stop start PEUGEOT BOXER 2021 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2021, Model line: BOXER, Model: PEUGEOT BOXER 2021Pages: 212, PDF Size: 6.44 MB
Page 64 of 212

62
Veiligheid
een pyrotechnische gordelspanner en een 
gordelkrachtbegrenzer.
De voorbank is voorzien van twee 
veiligheidsgordels.
Mocht u achteraf een voorbank in de auto monteren, dan dient deze voorzien te zijn 
van goedgekeurde veiligheidsgordels.
Verklikkerlampje niet-vastgemaakte 
veiligheidsgordels
Als de bestuurder en/of de voorpassagier zijn  veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt, 
gaat bij het starten van de motor dit verklikkerlampje 
branden in combinatie met een alsmaar sterker 
wordend geluidssignaal.
Deze waarschuwing werkt zowel bij uitvoeringen 
met individuele passagiersstoel als bij uitvoeringen 
met tweezits passagiersbank vóór.
Hoogteverstelling 
 
► Knijp aan de bestuurderszijde of aan de zijde  
van de stoel aan passagierszijde in de knop met de 
gordelretour en verschuif deze helemaal; laat los om 
te vergrendelen.
De gordel van de middelste zitplaats is niet in hoogte 
verstelbaar.
Als de veiligheidsgordel van de bestuurder  is losgemaakt, kan bij auto's met het Stop & 
Start-systeem de START-stand van de motor niet 
worden geactiveerd. De motor kan dan 
uitsluitend met de contactsleutel worden gestart.
Veiligheidsgordels achter 
 
De zitplaatsen achterin / zitplaatsen van de bank 
zijn voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel met 
oprolautomaat.
De middelste zitplaats heeft een geleider en haspel, 
die aan de rugleuning zijn bevestigd.
Elke zitplaats aan de buitenkant heeft een steun 
waaraan u de gesp kunt hangen als de gordel niet 
wordt gebruikt.
Display waarschuwingslampjes 
veiligheidsgordels
 
 
 
 
Wanneer het voertuig wordt gestart en een  van de passagiers achterin de 
veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt, gaat het 
betreffende waarschuwingslampje branden.
Als een van de passagiers achterin de 
veiligheidsgordel losmaakt bij een snelheid 
hoger dan 20
  km/h, gaat het betreffende 
waarschuwingslampje branden, gedurende 
ongeveer 2 minuten in combinatie met 
een geluidssignaal. Vervolgens blijft het     
Page 74 of 212

72
Rijden
overschreden. Houd u aan de maximaal toelaatbare 
belasting zoals die door het PEUGEOT-netwerk is 
gespecificeerd. 
De lading moet stevig zijn vastgezet. 
Niet goed vastgezette lading in de auto kan de 
wegligging negatief beïnvloeden en vergroot zo de 
kans op een ongeval.
Als uw auto is voorzien van een laadbak, zorg er 
dan voor dat de lading niet hoger of breder is dan 
de auto zelf.
Rijd voorzichtig en efficiënt
Neem bochten met lage snelheid. 
Houd rekening met een langere remweg, met name 
op nat of glad wegdek. 
Wees bedacht op zijwind. 
Met effectief milieuvriendelijk rijden kunt u energie 
besparen; trek rustig op, anticipeer op situaties 
waarin u moet afremmen en pas uw snelheid aan de 
omstandigheden aan.
Geef ruim van te voren richting aan zodat andere 
weggebruikers hierop kunnen anticiperen.
Ga zorgvuldig om met de auto
De banden moeten minimaal de op de sticker 
aangegeven spanning hebben; op lange ritten is het 
raadzaam de bandenspanning met 0,2 - 0,3 bar te 
verhogen. 
Rijden op een overstroomde 
weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo veel 
mogelijk te vermijden, want het water kan de motor, 
de versnellingsbak en het elektrische systeem van 
uw voertuig ernstig beschadigen.
 
 
Wanneer u genoodzaakt bent om over een 
overstroomd weggedeelte te rijden:
► 
Controleer of het water nergens meer dan 15
   cm 
diep is en houd daarbij rekening met de golven die 
kunnen worden veroorzaakt door andere gebruikers.
►
 
Schakel de functie Stop & Start uit.
►
 
Rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
  
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan 
10
  km/h.
►
 
Zet het voertuig niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte achter u hebt
 
gelaten, rem dan meerdere keren licht af zodra de 
verkeerssituatie dat toelaat om de remschijven en 
remblokken te drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw voertuig, 
neem dan contact op met een PEUGEOT-dealer of 
een gekwalificeerde werkplaats.
Geluid (elektrisch)
Buiten
De auto maakt onder het rijden bijna geen geluid; 
daarom moet de bestuurder extra goed opletten.
Bij het manoeuvreren moet de bestuurder altijd de 
directe omgeving van het voertuig controleren.
Bij snelheden tot 40 km/h waarschuwt het 
geluidssignaal voor voetgangers andere 
weggebruikers dat uw voertuig eraan komt.
Koelen van de tractiebatterij De ventilator gaat tijdens het laden aan om 
de geïntegreerde lader te koelen.
Binnen
Onder het rijden kunt u bepaalde geluiden horen die 
bij een elektrische auto horen. Deze geluiden zijn 
bijvoorbeeld: 
–
 
Het relais van de tractiebatterij bij het starten.
–
 
De vacuümpomp bij het remmen.
–
 
Afrolgeluiden van de banden of windgeruis tijdens
  
het rijden. 
–
 
Schokkende en kloppende geluiden bij het
  
wegrijden op een helling.
Trekken van een aanhanger
Wanneer de auto met een aanhanger rijdt,  wordt de auto zwaarder belast en moet u 
extra voorzichtig zijn.   
Page 75 of 212

73
Rijden
6Overschrijd nooit het maximaal toegestane aanhangergewicht.
Op hoogte: verlaag het maximale 
aanhangergewicht met 10% voor elke extra 1000 
meter; door de lagere luchtdichtheid op grote 
hoogte nemen de motorprestaties af.
Nieuwe auto: gebruik de auto pas om een 
aanhanger te trekken als deze minstens  
1000 kilometer heeft gereden.
Als de buitentemperatuur hoog is, raden wij  u aan om de motor 1 tot 2 minuten stationair 
te laten draaien voordat u de motor afzet, zodat 
de motor sneller kan afkoelen.
Controle voor vertrek
Kogeldruk
► Verdeel het gewicht in de caravan / aanhanger 
gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht 
mogelijk bij de as en probeer de maximaal 
toegestane kogeldruk (bij het punt waar de caravan 
/ aanhanger aan uw voertuig is gekoppeld) zo dicht 
mogelijk te benaderen zonder deze te overschrijden.
Banden
► Controleer de bandenspanning van het voertuig  
en de aanhanger, en breng deze waar nodig op de 
juiste waarde.
Verlichting
► Controleer de verlichting van de aanhanger en  
de hoogteverstelling van de koplampen van uw auto.
Als een originele PEUGEOT-trekhaak wordt  gebruikt, wordt bij het aankoppelen van een 
aanhanger de parkeerhulp automatisch 
uitgeschakeld om een geluidssignaal te 
voorkomen.
Tijdens het rijden
Koeling
Het trekken van een aanhanger op een helling 
veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur. 
Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van 
het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Het 
koelvermogen van de ventilator neemt niet toe met 
het motortoerental.
►
 
V
 erlaag de snelheid en het motortoerental zodat 
er minder warmte wordt gegenereerd.
►
 
Let voortdurend op de temperatuur van de
  
koelvloeistof.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in  combinatie met het waarschuwingslampje 
STOP, stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af.
Remsysteem
Remmen op de motor wordt aangeraden om 
oververhitting van de remmen te beperken. Met 
een aangekoppelde aanhanger heeft de auto een 
langere remweg.
Zijwind
Vergeet niet dat de auto tijdens het slepen meer last 
heeft van de wind.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
De sleutels zijn voorzien van een chip voor de 
elektronische startblokkering.
Dit systeem blokkeert het brandstofsysteem van de 
motor en wordt automatisch ingeschakeld zodra de 
sleutel uit het contact wordt verwijderd.
Bij het aanzetten van het contact moet de code van 
de sleutel worden herkend door de startblokkering.
Als de sleutel wordt herkend, gaat dit  verklikkerlampje uit, wordt het contact 
aangezet en kan de motor worden gestart.
Als de sleutel niet wordt herkend, kan de  motor niet worden gestart. Start de auto met 
een andere sleutel en laat de defecte sleutel 
controleren door het PEUGEOT-netwerk.
Noteer het sleutelnummer zorgvuldig. Het  PEUGEOT-netwerk kan dan bij verlies snel 
voor een nieuwe sleutel zorgen wanneer u dit 
nummer en de codekaart meebrengt.   
Page 76 of 212

74
Rijden
Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering.
Speel niet met de knop van de 
afstandsbediening, om te voorkomen dat de 
portieren per ongeluk ontgrendeld worden.
Als zich in de buurt van de afstandsbediening 
andere apparaten bevinden die in hetzelfde 
frequentiegebied werken (mobiele telefoons, 
alarmsystemen van gebouwen), kan de werking 
van de afstandsbediening tijdelijk verstoord 
worden.
De afstandsbediening werkt niet als de sleutel in 
het contact zit, ook niet als het contact is afgezet. 
Dit geldt niet voor het opnieuw synchroniseren.
Het rijden met vergrendelde portieren kan in  noodgevallen de toegang tot het interieur 
voor de hulpdiensten bemoeilijken.
Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in 
de auto) de sleutel met afstandsbediening mee 
als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte 
duur.
Let er bij het aanschaffen van een  tweedehands auto op dat:
–
 
u in het bezit bent van een codekaart,
–
 
uw sleutels door het PEUGEOT
 -netwerk in 
het elektronische geheugen worden opgeslagen, 
zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw bezit 
zijnde sleutels de enige zijn waarmee de auto 
kan worden gestart.
Codekaart 
 
De codekaart wordt u bij aflevering van de auto 
samen met de twee sleutels overhandigd.
Op deze kaart staat de identificatiecode die het 
-netwerk nodig heeft bij PEUGEOT werkzaamheden 
aan de elektronische startblokkering. De code 
is afgedekt, verwijder de film alleen als dit strikt 
noodzakelijk is.
Bewaar de codekaart op een veilige plaats buiten 
de auto.
Neem de codekaart mee wanneer u een verre 
reis maakt en bewaar de kaart bij uw persoonlijke 
documenten.
Starten - afzetten van de 
motor
Contactslot 
 
Strand  STOP: stuurslot.
Het contact is afgezet.
Stand  MAR: contact aan.
Verschillende accessoires functioneren.
Stand  AV V (Avviemento): startmotor.
De startmotor wordt in werking gezet.
Hang geen zware voorwerpen aan de  sleutel of de afstandsbediening: dit kan 
namelijk storingen met het contactslot 
veroorzaken.   
Page 77 of 212

75
Rijden
6De motor starten / afzetten 
(diesel)
Wegrijden
► Wanneer de parkeerrem is ingeschakeld en de 
versnellingsbak of transmissie in neutraal staat, 
draai de sleutel in de stand MAR.
► Wacht totdat dit waarschuwingslampje uit is en zet de sleutel dan in de stand AV V  
totdat de motor start.
Hoe lang het waarschuwingslampje brandt, is 
afhankelijk van de temperatuur. 
Als de motor heet is, brandt het 
waarschuwingslampje enkele seconden; u kunt de 
motor meteen starten. 
►
 
Zodra de motor aanslaat moet u de sleutel
  
loslaten, zodat die terug naar de stand MAR gaat.
Waarschuwingslampje startonderbreker Als dit waarschuwingslampje gaat branden, 
verwissel de sleutel en laat de defecte sleutel door 
een PEUGEOT-dealer nakijken.
Uitschakelen
► Zet het voertuig stil.
►  Zet de sleutel weer in de  STOP-stand.
Bij lage temperaturenIn bergachtige en/of koude gebieden wordt 
aanbevolen zogenaamde "winter" brandstof te 
tanken die speciaal geschikt is voor (zeer) lage 
temperaturen.
De motor starten / afzetten 
(elektrisch)
Wegrijden
► Met de parkeerrem ingeschakeld draait u de  
sleutel in de stand AV V  en laat u deze los, zodat de 
sleutel terug naar de stand MAR gaat.
De melding "Go green" wordt op het display in de 
achteruitkijkspiegel weergegeven.
►
 
Druk het rempedaal helemaal in en druk dan op
  
toets  D (rijden) of R  (achteruit) op de selectiehendel 
(elektrisch). 
Het geluidssignaal voor voetgangers wordt 
ingeschakeld.
►
 
Zet de parkeerrem vrij.
Als de elektromotor niet meteen start, draai de
 
sleutel in de STOP-stand en herhaal de procedure.
Trap het gaspedaal niet in terwijl u het  contact aanzet.
Uitschakelen
► Druk toets  N (neutraal) op de selectiehendel 
(elektrisch) in en schakel dan de parkeerrem in.
►
 
Zet de sleutel weer in de 
 STOP-stand.
De parkeerrem moet worden ingeschakeld telkens wanneer het contact wordt afgezet.
Als de parkeerrem niet wordt ingeschakeld, 
wordt de melding "ENGAGE HANDBRAKE" 
in de achteruitkijkspiegel samen met een 
geluidssignaal gedurende 10 seconden 
weergegeven.
Als het bestuurdersportier is geopend in  modus  D of R  geselecteerd, dan schakel de 
selectiehendel (elektrisch) automatisch naar de 
modus  N. De melding "DRIVE ACTIVE" wordt 
weergegeven op de achteruitkijkspiegel, samen 
met een geluidssignaal. 
Verwijder de sleutel altijd uit het contactslot  wanneer het voertuig is geparkeerd om te 
voorkomen dat de 12V-accu leeg loopt.
Stand-bysysteem accu
Als uw voertuig langere tijd niet wordt gebruikt, 
bijvoorbeeld bij winteropslag, dan raden wij u aan 
om de accu in de stand-bymodus te zetten om de 
accu te beschermen en de levensduur van de accu 
te optimaliseren. 
 
 
Zo zet u de accu in de stand-bymodus:
►  Zet de motor af (stand  STOP).
    
Page 80 of 212

78
Rijden
Regeneratief remmen
Als de bestuurder het gaspedaal onder het rijden 
loslaat, genereert het voertuig energie Afhankelijk 
van het laadniveau en de rijomstandigheden 
wordt de teruggewonnen energie gebruikt om de 
tractiebatterij weer op te laden. 
De energie kan niet worden teruggewonnen als de 
bestuurder het rempedaal hard intrapt. 
Voorzichtig, langdurig remmen wordt daarom 
aanbevolen om energie in de tractiebatterij te 
bewaren en de actieradius van het voertuig zo te 
optimaliseren. 
Schakelindicator
Afhankelijk van de uitvoering of motor verlaagt dit 
systeem het brandstofverbruik door een hogere 
versnelling aan te raden. 
U bent niet verplicht om schakeladviezen op te 
volgen. De keuze van de optimale versnelling 
hangt namelijk altijd af van de situatie op de weg, 
de verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder 
blijft altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan niet 
opvolgen van een schakeladvies van het systeem.
Het systeem kan niet worden uitgeschakeld.
Werking
De bestuurder wordt geadviseerd een hogere versnelling in te schakelen door het 
branden van het pictogram SHIFT en de weergave 
van een omhoog wijzende pijl op het display van het 
instrumentenpaneel.
Het systeem past het schakeladvies aan de  rijomstandigheden (helling, belading van de 
auto enz.) en de rijstijl van de bestuurder (veel 
vermogen nodig, accelereren, remmen enz.) aan.
Het systeem zal nooit adviseren om de eerste 
versnelling of de achteruitversnelling in te 
schakelen, noch om terug te schakelen.
Stop & Start
De Stop & Start-functie zet de motor tijdelijk 
af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, 
opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch 
opnieuw gestart (START-stand) als u weer weg wilt 
rijden.
De functie is hoofdzakelijk ontworpen 
voor stadsverkeer en zorgt voor een lager 
brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke 
stoffen en een aangename rust in het interieur 
tijdens het wachten.
De functie heeft geen invloed op de werking van 
belangrijke functionaliteiten van de auto, zoals met 
name het remsysteem.
Uitschakelen/weer inschakelen
De functie wordt standaard ingeschakeld als het 
contact wordt aangezet.
De functie uit-/inschakelen:
 
 
 
 
► Druk op de toets.
Een melding in het instrumentenpaneel bevestigt de  
gewijzigde status.
Wanneer de functie wordt uitgeschakeld gaat het 
controlelampje branden; als de motor door de functie 
was gestopt, wordt deze direct gestart.
Schakel Stop & Start uit, dan blijft de  airconditioning continu werken.
Motorkap openenSchakel het Stop & Start-systeem altijd 
uit als u handelingen onder de motorkap wilt 
uitvoeren, om letsel door het automatisch 
opnieuw starten van de motor te voorkomen.   
Page 81 of 212

79
Rijden
6Rijden op een overstroomde wegSchakel het Stop & Start-systeem uit 
wanneer u over een overstroomde weg moet 
rijden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer 
rijadviezen, met name over het rijden op 
overstroomde wegen.
Overgang naar de STOP-stand
Zet de schakelhendel in de neutraalstand en laat het 
koppelingspedaal los terwijl het voertuig stilstaat.
Dit lampje op het instrumentenpaneel gaat  branden en de motor wordt afgezet.
Automatische uitschakeling van de motor is  alleen mogelijk wanneer de rijsnelheid van 
het voertuig hoger dan 10 km/u is, zodat de 
motor niet continu wordt uitgeschakeld als het 
voertuig langzaam rijdt. 
Voordat u het voertuig verlaat, moet u altijd  het contact met de sleutel uitschakelen. 
Tank nooit terwijl de motor in de STOP- stand staat; zet in dat geval altijd het contact 
af met de sleutel.
Bijzonderheden: STOP-stand 
niet beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
–  het systeem wordt geïnitialiseerd, –
 
het bestuurdersportier is geopend,
–
  
de veiligheidsgordel van de bestuurder niet is
  
vastgemaakt,
–  
de airconditioning in werking is,
–
  
de achterruitverwarming ingeschakeld is,
–
  
de ruitenwissers vóór in de stand hoge snelheid
  
werken,
–  
de achteruitversnelling is ingeschakeld, tijdens het
  
inparkeren,
–  
bepaalde bijzondere omstandigheden
  
(laadtoestand accu, motortemperatuur, 
regeneratie van het roetfilter, rembekrachtiging, 
buitentemperatuur enz.) dat niet toelaten.
–  
het Stop & Start-systeem zeer intensief wordt
  
gebruikt. In dat geval kan het systeem worden 
uitgeschakeld om de startfunctie te beschermen. 
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk om de 
functie weer te laten activeren.
Dit verklikkerlampje op het  instrumentenpaneel knippert enkele 
seconden en gaat vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal.
Overgang naar de 
START-stand
Wanneer er een versnelling is geselecteerd, is 
automatisch herstarten van de motor alleen mogelijk 
door het koppelingspedaal volledig in te drukken. 
Dit lampje gaat uit en de motor wordt gestart.  
Als de bestuurder na een automatische herstart 
in de START-modus binnen 3 minuten niets doet, 
schakelt het systeem de motor helemaal uit. De 
motor kan dan alleen met de contactsleutel weer 
worden gestart. 
Bijzonderheden: START-stand 
automatisch geactiveerd
De START-stand kan automatisch worden 
geactiveerd als:
–  
de auto wegrolt op een helling,
–
 
de ruitenwissers vóór in de stand hoge snelheid
  
werken,
–
 
de airconditioning in werking is,
–
 
de motor ongeveer drie minuten geleden is
  
afgezet door het Stop & Start-systeem,
–
 
er bepaalde bijzondere omstandigheden
  
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, 
rembekrachtiging, instelling airconditioning enz.).
In dat geval wordt een melding weergegeven  op het display van het instrumentenpaneel 
en gaat dit verklikkerlampje gedurende enkele 
seconden knipperen om vervolgens te doven.
Dit is volkomen normaal.
Als u bij een auto met een handgeschakelde  versnellingsbak in de STOP-stand een 
versnelling inschakelt, maar daarbij het 
koppelingspedaal niet helemaal intrapt, wordt de 
motor in sommige gevallen niet weer gestart.
Er gaat dan een verklikkerlampje branden en/of 
er wordt een melding weergegeven die aangeeft 
dat u het koppelingspedaal volledig moet 
intrappen om de motor weer te laten starten.   
Page 82 of 212

80
Rijden
Als de motor automatisch is afgezet (STOP-stand) en de bestuurder zijn 
veiligheidsgordel losmaakt en een voorportier opent, 
dan kan de motor uitsluitend weer met de 
contactsleutel worden gestart. Er klinkt een 
geluidssignaal in combinatie met het knipperen van 
dit verklikkerlampje en een melding op het display.
Storing
Bij een storing wordt het Stop & Start- systeem uitgeschakeld en gaat het 
waarschuwingslampje branden, samen met een 
melding op het display van het instrumentenpaneel.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of 
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.Bij 
een storing in de STOP-stand kan de motor opnieuw 
worden gestart door het koppelingspedaal helemaal 
in te trappen of de versnellingsbak in neutraal te 
zetten.
Hill  Start Assist
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden op een 
helling kort (ongeveer 2 seconden) op zijn plaats. In 
die tijd kunt u uw voet van het rempedaal naar het 
gaspedaal verplaatsen.
Deze in de dynamische stabiliteitscontrole 
geïntegreerde functie (ook bekend onder de naam 
HHC (Hill Holder Control)) wordt geactiveerd onder 
de volgende omstandigheden:
–
 
de auto moet stilstaan met draaiende motor en
  
het rempedaal ingetrapt,
–
 
de helling moet steiler zijn dan 5%,
– bij het omhoog rijden op een helling moet de  
versnellingsbak in de neutraalstand staan of moet 
een andere versnelling dan de achteruitversnelling 
zijn ingeschakeld,
–
 
bij het afdalen van een helling moet de
  
achteruitversnelling zijn ingeschakeld.
De Hill Start Assist is een voorziening om  het rijcomfort te vergroten en kan niet 
gebruikt worden als elektrisch bediende 
handrem.
Werking 
 
Als u het rempedaal en het koppelingspedaal hebt 
ingetrapt, hebt u zodra u het rempedaal loslaat 
ongeveer 2 seconden de tijd om gas te geven en 
weg te rijden, zonder dat het voertuig de helling af 
begint te rollen.
Wanneer u wegrijdt, wordt deze functie meteen 
automatisch uitgeschakeld; laat het rempedaal 
geleidelijk omhoog komen. U kunt dan het 
mechanische geluid horen dat typisch is voor het 
uitschakelen van de remmen; dit betekent dat het 
voertuig gaat rijden. 
Verlaat het voertuig niet in de korte periode  dat de Hill Start Assist in werking is.
Als u het voertuig moet verlaten terwijl de motor 
draait, schakel de parkeerrem handmatig in 
en controleer of het lampje van de parkeerrem 
brandt.
De Hill Start Assist wordt uitgeschakeld:
–
 
als u het koppelingspedaal laat opkomen,
–
 
als de parkeerrem wordt aangetrokken,
–
 
als de motor wordt afgezet,
–
 
als de motor afslaat.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje  op het instrumentenpaneel branden, in 
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of 
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Bandenspanningscontrole-
systeem
Dit systeem controleert automatisch de 
bandenspanning tijdens het rijden.   
Page 91 of 212

89
Rijden
6Opnieuw inschakelen
► Druk op de toets (2) nadat de snelheidsregelaar 
is uitgeschakeld. Er wordt een melding op het 
display van het instrumentenpaneel weergegeven 
om aan te geven dat de functie weer is 
ingeschakeld. 
De auto neemt de laatst ingestelde snelheid weer 
aan. 
U kunt de procedure "eerste keer activeren" ook 
herhalen.
Ingestelde snelheid wijzigen
U kunt de ingestelde snelheid op twee manieren 
verhogen:
Zonder het gaspedaal te bedienen:
►
 
Beweeg de knop (+) omhoog.
Druk de toets kort in om de snelheid met 1 km/u te
 
verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in stappen 
van 5 km/u te verhogen.
Met behulp van het gaspedaal:
►
 
T
 rap het gaspedaal in totdat de gewenste 
snelheid is bereikt.
►
 
Beweeg de knop omhoog (-) of omlaag (+).
De ingestelde snelheid verlagen:
►
 
Beweeg de knop (-) omlaag.
Druk de toets kort in om de snelheid met 1 km/u te
 
verlagen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in stappen 
van 5 km/u te verlagen.
Uitschakelen van de functie
► Zet de ring in de middelste stand ( O) of zet het 
contact af om het systeem te stoppen.
De ingestelde snelheden worden uit het geheugen 
gewist als het voertuig stopt en het contact wordt 
afgezet.
Storing
Bij een storing stopt de functie met werken  en gaat het controlelampje uit.
Laat het systeem controleren door een PEUGEOT-
dealer of gekwalificeerde werkplaats.
Lane Departure Warning 
System
Raadpleeg de algemene adviezen over  het gebruik van de rij- en 
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.
Dit systeem registreert wanneer de bestuurder 
onbedoeld een rijstrookmarkering (doorgetrokken of 
onderbroken streep) overschrijdt.
 
 
Bovenaan de voorruit is in het midden een camera 
geplaatst; deze camera houdt de weg in de gaten en 
ziet rijstrookmarkeringslijnen en de positie van het 
voertuig ten opzichte van deze lijnen. 
Bij een rijsnelheid hoger dan 60 km/h wordt er een 
alarm gegeven als het voertuig van zijn koers afwijkt.
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en 
hoofdwegen.
Wanneer de voorruit is beschadigd, raden wij u 
aan om contact op te nemen met een PEUGEOT-
dealer of gekwalificeerde werkplaats om de camera 
eventueel te laten vervangen en/of kalibreren.
Werking
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld als de 
auto wordt gestart.
Deze twee verklikkerlampjes op het  instrumentenpaneel gaan branden 
om aan te geven dat het systeem controleert of aan 
de werkingsvoorwaarden wordt voldaan.   
Page 92 of 212

90
Rijden
Als aan de voorwaarden wordt voldaan, gaan deze 
twee verklikkerlampjes uit. Het systeem is dan 
geactiveerd.
Als niet meer aan de werkingsvoorwaarden wordt 
voldaan, blijft het systeem wel ingeschakeld maar is 
het niet meer actief. Dit wordt aangegeven door het 
blijven branden van deze twee verklikkerlampjes op 
het instrumentenpaneel.
Werkingsvoorwaarden
Als het systeem is ingeschakeld, is het 
systeem uitsluitend actief als aan de volgende 
werkingsvoorwaarden wordt voldaan:
– 
De auto rijdt vooruit.
–
 
Er is geen enkele storing in de auto gesignaleerd.
–
 
De auto rijdt met een snelheid van minimaal 60
  
km/h.
–
 
De rijstrookmarkering is goed zichtbaar
 .
–
 
Het zicht is helder
 .
–
 
De weg is recht (of maakt een flauwe bocht).
–
 
Het zichtveld is voldoende vrij van obstakels
  
(er wordt voldoende afstand tot de voorligger 
gehouden).
–
 
Als de rijstrookmarkering wordt overschreden
  
(bijvoorbeeld bij het uitvoegen), mag de 
richtingaanwijzer voor de richting waarin de rijstrook 
wordt verlaten (rechts of links) niet zijn ingeschakeld.
–
 
De rijrichting van de auto komt overeen met het
  
verloop van de rijstrook.
Uitschakelen/inschakelen 
 
 
 
► Druk op deze toets om de functie in of uit te  
schakelen.
Als de functie is uitgeschakeld, gaat het lampje in de 
toets branden.
Als de functie weer wordt ingeschakeld, blijven de 
twee controlelampjes op het instrumentenpaneel 
branden totdat de rijsnelheid 60 km/u is. 
De status van de functie blijft opgeslagen in het 
geheugen nadat het contact is afgezet.
Detectie
Als er een afwijking naar links of rechts ten  opzichte van de rijrichting wordt 
gedetecteerd, gaat het controlelampje aan de 
betreffende kant op het instrumentenpaneel 
knipperen en hoort u een geluidssignaal.
Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld, en 
ongeveer 20 seconden nadat deze is uitgeschakeld, 
wordt er geen waarschuwing gegeven.
Het is mogelijk dat er een waarschuwing wordt 
gegeven bij het overschrijden van een pijl op de weg 
of een niet-officiële markering (graffiti).
Er kunnen storingen in de detectie optreden: –  als de rijstrookmarkeringen zijn  
weggesleten;
–
 
als er weinig contrast is tussen het wegdek en
  
de markeringen.
Dit systeem wordt automatisch  uitgeschakeld als de functie Stop & Start 
actief is. Het systeem start opnieuw en herkent 
de omstandigheden weer nadat het voertuig is 
gestart. 
Er kunnen storingen in de werking van het  systeem optreden:
–
 
Als het voertuig een zeer zware lading vervoert
  
(vooral als deze niet goed in evenwicht is); 
–
 
Bij slecht zicht (door bijvoorbeeld regen, mist
  
of sneeuw);
–
 
Bij weinig of juist heel veel licht (bijvoorbeeld
  
bij verblindend zonlicht of in het donker);
–
 
Als de voorruit vlak bij de camera vuil of
  
beschadigd is; 
–
 
Als de 
 ABS, DSC, ASR of Intelligent Traction 
Control niet werken.
Storing
Bij een storing gaat dit controlelampje, gaan  de waarschuwingslampjes branden in 
combinatie met een geluidssignaal en een melding 
ter bevestiging op het display.
Laat het systeem controleren door een PEUGEOT-
dealer of gekwalificeerde werkplaats.