stop start PEUGEOT BOXER 2021 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2021, Model line: BOXER, Model: PEUGEOT BOXER 2021Pages: 212, PDF Size: 6.44 MB
Page 101 of 212

99
Praktische informatie
7
Brandstof
De inhoud van de brandstoftank bedraagt ongeveer
90 liter.
Er zijn ook brandstoftanks leverbaar met een
inhoud van 60 en 120 liter, afhankelijk van de
motoruitvoering.
Laag brandstofniveau
Als het minimumbrandstofniveau E (Empty)
is bereikt, gaat dit verklikkerlampje branden.
Afhankelijk van de inhoud van de brandstoftank en
de motoruitvoering bevat de tank nog ongeveer 10
of 12 liter brandstof.
Tank bij de eerstvolgende gelegenheid om een lege
brandstoftank te voorkomen.
Tanken
Het tanken altijd met afgezette motor.
► Open de brandstofvulklep.
►
Houd de zwarte vulklep met een hand.
►
Steek de sleutel met de andere hand erin en
draai deze linksom.
► Verwijder de zwarte vuldop en bevestig deze aan
de haak aan de binnenzijde van de brandstofvulklep.
Een sticker aan de binnenzijde van de
brandstofvulklep geeft aan welke brandstof u moet
tanken.
Laat het vulpistool maximaal een 3
de keer afslaan,
aangezien er anders storingen kunnen optreden.
►
V
ergrendel de zwarte vuldop na het tanken en
sluit de vulklep.
Tank met het Stop & Start-systeem nooit terwijl de motor in de STOP-stand staat; zet
dan altijd het contact af met de sleutel.
Brandstofsysteem
onderbroken
Bij een botsing zorgt een voorziening ervoor dat de
brandstoftoevoer naar de motor en de voeding van
het voertuig automatisch worden onderbroken.
De alarmknipperlichten en de interieurverlichting
gaan branden, en de portieren worden ontgrendeld.
Als de toevoer en voeding na de botsing weer moeten worden hersteld, moet u eerst
op brandstoflekkage en vonken controleren om
ervoor te zorgen dat er geen brand ontstaat.
► Herstel de brandstoftoevoer door op de eerste
knop rechtsvoor te drukken.
► Druk vervolgens op de tweede knop in het
accucompartiment onder de vloer (minibus) om de
voeding te herstellen.
Page 106 of 212

104
Praktische informatie
De tractiebatterij laden
(elektrisch)
Voor het opladen moet u het voertuig op een
eenheid voor opladen via een normaal stopcontact
of een opladen via een normaal stopcontact
(snelladen) aansluiten.
Om de tractiebatterij volledig op te laden moet u de
gewenste laadprocedure zonder onderbrekingen
volgen totdat de procedure automatisch wordt
beëindigd.
U kunt het opladen op elk moment stoppen
door 5 seconden op de vergrendeltoets van de
afstandsbediening te drukken en de laadstekker te
verwijderen. Zie voor snelladen ook de openbare
snellader.
De weergave van informatie over het opladen wordt
in de achteruitkijkspiegel weergegeven. Zie het
betreffende hoofdstuk voor meer informatie over het
Display in de achteruitkijkspiegel.
Uit veiligheidsoverwegingen start de motor niet als de laadkabel op de laadaansluiting
van het voertuig is aangesloten.
Koelen van de tractiebatterij De ventilator in de motorruimte gaat tijdens
het laden aan om de geïntegreerde lader en de
tractiebatterij te koelen.
De spanning van de tractiebatterij uitbalanceren
Nadat het voertuig minstens een keer per week
volledig is opgeladen (100%), raden wij u aan om
het voertuig 4 uur niet te gebruiken.
In die tijd kan de spanning zich over de cellen
van de tractiebatterij verdelen (voor een
gelijkmatige spanning in alle cellen).
Dankzij dit proces blijft de accu in goede staat en
kan het laadniveau worden berekend.
Volledig lege tractiebatterij Zorg ervoor dat de accu nooit helemaal leeg
is (0%), om de levensduur van de tractiebatterij
te behouden en de accu niet te beschadigen.
Wanneer het laadniveau daalt tot 15%, wordt de
melding "LOW POWER MODE" op het display
in de achteruitkijkspiegel weergegeven. Als deze
melding onder het rijden wordt weergegeven,
accelereer dan niet te hard en laad het voertuig
zo snel mogelijk op.
Langdurig parkeren Voordat u het voertuig langere tijd parkeert,
moet u de tractiebatterij volledig opladen.
Parkeer het voertuig op een plek met een
temperatuur tussen 0 °C en 45 °C (wanneer
het voertuig wordt geparkeerd op een plek met
extreme temperaturen kan de tractiebatterij
beschadigd raken).
Ontkoppel de kabel uit de minklem (-) van de
12V-accu.
Controleer het laadniveau in de tractiebatterij
regelmatig en laad waar nodig bij. Wanneer
het voertuig langer dan een maand wordt
geparkeerd, zorg dan dat het laadniveau hoger
dan 50% blijft. Wanneer het voertuig zeer lang
wordt geparkeerd, laad het voertuig elke 2
maanden op.
Laad de laadkabel niet aangesloten.
Wanneer de tractiebatterij niet wordt gebruikt,
nemen de prestaties tijdelijk af. Na het parkeren
moet u de batterij meerdere keren opladen en
leeg laten lopen om de normale werking van de
tractiebatterij te herstellen.
Voorzorgsmaatregelen
Onze elektrische voertuigen zijn ontwikkeld in
overeenstemming met de aanbevelingen voor
maximale limieten voor elektromagnetische velden,
zoals uitgegeven door de International Commission
on Non-Ionizing Radiation Protection
(ICNIRP -
Richtlijnen 1998).
Dragers van pacemakers of vergelijkbare
apparaten
Vraag uw arts welke voorzorgsmaatregelen u moet nemen of vraag de fabrikant van uw
elektrische medische apparaat of de werking ervan
kan worden gegarandeerd in een omgeving die
voldoet aan de ICNIRP-aanbevelingen.
Page 108 of 212

106
Praktische informatie
Het laden start niet bij een vermogensniveau hoger dan 50 kW.
►
V
erwijder de beschermkap van de laadstekker op
de openbare snellader.
► Steek de laadstekker in de laadaansluiting van
de auto.
Het controlelampje in de klep gaat branden om te
bevestigen dat de laadstekker is vergrendeld.
Wanneer het laden is begonnen, wordt de
melding "CHARGING" op het display in de
achteruitkijkspiegel weergegeven, samen met de
stroomsterkte van de stroom die de tractiebatterij
in gaat.
Als dat niet het geval is, is het laden nog niet
begonnen. Afhankelijk van de melding in de
achteruitkijkspiegel gaat u als volgt te werk:
–
"UNPLUG&PLUG": verwijder de laadstekker en
plaats deze dan terug.
–
"WAITING x SEC": wacht een paar seconden
totdat de melding "DC CHARGE READY" wordt
weergegeven.
Loskoppelen
Het laden is voltooid en de melding "CHARGE
FULL" wordt op het display in de achteruitkijkspiegel
weergegeven.
Voordat u de laadstekker loskoppelt van de
laadaansluiting:
►
Onderbreek de stroom naar de laadeenheid
(waar van toepassing).
of
►
Druk 5 seconden op de vergrendeltoets van de
afstandsbediening.
De laadstekker ontgrendelt (wat wordt bevestigd
door het branden van het controlelampje boven de
laadaansluiting).
Versneld opladen, Mode 3
Wanneer de laadstekker is ontgrendeld, wordt
de melding "PLUGGED IN" op het display in de
achteruitkijkspiegel weergegeven.
►
V
erwijder de laadstekker binnen 30 seconden.
Als de laadstekker niet binnen 30 seconden wordt verwijderd, wordt deze automatisch
weer vergrendeld in de aansluiting en begint het
laden (de melding "CHARGING" wordt
weergegeven op het display in de
achteruitkijkspiegel).
Snelladen, Mode 4
Wanneer de laadstekker is ontgrendeld, wordt de
melding "CHARGE STOP" op het display in de
achteruitkijkspiegel weergegeven.
► Wacht totdat de melding "UNPLUG" wordt
weergegeven en verwijder dan de laadstekker.
Probeer de laadstekker nooit te verwijderen wanneer deze is vergrendeld
(controlelampje brandt permanent) - kans op
onherstelbare schade aan het
vergrendelmechanisme en de tractiebatterij wordt
niet opgeladen.
►
Plaats de beschermkappen terug op de
laadaansluiting en sluit de laadklep.
►
Haal de kabel los van de laadeenheid (waar van
toepassing).
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag
van de auto.
Uitsluitend de voorwielen mogen van sneeuwkettingen worden voorzien. Een
noodreservewiel mag niet worden voorzien van
een sneeuwketting.
Houd u altijd aan de ter plekke geldende regelgeving over het gebruik van
sneeuwkettingen en de maximaal toegestane
snelheid.
Gebruik alleen kettingen die zijn bedoeld voor
montage op het type wiel van de auto:
Page 112 of 212

11 0
Praktische informatie
Op het dak gemonteerde
draagsystemen
Uit veiligheidsoverwegingen en om schade
aan het dak te voorkomen het is essentieel om
een draagsysteem (dakdragers of imperiaal) te
gebruiken dat is goedgekeurd voor uw voertuig.
Dakdragers kunnen alleen worden gemonteerd
op voertuigen in hoogte-uitvoering H1 of H2 van
bestelwagens, combi's en minibussen. Controleer bij
minibussen of er een airconditioningseenheid op het
dak is gemonteerd.
De draagvoorziening moet worden bevestigd aan de
verankeringspunten op het dak van het voertuig: 6, 8
of 10, afhankelijk van de wielbasis van het voertuig.
Houd u aan de montagevoorschriften en de
gebruiksvoorwaarden in de handleiding die bij de
draagvoorziening is meegeleverd.
De maximale belasting van het dak, gelijkmatig verdeeld: 150 kg, voor alle
uitvoeringen, binnen de limieten van het
maximaal toelaatbaar voertuiggewicht (GVW).
Bij voertuigen in hoogte-uitvoering H3 mogen geen dakdraagsystemen worden
gebruikt.
Houd u strikt aan de geldende wettelijke
bepalingen met betrekking tot de maximale
inhoud.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de technische gegevens
van het voertuig, met name voor de afmetingen.
Onder de motorkap
Openen
Schakel omwille van uw veiligheid het Stop
& Start-systeem altijd uit alvorens
werkzaamheden onder de motorkap uit te voeren
om letsel als gevolg van het automatisch
inschakelen van de START-stand te voorkomen.
Elektromotor Wees voorzichtig met voorwerpen of
kleding die in de bladen van de koelventilator of
in bepaalde bewegende componenten kunnen
komen - kans op verstikking en ernstig letsel!
Voordat er werkzaamheden onder de motorkap
worden uitgevoerd, moet u het contact
afzetten en de laadstekker loskoppelen uit de
laadaansluiting als deze is aangesloten.
Binnenzijde
De handeling mag alleen worden uitgevoerd terwijl
het voertuig stilstaat en het bestuurdersportier open
is.
► Trek de knop aan de zijkant van het dashboard
naar u toe.
Page 117 of 212

11 5
Praktische informatie
7Niettemin is het raadzaam om regelmatig te
controleren of de accupoolklemmen goed vastzitten
(bij uitvoeringen zonder snelsluiting voor de
accupoolklemmen) en of de aansluitingen schoon
zijn.
Raadpleeg voordat u werkzaamheden uitvoert aan de 12 V-accu de
desbetreffende rubriek voor meer informatie en
de te nemen voorzorgsmaatregelen.
Uitvoeringen met het Stop & Start-systeem zijn voorzien van een speciale
12
V-loodaccu.
Deze accu mag uitsluitend worden vervangen
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Luchtfilter
Als de omgeving en het gebruik (veel stof, veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding
geven, moet het twee keer zo vaak worden
vervangen.
Interieurfilter
Als de omgeving en het gebruik (veel stof, veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding
geven, moet het twee keer zo vaak worden
vervangen.
Een verstopt interieurfilter kan de prestaties van de airconditioning verstoren en
onaangename geuren veroorzaken.
Oliefilter
Laat bij het olie verversen tevens het oliefilter vervangen.
Roetfilter (diesel)
Als aanvulling op de katalysator levert dit filter
een actieve bijdrage aan het verbeteren van
de luchtkwaliteit door het tegenhouden van
onverbrande vuildeeltjes. Ook wordt zwarte
uitlaatrook voorkomen.
Werking
Dit filter, dat is opgenomen in het
uitlaatsysteem, slaat roetdeeltjes op. De
motormanagementcomputer regelt automatisch
en periodiek de verbranding van de opgeslagen
roetdeeltjes (regeneratie).
De regeneratie vindt plaats als aan
bepaalde voorwaarden met betrekking tot
het aantal opgeslagen roetdeeltjes en de
gebruiksomstandigheden van de auto wordt
voldaan. Als er een regeneratie plaatsvindt, kunt
u dit merken aan enkele verschijnselen (een
hoger stationair toerental, inschakelen van de
koelventilator, meer rook uit de uitlaat en hogere
temperatuur van de uitlaat) die geen gevolgen
hebben voor de werking van de auto en het milieu.
Nadat u langdurig met lage snelheden hebt gereden of nadat de motor langdurig
stationair heeft gedraaid, kan het in uitzonderlijke
gevallen voorkomen dat waterdamp bij de uitlaat
zichtbaar is bij het gas geven. Dit is niet van
invloed op de werking van de auto of het milieu.
Vanwege de hoge uitlaattemperatuur als gevolg van de normale werking van het
roetfilter is het raadzaam de auto uit de buurt van
brandbaar materiaal (gras, dorre bladeren,
dennenaalden, enz.) te parkeren om
brandgevaar te voorkomen.
Verzadiging/regeneratie
Bij het gevaar van verstopping van het roetfilter gaat dit lampje branden in
combinatie met een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
Deze waarschuwing wijst op een beginnende
verzadiging van het roetfilter (veelvuldige stadsritten:
lage snelheden, verkeersopstoppingen, enz.).
Om het filter te regenereren wordt aangeraden zo
spoedig mogelijk, als de verkeerssituatie en -regels
dit toelaten, gedurende ongeveer 15 minuten met
een snelheid van meer dan 60 km/h en een toerental
hoger dan 2.000 t/min te gaan rijden (tot het lampje
uitgaat en de waarschuwing verdwijnt).
Zet de motor niet af voordat de regeneratie voltooid
is: als de regeneratie vaak wordt onderbroken, kan
de motorolie voortijdig vervuild raken. Het wordt
afgeraden om het regeneratieproces te voltooien
terwijl de auto stilstaat.
Page 118 of 212

11 6
Praktische informatie
Storing
Als deze waarschuwing aanwezig blijft, negeer deze
dan niet. De waarschuwing duidt op een storing in
het uitlaatsysteem/roetfilter.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Handgeschakelde
versnellingsbak
De transmissie is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk).
Remblokken
De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij
stadsverkeer en veel korte ritten. Het kan gebeuren
dat u de remblokken vaker tussen twee
onderhoudsbeurten moeten laten controleren.
Als er geen lek in het remsysteem zit, betekent een
daling in het remvloeistofniveau dat de remblokken
zijn versleten.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden, laat de remblokken dan nakijken door een
PEUGEOT-dealer of gekwalificeerde werkplaats.
Na het wassen kan er zich een laagje vocht of onder winterse omstandigheden ijs
vormen op de remschijven en remblokken: de
remwerking kan daardoor afnemen. Rem een
paar keer lichtjes om de remmen vocht- en ijsvrij
te maken.
Slijtage remschijven
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor informatie
over het controleren van de slijtage van de
remschijven.
Handbediende parkeerrem
Als de parkeerrem een te grote slag heeft of als het systeem minder goed werkt, moet de
parkeerrem, zelfs tussen twee onderhoudsbeurten
door, worden afgesteld.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Brandstoffilter
Het brandstoffilter bevindt zich in de motorruimte,
vlak bij het remvloeistofreservoir.
Als dit verklikkerlampje brandt, moet het water in het filter worden afgetapt.
U kunt ook bij elke verversing van de motorolie
water in het brandstoffilter aftappen.
Het water uit het filter aftappen
► Sluit een transparante slang aan op de knop van
de ontluchtingsschroef (1 ).
►
Steek het andere uiteinde van de transparante
slang in een bak.
►
Draai de ontluchtingsschroef (
2) los.
►
Zet het contact aan.
►
W
acht totdat de spoelpomp stopt.
►
Schakel het contact uit.
►
Draai de ontluchtingsschroef (
2) vast.
►
V
erwijder de transparante slang en laat deze en
de bak leeglopen.
►
Start de motor
.
►
Controleer of er geen lekkage is.
In de HDi-motoren is veel hoogwaardige technologie toegepast. Voor alle
werkzaamheden zijn speciale kwalificaties nodig,
Page 121 of 212

11 9
Praktische informatie
7onmiddellijk weg met koud water of veeg het weg
met een vochtige doek.
Gekristalliseerde vloeistof moet worden
verwijderd met een spons en warm water.
Belangrijk: als u AdBlue hebt bijgevuld
nadat het reservoir leeg is geraakt, dient
u ongeveer 5 minuten te wachten voordat u het
contact aanzet, zonder het bestuurdersportier
te openen, de auto te ontgrendelen en de
elektronische sleutel in het interieur te
houden.
Zet vervolgens het contact aan en start na 10
seconden wachten de motor.
►
Zet het contact af en verwijder de sleutel uit het
contactslot om de motor af te zetten.
► Draai de blauwe dop van het AdBlue®-reservoir
een 6e slag linksom en verwijder de dop.
Bijvullen
► Bij een verpakking AdBlue®: wanneer u de
uiterste houdbaarheidsdatum hebt gecontroleerd,
moet u de instructies op het etiket zorgvuldig lezen
voordat u de inhoud van de verpakking in het
AdBlue-reservoir van de auto giet.
►
Bij een
AdBlue®-pomp: steek het vulpistool in het
reservoir en blijf tanken totdat het vulpistool afslaat.
Giet het AdBlue® reservoir niet te vol:
–
V
ul 10 tot 13 liter bij met behulp van
AdBlue
®-verpakkingen.
–
Stop met bijvullen als het vulpistool voor het
eerst afslaat als u bij een tankstation tankt.
Het systeem kan alleen hoeveelheden van 5 liter
AdBlue
® of meer registreren.
Als het AdBlue®-reservoir helemaal leeg is,
wat wordt bevestigd met de melding
“Bijvullen
AdBlue: Starten niet mogelijk”, dan
moet u minimaal 5 liter bijvullen.
Na het vullen
► Plaats de blauwe dop terug op de tankvulopening
en draai deze rechtsom totdat u niet verder kunt
draaien (een zesde slag).
►
Sluit de brandstofvulklep.
Voer lege AdBlue®-verpakkingen niet als
huisvuil af.
Deponeer ze in een daartoe bestemde container
of breng ze terug naar het verkooppunt.
Onderhoudstips
Algemene aanwijzingen
Houd u aan de volgende aanbevelingen om
beschadiging van de auto te voorkomen.
Buitenkant
Gebruik nooit een hogedrukspuit in de motorruimte - kans op schade aan
elektrische componenten!
Was de auto niet bij fel zonlicht of bij zeer lage
temperaturen.
Wanneer u de auto in een autowasstraat wast, vergrendel dan alle portieren en,
afhankelijk van de uitvoering, haal de
elektronische sleutel uit de detectiezone en
schakel de handsfree-functie (Handsfree toegang
achterklep) uit.
Wanneer u een hogedrukreiniger gebruikt,
houd de spuitmond dan op minimaal 30 cm
van de auto (vooral wanneer u gebieden met
beschadigde lak, sensoren of afdichtingen
reinigt).
Verwijder meteen alle vlekken die chemicaliën
bevatten die de lak van uw auto kunnen
beschadigen (zoals boomhars, vogelpoep,
insectenafscheidingen, pollen en teer).
Afhankelijk van de omgeving moet u de
auto vaker wassen om zoutafzettingen (in
kustgebieden), roet (in industriële gebieden)
of modder/zout (in natte of koude gebieden)
Page 123 of 212

121
In geval van pech
8Bandenreparatieset
Deze bandenreparatieset is in een zak in een van de
voorportieren opgeborgen.
De set bestaat uit:
– Een patroon ( A) met afdichtmiddel, voorzien van:
•
Een vulslang (
B);
•
Een sticker
(C) met de tekst "50 mph (80 km/h)
max.", die de bestuurder op het dashboard
binnen het gezichtsveld moet aanbrengen nadat
de band is gerepareerd.
–
Een korte handleiding voor de reparatieset.
–
Een compressor (
D) met drukmeter en
aansluitingen.
–
Adapters voor het oppompen van diverse
voorwerpen.
Reparatie van een band
► Schakel de parkeerrem in.
► Draai het dopje van het bandventiel los, verwijder
de vulslang (B ) en draai de ring (E ) op het ventiel.
►
Zorg dat de schakelaar van de compressor (
F) in
de stand 0
(uit) staat.
►
Start de motor
.
►
Steek de stekker (
G) in de dichtstbijzijnde
aansluiting op het voertuig.
►
Bedien de compressor door de schakelaar (
F) in
de stand I (aan) te zetten.
►
Pomp de band op met een druk van 5 bar
.
Voor een nauwkeurigere waarde raden wij u aan om
de spanningswaarde op de drukmeter (H ) met de
compressor uitgeschakeld te controleren.
►
Als u niet binnen 5 minuten een druk van
minimaal 3 bar kunt bereiken, koppel de compressor
los van het ventiel en de voedingsaansluiting, en rijd
het voertuig dan ongeveer 10 meter vooruit om het
afdichtmiddel in de band te verspreiden.
►
Herhaal dan de procedure voor het oppompen:
•
als u niet binnen 10 minuten een druk van
minimaal 3 bar kunt bereiken, rijd dan niet
verder: de schade aan de band is te groot en
de band kan niet worden gerepareerd. Neem
contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
•
als de bandenspanning een waarde van
5 bar
bereikt, start de motor dan onmiddellijk.
►
W
anneer u ongeveer 10 minuten hebt gereden,
stop het voertuig en controleer de bandenspanning
dan opnieuw.
►
Pomp de band op tot de juiste bandenspanning
in overeenstemming met de sticker op de stijl aan
de bestuurderszijde en neem zo snel mogelijk
contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Deze bandenreparatieset en de vervangende patronen zijn verkrijgbaar bij
een PEUGEOT-dealer.
De spanning controleren en
herstellen
De compressor kan alleen worden gebruikt om de
bandenspanning te controleren en te herstellen.
Page 138 of 212

136
In geval van pech
explosies te vermijden. Als de accu is bevroren
voordat u deze oplaadt, laat de accu dan
nakijken door een specialist; deze controleert of
de componenten binnenin niet zijn beschadigd en
er geen barsten in de behuizing zitten, omdat de
kans op lekkage van het giftige en corroderende
zuur bestaat.
Laad de accu langzaam ongeveer maximaal 24
uur bij een lage stroomsterkte op om schade aan
de accu te voorkomen.
Deze sticker hoort bij het Stop & Start-systeem en geeft aan dat er een speciale 12
V-loodaccu is gebruikt die alleen door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats mag worden losgekoppeld en/of
vervangen.
Wanneer een PEUGEOT-dealer of gekwalificeerde werkplaats de accu heeft
teruggeplaatst, werkt het Stop & Start-systeem
pas weer als het voertuig langere tijd achter
elkaar heeft stilgestaan; hoe lang dit duurt, is
afhankelijk van temperatuur en de laadtoestand
van de accu (kan tot ongeveer 8 uur duren).
Slepen
Algemene aanwijzingenHoud u aan de ter plaatse geldende
regelgeving.
Controleer of het gewicht van de trekkende auto
hoger is dan van de auto die wordt gesleept.
Er moet iemand achter het stuur van de
gesleepte auto blijven zitten. Deze persoon moet
beschikken over een geldig rijbewijs.
Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond
altijd een goedgekeurde sleepstang; kabels,
touwen en riemen zijn verboden.
De bestuurder van de slepende auto moet
voorzichtig wegrijden.
Als de auto wordt gesleept met uitgeschakelde
motor, werken ook de rem- en stuurbekrachtiging
niet.
Neem contact op met een professioneel bergingsbedrijf:
–
Als de auto is gestrand op de autosnelweg of
autoweg.
–
Als het niet mogelijk is de versnellingsbak
in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te
ontgrendelen of de parkeerrem vrij te zetten.
–
Als het bij een auto met automatische
transmissie niet mogelijk is om deze te slepen
met draaiende motor.
–
Bij het slepen met slechts twee wielen op de
grond.
–
Bij auto's met vierwielaandrijving.
–
Bij het ontbreken van een goedgekeurde
sleepstang.
Het voertuig moet in de vrijloop worden gezet voordat het wordt gesleept.
ElektromotorEen elektrisch voertuig mag nooit worden
gebruikt om een ander voertuig te slepen.
Het voertuig mag echter wel worden gebruikt om
bijvoorbeeld een ander voertuig uit een greppel
te trekken.
Page 169 of 212

167
Audiosysteem
11Selecteer "Verkeersinformatie (TA)" en druk vervolgens om de ontvangst van
verkeersinformatie te activeren of deactiveren.
Media
USB-aansluiting
Steek de USB-stick in de aansluiting of sluit het apparaat met een geschikte kabel (niet
meegeleverd) aan op de USB-aansluitingin het
middelste opbergvak, dat speciaal is bedoeld voor
het overdragen van gegevens naar het systeem.
Gebruik geen USB-hub om beschadiging van het systeem te voorkomen.
Het systeem maakt afspeellijsten aan (in het
tijdelijke geheugen). Het aanmaken van deze lijsten
kan enkele seconden of soms enkele minuten
duren nadat het apparaat voor de eerste keer is
aangesloten.
Verminder het aantal niet-muziekbestanden en het
aantal mappen om de wachttijd te verkorten.
Elke keer als het contact wordt aangezet of als
er een nieuwe verbinding via de USB-stick wordt
gemaakt, worden de afspeellijsten bijgewerkt. De
lijsten worden in het geheugen opgeslagen: als deze
niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter.
USB-aansluiting
Deze aansluiting op de middenconsole is uitsluitend bestemd voor de voeding en het
opladen van het aangesloten externe apparaat.
Extra-aansluiting (AUX)
Sluit het externe apparaat (zoals een MP3-speler) met een audiokabel (niet
meegeleverd) aan op de jack-aansluiting.
Stel eerst het volume van het draagbare apparaat
af (op een hoog geluidsniveau). Stel dan het
geluidsvolume van het audiosysteem in.
De bediening vindt plaats via het draagbare
apparaat.
De functies van het apparaat dat op de AUX-
aansluiting is aangesloten moeten via dit apparaat
worden bediend: het is dus niet mogelijk om met de
toetsen op het bedieningspaneel van het voertuig
of de schakelaars op of rondom het stuurwiel een
ander nummer, een andere map of een andere
afspeellijst te selecteren, of het afspelen te starten,
te stoppen of te onderbreken.
Laat de kabel van het draagbare apparaat niet in de
"AUX"-aansluiting zitten nadat u het apparaat hebt
losgekoppeld, om te voorkomen dat er geruis uit de
luidsprekers komt.
Informatie en tips
Het systeem is geschikt voor externe USB-
geluidsdragers, Blackberry's® of apparatuur van
Apple® die op de USB-aansluitingen kunnen worden
aangesloten (kabel niet meegeleverd).
Andere apparatuur, die bij het aansluiten niet door
het systeem wordt herkend, moet met een kabel
(niet meegeleverd) met Jack-plug op de AUX-
aansluiting worden aangesloten.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20
karakters en vermijd speciale tekens (bijv.: " " ? . ; ù)
om problemen met het afspelen of de weergave te
voorkomen.
Gebruik uitsluitend USB-sticks die geformatteerd zijn
naar FAT32 (File Allocation Table).
Gebruik geen USB-verdeelstekker om beschadiging van het systeem te
voorkomen.
Als tegelijkertijd twee identieke apparaten zijn aangesloten (twee USB-sticks of twee
Apple
®-spelers), werkt het systeem niet. Het is
wel mogelijk om tegelijkertijd een USB-stick en
een Apple
®-speler aan te sluiten.
Gebruik voor een correcte werking de originele USB-kabels van Apple®.
Apple®-speler aansluiten
Sluit de Apple-speler met een geschikte kabel (niet meegeleverd)
aan op de USB-aansluiting.
Het afspelen begint automatisch.
De bediening gebeurt via de audio-installatie in de
auto.
De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten/albums/
types/nummers/afspeellijsten/audioboeken/
podcasts).
Standaard wordt er op artiest gesorteerd. U kunt
het sorteren aanpassen door eerst naar het