimaal 30
km/u)
en de snelheidsregelaar wordt direct geactiveerd
(weergegeven in het groen).
►
Druk op
3 voor het verhogen of op 2 voor
het verlagen van de ingestelde snelheid (in
stappen van 5 km/h als de toets ingedrukt wordt
gehouden).
Wanneer toets 2 of 3 ingedrukt wordt
gehouden, kan de snelheid van de auto
snel veranderen.
De snelheidsregelaar onderbreken/
hervatten
► Druk op 4 of trap het rempedaal in. Wanneer
u de snelheidsregelaar wilt onderbreken, kunt u
dat als volgt doen: •
schakel van stand D
naar N;
•
houd het koppelingspedaal langer dan 10
seconden ingetrapt;
•
druk op de hendel van de elektrische
parkeerrem.
►
Druk op
4 om de snelheidsregelaar weer
in te schakelen. De snelheidsregelaar kan
automatisch zijn onderbroken: •
wanneer de snelheid van de auto lager
is dan 30
km/h bij een handgeschakelde
versnellingsbak.
•
wanneer het toerental van de auto lager is
dan 1
100 t/min bij een handgeschakelde
versnellingsbak.
•
door ingrijpen van het ESP
.
Wanneer een auto met een automatische
transmissie EAT6 door het systeem tot stilstand
Page 136 of 276

134
Rijden
Meldingen en
waarschuwingen
Selecteer de weergavemodus RIJDEN om te
kunnen profiteren van de volgende informatie op
het instrumentenpaneel.
De weergave van deze meldingen of
waarschuwingen is niet sequentieel.
"Snelheidsregelaar gepauzeerd” of
“Snelheidsregelaar onderbroken”, na een
korte acceleratie door de bestuurder.
"Snelheidsregelaar actief”, geen voertuig
gedetecteerd.
“Snelheidsregelaar gepauzeerd”, voertuig
gedetecteerd.
"Snelheidsregelaar actief”, voertuig
gedetecteerd.
"Neem de controle over de auto
over" (oranje).
► Remmen of accelereren, afhankelijk van de
situatie.
"Neem de controle over de auto
over" (rood).
► Neem onmiddellijk de controle over
de auto over: het systeem kan niet correct
reageren op de huidige rijsituatie.
"Inschakelen geweigerd, omstandigheden
ongeschikt". Het systeem weigert om de
snelheidsregelaar in te schakelen omdat er niet
aan de noodzakelijke voorwaarden is voldaan.
is gebracht, dan houdt het systeem de auto
op zijn plaats; de snelheidsregelaar wordt
onderbroken. De bestuurder moet het gaspedaal
intrappen om weg te rijden en vervolgens het
systeem opnieuw inschakelen door harder dan
2
km/h te rijden en toets 2, 3 of 4 in te drukken.
Wanneer een auto met een automatische
transmissie EAT8 door het systeem tot stilstand
is gebracht en de auto door de verkeerssituatie
niet binnen 3
seconden weer kan wegrijden, druk
dan op toets 4 of trap het gaspedaal in om weg
te rijden.
Als de bestuurder geen actie onderneemt nadat
de auto tot stilstand is gebracht, dan wordt de
elektrische parkeerrem automatisch na ongeveer
5 minuten aangetrokken.
De snelheidsregelaar blijft actief na het
schakelen, ongeacht het type
versnellingsbak.
Wanneer de bestuurder de
snelheidsregelaar weer probeert in te
schakelen nadat deze is onderbroken, dan
wordt de melding "Inschakelen geweigerd,
omstandigheden ongeschikt" kort
weergegeven zolang het niet mogelijk is om
de snelheidsregelaar weer in te schakelen
(niet voldaan aan de veiligheidsvoorwaarden).
De geprogrammeerde snelheid
wijzigen met de functie
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem
► Druk op 5 om de op het instrumentenpaneel
voorgestelde snelheid te accepteren en druk
vervolgens nog een keer op de toets om te
bevestigen.
Om plotseling accelereren of decelereren
van de auto te voorkomen, is het
raadzaam een snelheid te selecteren die dicht
bij de actuele snelheid van uw auto ligt.
De afstand tot de voorligger wijzigen
► Druk op 6 om de drempelwaarden van
de afstandsinstelling ("Veraf", "Normaal" of
"Dichtb.") weer te geven en druk nog een
keer op de toets om een drempelwaarde te
selecteren.
Na enkele seconden wordt de instelling
geaccepteerd en in het geheugen opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
Tijdelijk overschrijden van de ingestelde
snelheid
► Druk het gaspedaal volledig in. De
afstandsregeling en snelheidsregeling
worden uitgeschakeld zolang u gas geeft.
“Snelheidsregelaar onderbroken” wordt
weergegeven.
Uitschakelen van het systeem
► Draai rolknop 1 omhoog in de stand OFF.
Informatie op het
instrumentenpaneel
De volgende informatie wordt op het
instrumentenpaneel in de weergavemodus
"RIJDEN" weergegeven.
7.Voertuig waargenomen door het systeem
(symbool vol)
8. Snelheidsregelaar actief (kleur niet grijs)
9. Ingestelde snelheid
10. Snelheid voorgesteld door het
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem
11 . Auto op zijn plaats gehouden (uitvoeringen
met een automatische transmissie)
12.Instelling afstand tot voorligger
13. Door het systeem gedetecteerde positie van
het voertuig
Page 137 of 276

135
Rijden
6Meldingen en
waarschuwingen
Selecteer de weergavemodus RIJDEN om te
kunnen profiteren van de volgende informatie op
het instrumentenpaneel.
De weergave van deze meldingen of
waarschuwingen is niet sequentieel.
"Snelheidsregelaar gepauzeerd” of
“Snelheidsregelaar onderbroken”, na een
korte acceleratie door de bestuurder.
"Snelheidsregelaar actief”, geen voertuig
gedetecteerd.
“Snelheidsregelaar gepauzeerd”, voertuig
gedetecteerd.
"Snelheidsregelaar actief”, voertuig
gedetecteerd.
"Neem de controle over de auto
over" (oranje).
►
Remmen of accelereren, afhankelijk van de
situatie.
"Neem de controle over de auto
over" (rood).
►
Neem onmiddellijk de controle over
de auto over
: het systeem kan niet correct
reageren op de huidige rijsituatie.
"Inschakelen geweigerd, omstandigheden
ongeschikt". Het systeem weigert om de
snelheidsregelaar in te schakelen omdat er niet
aan de noodzakelijke voorwaarden is voldaan.
Stop-functie
“Snelheidsregelaar gepauzeerd”
(gedurende enkele seconden).
Het systeem heeft de auto remmend tot stilstand
gebracht en houdt de auto op zijn plaats: de
snelheidsregelaar is gepauzeerd.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen om
weg te rijden en vervolgens de snelheidsregelaar
opnieuw activeren.
Stop & Go-functie
“Trap het gaspedaal in of druk op
de knop II (knop 4) om weg te
rijden.”
Het systeem heeft de auto volledig tot stilstand
gebracht.
Indien de situatie het toelaat, rijdt de auto binnen
3 seconden geleidelijk en automatisch weg.
Na deze periode van 3 seconden moet de
bestuurder het gaspedaal intrappen of op toets
4
drukken om weg te rijden.
Gedurende de fase dat de auto stilstaat,
wordt aanbevolen:
–
Niet de portieren te openen.
–
Geen passagiers in of uit te laten stappen.
–
Niet de achteruitversnelling in te schakelen.
Wanneer de auto weer wegrijdt, let dan
op eventuele fietsers, voetgangers of
dieren, omdat deze mogelijk niet goed
worden gedetecteerd.
Werkingslimieten
De snelheidsregelaar werkt zowel overdag als 's
nachts, ook bij mist en matige regen.
Het systeem kan met bepaalde situaties niet
omgaan; de bestuurder moet dan de controle
over de auto weer overnemen.
Het systeem detecteert geen:
–
V
oetgangers, sommige fietsers, dieren.
–
Stilstaande voertuigen (file, autopech enz.).
– Kruisende voertuigen.
– T egemoetkomende voertuigen.
In de volgende situaties moet de bestuurder
de snelheidsregeling onderbreken:
– Bij het rijden op een bochtige weg.
– Bij het naderen van een rotonde.
Page 138 of 276

136
Rijden
(oranje)
Storing in het systeem.
Als de bestuurder het systeem langere tijd niet
wil gebruiken, kan hij het systeem uitschakelen
door nogmaals op de toets te drukken.
Het lampje in de toets gaat uit en het symbool op
het instrumentenpaneel verdwijnt.
De status van het systeem wordt
opgeslagen bij het uitzetten van het
contact.
Snelheidsregelaar
De bestuurder moet het stuurwiel goed
vasthouden.
Als de snelheidsregelaar is geactiveerd, wordt
het symbool groen weergegeven: het systeem
maakt kleine stuurbewegingen om de auto in
de door de bestuurder gekozen positie op de
rijstrook te houden. Deze positie hoeft niet het
midden van de rijstrook te zijn.
U kunt voelen dat het stuurwiel beweegt.
De bestuurder kan op elk gewenst moment de
controle over de auto weer overnemen door aan
het stuurwiel te draaien, waardoor de functie
wordt gepauzeerd. De bestuurder stuurt de
auto naar de gewenste positie op de rijstrook.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabellen worden de weergaven beschreven die behoren b\
ij de belangrijkste rijsituaties. Deze waarschuwingen worden niet
opeenvolgend weergegeven.
– Bij het rijden achter een smal voertuig.
Schakel de snelheidsregelaar weer in zodra de
omstandigheden dit toelaten.
Situaties waarin de bestuurder onmiddellijk
de controle moet overnemen:
–
De voorligger remt zeer sterk af.
– Er voegt plotseling een voertuig in tussen uw
auto en de voorligger .
Let vooral op:
– Bij de aanwezigheid van motorfietsen
en bij het invoegen van voertuigen.
–
W
anneer u een tunnel binnenrijdt of over
een brug rijdt.
Gebruik het systeem niet:
– Na een schok tegen de voorruit ter
hoogte van de camera of een schok tegen de
voorbumper (uitvoeringen met radar).
–
Als de remlichten niet werken.
Het systeem mag niet worden gebruikt:
– Als lange voorwerpen op dakdragers
worden vervoerd.
–
Als de auto een aanhanger trekt of wordt
gesleept.
–
Als de voorkant van de auto is aangepast
(bijvoorbeeld door de montage van verstralers
of het overspuiten van de voorbumper).
Lane Positioning Assist
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Met behulp van een boven aan de voorruit
geplaatste camera identificeert het systeem
rijstrookmarkeringen en houdt het de auto op de
door de bestuurder gekozen positie binnen de
rijstrook.
Deze functie is vooral geschikt voor het rijden op
snelwegen en autowegen.
Werkingsvoorwaarden
– Adaptieve snelheidsregelaar actief.
– Rijstrook gemarkeerd met lijnen aan beide
zijden.
–
ESP
in werkende staat. –
ASR-systeem ingeschakeld.
–
Er wordt geen aanhanger gedetecteerd.
–
Er wordt geen noodreservewiel gebruikt.
–
De auto wordt niet blootgesteld aan hoge,
zijdelingse g-krachten.
–
Richtingaanwijzers niet ingeschakeld.
Inschakelen/uitschakelen
► Druk terwijl de adaptieve cruise control met
Stop & Go-functie is ingeschakeld op deze toets.
Dit wordt bevestigd door:
–
Het lampje in de toets gaat groen branden.
–
Het volgende symbool wordt op het
instrumentenpaneel weergegeven.
De kleur van het symbool op het
instrumentenpaneel is afhankelijk van de
werkingsstatus van het systeem:
(grijs)
Er is aan een of meerdere
werkingsvoorwaarden niet voldaan; het systeem
is gepauzeerd.
(groen)
Er is aan alle werkingsvoorwaarden
voldaan; het systeem is actief.
Page 139 of 276

137
Rijden
6(oranje)
Storing in het systeem.
Als de bestuurder het systeem langere tijd niet
wil gebruiken, kan hij het systeem uitschakelen
door nogmaals op de toets te drukken.
Het lampje in de toets gaat uit en het symbool op
het instrumentenpaneel verdwijnt.
De status van het systeem wordt
opgeslagen bij het uitzetten van het
contact.
Snelheidsregelaar
De bestuurder moet het stuurwiel goed
vasthouden.
Als de snelheidsregelaar is geactiveerd, wordt
het symbool groen weergegeven: het systeem
maakt kleine stuurbewegingen om de auto in
de door de bestuurder gekozen positie op de
rijstrook te houden. Deze positie hoeft niet het
midden van de rijstrook te zijn.
U kunt voelen dat het stuurwiel beweegt.
De bestuurder kan op elk gewenst moment de
controle over de auto weer overnemen door aan
het stuurwiel te draaien, waardoor de functie
wordt gepauzeerd. De bestuurder stuurt de
auto naar de gewenste positie op de rijstrook.
Wanneer de bestuurder vindt dat de auto een
geschikte positie heeft, behoudt hij deze totdat
de functie opnieuw wordt geactiveerd. Het
systeem neemt de controle weer over door
regulering vanuit de nieuwe positie.
Het systeem pauzeren/
onderbreken
De bestuurder moet meteen actie
ondernemen als hij denkt dat de
verkeerssituatie of het wegoppervlak ingrijpen
vereist, door het stuurwiel te bewegen om de
werking van het systeem tijdelijk te
onderbreken. Wanneer het rempedaal wordt
ingetrapt, wordt de snelheidsregeling
onderbroken en wordt ook het systeem
onderbroken.
Als het systeem vaststelt dat de bestuurder het stuurwiel niet stevig
genoeg vast houdt, dan geeft het systeem
een aantal waarschuwingen die steeds
dringender worden. Als de bestuurder niet
reageert, wordt het systeem uitgeschakeld.
Als de werking wordt onderbroken omdat het stuurwiel langere tijd niet stevig
genoeg wordt vastgehouden, moet u het
systeem weer inschakelen door opnieuw op
de toets te drukken.
Automatische pauzering
– Ingrijpen van het ESP .
– Langere tijd geen detectie van een van
de rijstrookmarkeringen. In dit geval kan de
functie
Active Lane Departure Warning de
controle overnemen totdat er weer aan de
werkingsvoorwaarden van het systeem wordt
voldaan.
In reactie op de acties van de bestuurder:
onderbreking
– Inschakelen van de richtingaanwijzers.
– Overschrijden van de rijstrookmarkeringen.
–
T
e stevig vasthouden van het stuurwiel of
dynamische stuurmanoeuvre.
–
Intrappen van het rempedaal (met een
pauze tot gevolg totdat de snelheidsregelaar
weer wordt ingeschakeld) of het gaspedaal
(onderbreking zolang het pedaal wordt
ingetrapt).
–
Pauzeren van de snelheidsregelaar
.
–
Uitschakelen van het
ASR-systeem.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabellen worden de weergaven beschreven die behoren b\
ij de belangrijkste rijsituaties. Deze waarschuwingen worden niet
opeenvolgend weergegeven.
Page 140 of 276

138
Rijden
Werkingslimieten
Wanneer de auto op een lange rechte
rijstrook en een glad wegdek rijdt en de
bestuurder het stuur stevig vasthoudt, kan het
Lane Keeping System toch een
waarschuwing geven.
Het systeem werkt mogelijk niet of voert mogelijk
ongeschikte correcties van de besturing uit in de
volgende situaties:
– slecht zicht (onvoldoende verlicht wegdek,
sneeuw, regen, mist),
Lampje van de toets Rolknop
snelheidsregelaar Symbolen
Weergave Aanwijzingen
Uit CRUISE
(grijs)
(grijs)Snelheidsregelaar gepauzeerd; Lane
Positioning Assist niet actief.
Uit CRUISE
(groen)
(grijs)Snelheidsregelaar actief; Lane Positioning
Assist niet actief.
Groen CRUISE
(groen)
(groen)Drive Assist Plus actief, werkt normaal
(correctie wordt uitgevoerd op het
stuurwiel).
Groen CRUISE 70
(grijs)
(grijs)Drive Assist Plus gepauzeerd.
Groen CRUISE
(groen)/(grijs)
(grijs)Drive Assist Plus actief; er is niet aan alle
voorwaarden voor de Lane Positioning
Assist voldaan.
Groen OFF of LIMIT
(grijs)
(grijs)Snelheidsregelaar niet actief; er is niet aan
alle voorwaarden voor de Lane Positioning
Assist voldaan.