sensor Peugeot Boxer 2018 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2018, Model line: Boxer, Model: Peugeot Boxer 2018Pages: 232, PDF Size: 9.15 MB
Page 15 of 232

13
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampjeStatus
Oorzaak Acties/Opmerkingen
MotordiagnosesysteemPermanent.Er is een storing in het
emissieregelsysteem (EOBD).
EOBD (European On Board
Diagnosis) is een Europees
diagnosesysteem dat de
emissieregeling bewaakt en ervoor
zorgt dat de auto voldoet aan de
normen voor de uitstoot van:
-
CO
(koolmonoxide),
-
H
C (koolwaterstoffen),
-
N
Ox (stikstofoxide); de
samenstelling van de uitstoot
wordt gecontroleerd door
de lambdasondes achter de
katalysator,
-
fijnstof. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Roetfilter (diesel)
Permanent. Regeneratie van het roetfilter. Het is raadzaam de motor te laten draaien tot het lampje
dooft, om er zeker van te zijn dat de regeneratie is voltooid.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie
over het controleren van de niveaus.
Detectie te lage
bandenspanning Permanent.
Een band met een te lage
bandenspanning of een lekke band. Zet de auto stil en zet het contact af.
Vervang of repareer het wiel.
+ Permanent, in
combinatie met het
lampje Service.
Een defecte sensor.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
1
Instrumentenpaneel
Page 26 of 232

24
Menu…Druk op…Submenu… Druk op…Selecteer… Bevestig en
sluit afOm…
1
Helderheid VerhogenDe helderheid van de handset en de
cockpit in te stellen (met ingeschakelde
parkeerlichten).
Verlagen
2 Geluidssignaal
snelheid (Speed)ON VerhogenHet geluidssignaal op het moment dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden
te activeren/deactiveren en de snelheid
in te stellen.
Verlagen
OFF
3
Sensor
koplampen Verhogen
De gevoeligheid van de lichtsensor in te
stellen (1
tot 3), wat invloed heeft op de
koplampen.
Verlagen
4
Activeren
Tr i p B ON
Een tweede "Traject B" afstand weer te
geven.
OFF
5
Traffic Sign ONActiveren/deactiveren van de
verkeersbordherkenning.
OFF
6
Instellen van
de tijd (uur) Uren/minuten
VerhogenDe tijd in te stellen
Verlagen
Indeling 24Selecteren van de weergavemodus van
de klok.
12
7
Instellen van
de datum Jaar/Maand/
DagVerhogen
Instellen van de datum.
Verlagen
Instrumentenpaneel
Page 30 of 232

28
Datum en tijd instellen
Via het bedieningspaneel MODEVia het audio-/telematicasysteem
met touchscreen
Via het submenu "Tijd en datum":
F S
electeer "Inst. tijd en indeling" om de uren,
minuten en seconden in te stellen en het
indeling (24
uur, 12 uur met am of pm) te kiezen,
F
"
Datum instellen" selecteren om de dag, de
maand en het jaar in te stellen.
Om de tijd handmatig in te stellen moet
"Synchronisatie tijd" zijn gedeactiveerd (Off).
Boordcomputer
Geeft informatie over de actuele rit (actieradius,
momentaan brandstofverbruik, gemiddelde
brandstofverbruik enz.).
F
D
ruk op de knop TRIP op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar voor toegang tot de
informatie van de boordcomputer.
Via het submenu "Verlichting" kunt u:
-
"
Dagrijverlichting" selecteren om deze functie te
activeren of deactiveren (On, Off),
-
"
Grootlichtassistent" selecteren om deze functie
te activeren of deactiveren (On, Off),
-
"
Lichtsensor" selecteren om de gevoeligheid
er van in te stellen (1, 2, 3).
Via het submenu "Portieren & vergrendeling" kunt u:
-
"
Autoclose" selecteren om deze functie te
activeren of deactiveren (On, Off). F
D
ruk op de toets "MODE".
F S
electeer het menu "Tijd instellen" om de tijd en
de weergave-indeling voor de tijd (12h/24h) in te
stellen of selecteer het menu "Datum instellen"
om de dag, de maand en het jaar in te stellen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de configuratie van de auto .
Actieradius
De actieradius geeft aan hoeveel kilometer u
nog
met de resterende hoeveelheid brandstof kunt
rijden, berekend op basis van het gemiddelde
verbruik over de laatste afgelegde kilometers.
Afstand A
Dit is de afgelegde afstand sinds de laatste
nulstelling van de boordcomputer.
Gemiddeld brandstofverbruik A
Dit is het gemiddelde verbruik sinds de laatste
nulstelling van de boordcomputer.
Instrumentenpaneel
Page 37 of 232

35
Openen van de
achterdeuren met 180°
De uitklapbare deurvangers (afhankelijk van de
uitvoering) maken het mogelijk de achterdeuren te
openen in een hoek van 96° tot 180°.
Sluiten
F Bij het sluiten moet eerst de linkerdeur en vervolgens de rechterdeur worden gesloten.
Alarm
Dit systeem (afhankelijk van de uitvoering) beveiligt
uw auto tegen inbraak en diefstal. Het systeem
bestaat uit de volgende typen beveiliging:
- Omtrekbeveiliging
Dit systeem biedt een omtrekbeveiliging, dankzij
sensoren op de portieren, deuren en motorkap en
op de elektrische voeding,
- Wegsleepbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er veranderingen
in de positie van de auto worden waargenomen.
Inschakelen
F Druk op deze knop van de afstandsbediening.
De beveiliging wordt na enkele seconden
ingeschakeld.
Afgaan van het alarm
Het alarm komt ver volgens terug in de
waakfase, maar het systeem geeft op het
moment dat het contact wordt aangezet
aan dat het alarm is afgegaan door het
gedurende 10
seconden branden van het
verklikkerlampje van de elektronische
startblokkering.
Het alarm gaat tevens af nadat de elektrische
voeding is onderbroken en weer wordt aangesloten.
Van binnenuit
F Trek de handgreep op het deurpaneel naar u toe en duw hem ver volgens naar buiten om de
rechterdeur te openen.
F
D
uw de hendel naar buiten om de linkerdeur te
openen.
Ga nooit rijden met een geopende achterdeur. F
D
ruk op de knop op het deurpaneel om de
openingshoek te vergroten.
Bij het sluiten van de deur komt de deur vanger
automatisch in zijn oorspronkelijke stand terug. F
Z
et het contact uit en verlaat de auto.
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in werking en
knipperen de richtingaanwijzers gedurende dertig
seconden.
2
Toegang tot de auto
Page 52 of 232

50
Om het risico van vergiftiging of verstikking
te vermijden, mag de standkachel niet
worden gebruikt, ook niet voor korte
perioden, in afgesloten ruimten, zoals
een garage of een werkplaats zonder een
uitlaatgasafvoersysteem.
De standkachel wordt uitgeschakeld als de
accuspanning laag is, zodat het starten van de
motor niet in gevaar komt.
De standkachel wordt gevoed door brandstof
uit de brandstoftank van de auto. Controleer,
voordat u de standkachel programmeert of
inschakelt, of er nog voldoende brandstof in de
tank aanwezig is.
Schakel de standkachel altijd uit tijdens het
tanken om elk risico van brand of explosie te
vermijden.
De temperatuur bij het verwarmingssysteem
mag niet hoger zijn dan 120
°C. Een hogere
temperatuur (bijv. bij het laten uitharden van de
lak na het spuiten van de auto) kan tot schade
aan componenten van elektronische circuits
leiden.
De standkachel is voorzien van een
thermische beveiliging die in het geval van
over verhitting van de motor als gevolg
van een gebrek aan koelvloeistof de
verbranding onderbreekt. Controleer het
koelvloeistofniveau en vul indien nodig bij.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het controleren van de
niveaus .
Druk ver volgens op de
programmaselectietoets alvorens de
standkachel weer in te schakelen.Gebruiksadviezen voor ventilatie en airconditioning
Neem voor een optimale werking van de
verwarming, ventilatie en airconditioning de
volgende gebruiksadviezen in acht:
F
L
et erop dat voor een gelijkmatige
verdeling van de lucht naar het interieur
de uitstroomopening onder de voorruit, de
verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters
en overige uitstroomopeningen alsmede de
ventilatieopening in de bagageruimte vrij
blijven.
F
D
ek de zonnesensor op het dashboard niet af;
deze wordt gebruikt voor het regelen van het
automatische airconditioningssysteem.
F
Z
et de airconditioning minstens één tot twee
keer per maand 5
tot 10 minuten aan om het
systeem in per fecte staat te houden.
F
C
ontroleer regelmatig de staat van het
interieurfilter en laat de filterelementen
periodiek vervangen. Wij raden u
een
gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij
het toegevoegde speciale actieve middel
draagt dit bij tot een gezuiverde lucht voor
de inzittenden en een schoon interieur
(vermindering van allergische reacties, stank
en vetaanslag). F L
aat de airconditioning regelmatig controleren
zoals voorgeschreven in het garantie- en
onderhoudsboekje, om het systeem in
perfecte staat te houden.
F
G
ebruik de airconditioning niet als deze niet
koelt en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken
van een aanhanger op een steile helling bij een
hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning
tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale
trekkracht van de motor.
Om te voorkomen dat de ruiten beslaan en de
luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat:
-
r
ijd niet te lang met uitgeschakelde ventilatie.
-
h
oud de luchtrecirculatie niet langere tijd
ingeschakeld.
Ergonomie en comfort
Page 64 of 232

62
Mistlampen vóór
Mistachterlichten
F
D
ruk op één van deze schakelaars om de
gewenste verlichting in te schakelen.
De mistlampen mogen uitsluitend worden
gebruikt bij dichte mist of zware sneeuwval.
Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag
als 's nachts, is het mistachterlicht verblindend
voor medeweggebruikers en daarom niet
toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te schakelen
zodra ze niet meer nodig zijn.
LED-dagrijverlichting
Als de motor wordt gestart, wordt de
dagrijverlichting automatisch ingeschakeld.
Zodra de parkeerlichten of het dim- of grootlicht
handmatig of automatisch wordt ingeschakeld, gaat
de dagrijverlichting uit.
Instellen
Voor landen waar het voeren van verlichting
overdag niet wettelijk verplicht is, kunt u de functie
in- of uitschakelen via het configuratiemenu.
Automatisch inschakelen
van de verlichting
De automatische verlichting (afhankelijk van de
uitvoering) zorgt er bij een geringe lichtsterkte van
de omgeving voor dat automatisch het dimlicht
wordt ingeschakeld.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor ten
onrechte voldoende licht waarnemen; de
verlichting wordt dan niet automatisch
ingeschakeld. Schakel het dimlicht indien
nodig zelf in.
De verlichting wordt automatisch
uitgeschakeld als de lichtsterkte van de
omgeving weer voldoende is.
Dek de lichtsensor in het midden van de
voorruit niet af.
Activering
F Draai de ring in de afgebeelde stand.
Als het contact wordt afgezet, wordt de verlichting
automatisch uitgeschakeld.
Follow me home-
verlichting
De functie "follow me home" (afhankelijk van de
uitvoering) zorgt er voor dat, als u de auto verlaat, de
dimlichten nog gedurende de ingestelde tijd blijven
branden (bijvoorbeeld op een parkeerterrein).
Contact afgezet of contact
in de stand STOP
F Zet binnen 2 minuten na het afzetten van de
motor het contact in de stand STOP of ver wijder
de sleutel uit het contact.
F
T
rek de lichtschakelaar naar het stuur wiel toe.
Op het instrumentenpaneel gaat dit
verklikkerlampje branden.
Telkens als u
de lichtschakelaar naar het stuur wiel
toe trekt, wordt de duur van de follow-me-home
verlichting met 30
seconden verlengd. De maximale
duur bedraagt ongeveer 3
minuten. Zodra de
U kunt zelf de gevoeligheid van de lichtsensor
instellen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de configuratie van de
auto
.
Verlichting en zicht
Page 67 of 232

65
Koplampen in hoogte
verstellen
Verstel de koplampen met halogeenlampen
afhankelijk van de belading van uw auto om
verblinding van medeweggebruikers te voorkomen.
De koplampen kunnen worden versteld als het
dimlicht of het grootlicht is ingeschakeld.Druk herhaaldelijk op deze schakelaars
om de koplampen te verstellen.
Een verklikkerlampje op het display
geeft de geselecteerde stand aan (0,
1, 2, 3).
Ruitenwisserschakelaar
Ruitenwissers vóór
Wissen is alleen actief wanneer het contact in de
stand MAR staat.
De knop heeft vijf standen:
-
R
uitenwissers uit.
-
I
ntervalstand: 1
stand omlaag.
In deze stand is het mogelijk vier inter vallen te kiezen door aan de ring te draaien.
Automatische ruitenwissers
vóór
De snelheid van de automatische ruitenwissers
(afhankelijk van de uitvoering) wordt automatisch
aangepast aan de hoeveelheid neerslag.
Automatisch wissen: 1
stand omlaag. Bij het
selecteren van deze stand maken de ruitenwissers
één slag. Als het contact uitgezet is geweest, moet
de functie opnieuw worden geactiveerd.
Als deze stand is geselecteerd, is het mogelijk de
gevoeligheid van de regensensor te verhogen door
aan de ring te draaien.
Dek de regensensor, die zich aan de
bovenzijde van de voorruit bevindt, niet af.
Zet het contact uit als de auto gewassen wordt
in een wasstraat of schakel de stand voor
automatisch wissen uit.
Controleer bij vorst vóór het inschakelen
van de ruitenwissers of de ruitenwissers vrij
kunnen bewegen.
U kunt in de uitsparingen van de voorbumper
staan om eventuele opeengehoopte sneeuw
aan de onderzijde van de voorruit en op de
ruitenwissers te verwijderen.
-
z
eer lang interval,
-
lan
g interval,
-
n
ormaal interval,
-
k
ort inter val.
-
C
onstant wissen met lage snelheid: 2
standen
omlaag. -
C
onstant wissen met hoge snelheid: 3 standen
omlaag.
-
E
én keer wissen: trek de schakelaar naar het
stuurwiel toe.
4
Verlichting en zicht
Page 77 of 232

75
AirbagsDe airbags werken alleen als de motor
draait.
De airbags werken slechts eenmaal. Als er
een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens
hetzelfde of een volgend ongeval), worden de
airbags niet meer opgeblazen.
De airbags zijn speciaal ontworpen voor een
betere veiligheid van de inzittenden bij een
ernstige aanrijding. Ze vormen een aanvulling
op de werking van de veiligheidsgordels met
gordelkrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren registreren een
plotselinge vertraging van de auto:
-
b
ij een zware aanrijding worden de airbags
onmiddellijk opgeblazen om de inzittenden van
de auto optimaal te beschermen. Direct na de
aanrijding lopen de airbags snel leeg om het
zicht niet te beperken en er voor te zorgen dat
de inzittenden de auto ongehinderd kunnen
verlaten,
-
b
ij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen
waarbij de auto over de kop slaat, treden de
airbags niet in werking. De veiligheidsgordels
helpen u
in deze situaties voldoende te
beschermen. Het afgaan van de airbag(s) gaat gepaard met
een lichte rookontwikkeling en een knal; dit
wordt veroorzaakt door de activering van de
pyrotechnische lading van het systeem.
Deze rook is niet schadelijk, maar kan
irriterend zijn voor personen die hier gevoelig
voor zijn.
De knal die bij het afgaan wordt geproduceerd,
kan het gehoor gedurende een korte periode
enigszins verminderen.
Airbags vóór
De frontairbags beschermen de bestuurder en
voorpassagier(s) bij een ernstige frontale aanrijding,
om de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het
stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard
boven het dashboardkastje.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat branden,
laat het systeem dan controleren door
het PEUGEOT-netwerk.
Zijairbags en window-
airbags
De zijairbags (afhankelijk van de uitvoering) zijn aan
de zijde van de portieren in de rugleuningen van de
voorstoelen aangebracht.
De window-airbags zijn aangebracht in de stijlen en
in de hemelbekleding bij de voorste zitplaatsen van
de cabine.
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de
voorpassagier en de zijruit.
De zij- en window-airbags worden opgeblazen aan
de zijde waar de aanrijding plaatsvindt.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat branden,
laat het systeem dan controleren door
het PEUGEOT-netwerk.
5
5
Veiligheid
Page 112 of 232

110
Bandenspanningscontrolesysteem
Het controlesysteem van de
bandenspanning is een hulpsysteem; de
bestuurder moet waakzaam blijven.
Ondanks de aanwezigheid van dit systeem
dient u maandelijks en voor elke lange reis de
bandenspanning (ook die van het reservewiel)
handmatig te controleren.
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het weggedrag
en de remweg van de auto en veroorzaakt
vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder
zware omstandigheden (zware belading, hoge
snelheden, een lange rit).
Een te lage bandenspanning leidt ook tot
een hoger brandstofverbruik. U kunt de meeteenheid waarin de bandenspanning
wordt weergegeven configureren door op de toets
MODE
te drukken: selecteer vervolgens in het menu
"Meeteenheid bandenspanning" de eenheid psi, bar
of kPa.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de configuratie van de auto .
Waarschuwing te lage
bandenspanning
Deze waarschuwing bestaat uit het
permanent branden van het lampje, een
geluidssignaal en, afhankelijk van de
uitvoering van uw auto, een melding op
het display.
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Zodra de auto rijdt, controleert het systeem
permanent de spanning van de vier banden.
In het ventiel van elke band (met uitzondering van
het reservewiel) is een druksensor gemonteerd.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra wordt
gesignaleerd dat de spanning van een of meer
banden te laag is. Als er een afwijking in de bandenspanning van één
band wordt geconstateerd, kan deze band worden
herkend aan het pictogram of, afhankelijk van de
uitvoering, de weergegeven melding.
-
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd
plotselinge stuurbewegingen en krachtig
remmen.
-
Z
et de auto zo snel mogelijk stil, wanneer de
verkeersomstandigheden dit toelaten.
-
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
-
B
ij een te lage bandenspanning:
•
C
ontroleer als u een compressor in
de auto hebt (bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset) de spanning van de vier
banden als deze zijn afgekoeld.
of
De door de fabrikant voor uw auto aanbevolen
bandenspanning staat vermeld op de
bandenspanningssticker.
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn (de
auto heeft langer dan een uur stilgestaan
of er is minder dan 10
km gereden met
een beperkte snelheid). Onder andere
omstandigheden moet de bandenspanning
ten opzichte van de op de sticker vermelde
spanning met 0,3
bar worden verhoogd.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de identificatie , met
name de bandenspanningssticker.
Rijden
Page 113 of 232

111
• Rijd als u niet direct de bandenspanning
kunt controleren voorzichtig naar het
dichtstbijzijnde servicepunt van het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd aan
de band te zien.
Beperk u
daarom niet alleen tot een visuele
controle.
De waarschuwing wordt weergegeven zolang
de desbetreffende band(en) niet op spanning
is (zijn) gebracht, is (zijn) gerepareerd of is
(zijn) vervangen.
Storing
Als dit verklikkerlampje knippert en
vervolgens permanent brandt in
combinatie met het branden van het
verklikkerlampje Service en, afhankelijk
van de uitvoering, de weergave van een
melding, duidt dit op een storing in het
systeem.
In dat geval wordt de bandenspanning niet meer
gecontroleerd. Deze waarschuwing wordt ook weergegeven
als een of meerdere wielen niet zijn voorzien
van een sensor.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren of monteer na een lekke band het
wiel met de originele velg, dat is voorzien van een
sensor.
Parkeerhulp achter,
geluidssignaal
Dit systeem (afhankelijk van de uitvoering) bestaat
uit vier parkeersensoren die zijn aangebracht in de
achterbumper.
Het systeem waarschuwt de bestuurder voor elk
obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat zich
achter de auto bevindt.
Het waarschuwt u
echter niet voor objecten die zich
direct onder de bumper bevinden.
Bij aanvang van de manoeuvre waargenomen paaltjes, pionnen
bij wegwerkzaamheden of gelijksoortige voor werpen worden niet
altijd meer gesignaleerd wanneer de auto te dicht genaderd is.
De parkeerhulp achter kan worden gecombineerd met de
achteruitrijcamera.
Deze functie is een hulpsysteem: de
bestuurder dient altijd alert te blijven.
Let vooral goed op wanneer u
achteruitrijdt
terwijl de achterdeuren zijn geopend.
Let er bij slecht weer en in de winter altijd op
dat de sensoren niet met modder, sneeuw of
ijs bedekt zijn.
Werking
F Schakel de achteruitversnelling in.
Een geluidssignaal geeft de afstand tot het obstakel
aan. Hoe dichter de auto bij het obstakel komt, hoe
korter de tijd tussen de geluidssignalen is.
6
Rijden