dashboard Peugeot Partner Tepee 2012 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2012, Model line: Partner Tepee, Model: Peugeot Partner Tepee 2012Pages: 240, PDF Size: 7.44 MB
Page 4 of 240

2
   
Inhoud 
 
Sleutel 19
Portieren 22
Achterklep 24
Dakklep 27
Centrale vergrendeling  28
Instrumentenpaneel 29
Tijd instellen  30
Verklikkerlampjes 31
Brandstofniveaumeter 37
Koelvloeistof 37
Detectiesysteem te lage 
bandenspanning 38
Onderhoudsindicator 39
Dimmer 
dashboardverlichting 40
Versnellingsbak 41
Schakelindicator 41
EGS 
6-versnellingsbak 42
Stuurwiel verstellen  44
Stop & Start  45
Starten en stoppen  48
Wegrijden op een 
helling 49Lichtschakelaar 50
Ruitenwisserschakelaar 53
Snelheidsregelaar 55
Snelheidsbegrenzer 58
Verwarming/Handbediende 
airconditioning 61
 automatisch  63
Ontdooien en 
ontwasemen 65
Voorstoelen 67
Achterbank 69
Achterstoelen 
(5 zitplaatsen)  72
Achterstoelen 
(7 zitplaatsen)  75
Flexibel interieur  82
Indeling 84
Zénith dak  88
Allesdrager 93
Plafonniers 94
Bagagescherm 
(5 zitplaatsen)  95
Bagagescherm 
(7 zitplaatsen)  99
Spiegels 101
Elektrisch bedienbare 
ruiten 103
2.  VOORDAT u GAAT 
RIJDEN 19-49
4. VEILIGHEID
 104-126
Presentatie 4
Buitenzijde   6
Cockpit 8
Middenconsole 9
Comfort 10
Zicht 11
Rijden 12
Interieur 13
Voorzieningen achterin  14
Kinderen in de auto  15
Ventilatie 16
Eco-rijden 17
1. IN EEN OOGOPSLAG
4-18
Alarmknipperlichten 104
Handrem 104
Parkeerhulp 105
ABS 107
Brake Assist  System  107
ASR en ESP  108
"Grip control"  109
Veiligheidsgordels 111
Airbags 114
Uitschakeling 
passagiersairbag 117
Kinderzitjes 118
Aanbevolen 
kinderzitjes 120
Bevestiging 121
ISOFIX-kinderzitjes 124
Kinderbeveiliging 125
3.  ERGONOMIE en 
COMFORT 50-103 
Page 30 of 240

28
Toegang tot de auto
  CENTRALE VERGRENDELING 
 
 
Druk één keer op de 
schakelaar om de complete 
auto te vergrendelen, als alle 
portieren zijn gesloten. 
  Druk nogmaals op de 
schakelaar om de complete auto te 
ontgrendelen. 
  De schakelaar werkt niet als de auto 
van buitenaf is vergrendeld met de 
afstandsbediening of met de sleutel in 
het portierslot. 
  De portieren kunnen altijd van 
binnenuit worden geopend.    
Verklikkerlampje geopende 
portieren 
    Het lampje van de schakelaar: 
   
 
-   knippert als de portieren zijn 
vergrendeld bij stilstaande auto en 
afgezette motor, 
   
-   gaat branden als de portieren zijn 
vergrendeld en als het contact 
wordt aangezet.  
 
 
 
Anti-overvalsysteem 
 
Controleer als dit lampje 
brandt of alle deuren van uw 
auto goed zijn gesloten.  
     
Vergrendeling tijdens het rijden 
  Dit systeem vergrendelt alle portieren 
zodra sneller wordt gereden dan 
ongeveer 10 km/h. U kunt dat horen 
aan het kenmerkende geluid van 
de centrale vergrendeling. Op het 
middenpaneel van het dashboard gaat 
het lampje van de schakelaar branden. 
  Als vervolgens een van de portieren 
wordt geopend, worden alle portieren 
weer ontgrendeld. 
  In het geval van een ernstige aanrijding 
worden de portieren automatisch 
ontgrendeld, zodat de hulpdiensten 
de portieren van de auto van buitenaf 
kunnen openen.  
   
Activeren/deactiveren van de functie 
  Houd bij aangezet contact 
deze knop lang ingedrukt om 
de functie te activeren of te 
deactiveren.  
Page 31 of 240

VOORDAT U GAAT RIJDEN
22
   
 
Cockpit  
 
 
INSTRUMENTENPANEEL  
 
 
 
Displays  
 
COCKPIT   
 
Displays 
  De informatie die op het 
instrumentenpaneel wordt weergegeven 
hangt af van de uitrusting van de auto.  
 
   
Klokken 
   
 
1.  Kilometer-/mijlenteller. 
   
2.  Display. 
   
3.  Brandstofniveaumeter, 
koelvloeistoftemperatuurmeter. 
   
4.  Toerenteller. 
   
5.  Nulstelling dagteller/
onderhoudsindicator. 
   
6.  Dimmer dashboardverlichting.  
 
 
    
 
-  Snelheidsbegrenzer/-regelaar. 
   
-   Afgelegde afstand in km/mijl. 
   
-  Onderhoudsindicator, 
motorolieniveaumeter, kilometer-/
mijlenteller. 
   
-   Water in brandstoffi lter. 
   
-  Voorgloeien diesel.  
 
  
Page 36 of 240

ABS
34
Cockpit
   
Verklikkerlampje 
   
status 
   
signaleert 
   
Oplossing - actie 
 
 
 
Stuurbekrachtiging 
  
brandt.  een storing in het systeem.   De conventionele werking van de stuurinrichting, 
zonder bekrachtiging, blijft behouden. Laat de 
auto controleren door het PEUGEOT-netwerk 
een gekwalifi ceerde werkplaats. 
   
Geopend 
portier 
   brandt in 
combinatie 
met melding 
op het display.   een niet goed gesloten 
portier.   Controleer of alle portieren goed zijn gesloten. 
   
ABS 
  blijft branden.   een storing in het 
antiblokkeersysteem.   De conventionele werking van het remsysteem, 
zonder bekrachtiging, blijft behouden. 
  Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of 
een gekwalifi ceerde werkplaats" atelier qualifi é. 
   
ESP 
   knippert.   een ingreep van de ASR of 
het ESP.   Dit systeem verdeelt de aandrijfkracht optimaal over 
de wielen en verbetert zo de koersvastheid van de 
auto. Zie in de rubriek 4 het gedeelte "Veilig rijden". 
  blijft branden.   een storing in het 
systeem. Bijv.: een te lage 
bandenspanning.   Controleer de bandenspanning. Laat de auto 
controleren door het PEUGEOT-netwerk of 
een gekwalifi ceerde werkplaats. (Wielsensor, 
hydraulisch regelorgaan, ...). 
  blijft branden in 
combinatie met het 
verklikkerlampje 
van de knop (op het 
dashboard).   dat het systeem is 
uitgeschakeld op verzoek 
van de bestuurder.   Het systeem is uitgeschakeld en wordt 
automatisch weer ingeschakeld zodra de 
snelheid boven de 50 km/h komt of na het 
indrukken van de knop (op het dashboard). 
    
Page 42 of 240

40
Cockpit
   
Nulstelling dagteller 
 
Als u na deze handeling de accu 
wilt loskoppelen, vergrendel 
dan de auto en wacht minimaal 
vijf minuten. Het resetten van de 
onderhoudsindicator zal anders niet 
worden opgeslagen.  
 
 
Op 0 zetten 
 
Het PEUGEOT-netwerk of een 
gekwalifi ceerde werkplaats zet 
de onderhoudsindicator na elke 
onderhoudscontrole weer op 0. 
  Als u zelf de onderhoudscontrole 
van uw auto hebt uitgevoerd, kan de 
onderhoudsindicator op de volgende 
wijze op 0 gezet worden: 
   
 
-   zet het contact af, 
   
-   druk op de resetknop van de 
dagteller en houd deze ingedrukt, 
   
-   zet het contact aan.  
  De kilometerteller begint terug te tellen. 
  Laat de knop los als de 
onderhoudsindicator  "=0" 
 aangeeft; de 
sleutel verdwijnt. 
   
Motorolieniveaumeter 
 
Bij het aanzetten van het contact 
wordt eerst de onderhoudsindicator 
weergegeven en vervolgens 
gedurende enkele seconden het 
motorolieniveau.    
Olieniveau correct  
   
Te weinig olie 
  Als de aanduiding 
  "OIL" 
 knippert in 
combinatie met het 
verklikkerlampje 
service, een geluidssignaal en 
een melding op het display, is het 
motorolieniveau te laag, waardoor 
ernstige motorschade kan ontstaan. 
  Controleer het olieniveau met de 
peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te 
laag is, moet olie worden bijgevuld.  
   
Storing 
motorolieniveaumeter 
  Als de aanduiding 
  "OIL--" 
 knippert, duidt 
dit op een storing in 
de motorolieniveaumeter. Raadpleeg 
het PEUGEOT-netwerk of een 
gekwalifi ceerde werkplaats .
   
Een controle van het olieniveau 
is alleen betrouwbaar als de 
auto op een vlakke, horizontale 
ondergrond staat en de motor 
minstens 30 minuten niet heeft 
gedraaid.     
Oliepeilstok 
   
A 
 = maxi, het oliepeil mag 
nooit boven dit niveau 
uitkomen. Een te hoog 
oliepeil kan schade aan de 
motor veroorzaken. 
  Raadpleeg in dat geval 
zo snel mogelijk het 
PEUGEOT-netwerk of een 
gekwalifi ceerde werkplaats. 
   
 
B 
 = mini, als het oliepeil niet 
boven dit niveau uitkomt, 
moet het voor de motor van 
uw auto voorgeschreven type 
motorolie worden bijgevuld 
via de vuldop.  
 
 
 
Dimmer dashboardverlichting 
 
Druk, terwijl het contact 
aan is, de knop in tot de 
nullen verschijnen.  
  Druk, tijdens het branden 
van de verlichting, op de 
knop om de sterkte van 
de dashboardverlichting 
te veranderen. Als de 
verlichting de zwakste 
(of felste) stand heeft 
bereikt, laat dan de knop los en druk deze 
vervolgens opnieuw in om de verlichting 
weer feller (of zwakker) te maken. 
  Laat de knop los zodra de gewenste 
lichtsterkte is bereikt.   
Page 65 of 240

 63
ERGONOMI
E
en
 COMFOR
T
3
Ventilatie
   
Gebruiksvoorschrift 
 
Om het interieur maximaal te koelen 
of te verwarmen kan de temperatuur 
lager dan 15 worden ingesteld door de 
knop naar links te draaien tot LO wordt 
weergegeven of hoger dan 27 worden 
ingesteld door de knop naar rechts te 
draaien tot HI wordt weergegeven. 
  Als de temperatuur in de auto bij 
het instappen veel lager of hoger 
is dan de ingestelde waarde, heeft 
het geen zin om voor het gewenste 
comfort de ingestelde waarde te 
wijzigen. Het systeem compenseert 
automatisch en zo snel mogelijk het 
temperatuurverschil.  
 
 
Automatische werking 
 
 
Automatisch programma "comfort" 
  Dit is de normale gebruiksstand van de 
airconditioning.    
Ingestelde waarde bestuurders- of 
passagierszijde 
  De op het display weergegeven 
waarde heeft betrekking op een 
bepaald comfortniveau en niet op 
de temperatuur in graden Celsius of 
Fahrenheit. 
  Draai deze knop naar links of 
naar rechts om de waarde te 
verlagen of te verhogen. Voor 
een optimaal comfort wordt 
de waarde 21 aanbevolen. 
Niettemin is afhankelijk van uw 
wensen een afstelling tussen 18 en 
24 gebruikelijk. 
  Zorg ervoor dat de zonnesensor 
op het dashboard niet wordt 
afgedekt.  
 
  Druk op deze toets. Het 
symbool  AUTO 
 verschijnt. 
  Afhankelijk van de gekozen 
instellingen regelt het 
systeem de luchtverdeling, 
de luchtopbrengst en de luchttoevoer 
om het comfort en de luchtcirculatie 
in het interieur optimaal te houden. U 
hoeft het systeem niet meer zelf bij te 
regelen.   Om bij koude motor de toevoer van 
koude lucht te beperken, wordt de 
luchtopbrengst geleidelijk op het 
optimale niveau gebracht. 
  Voor uw comfort worden de instellingen 
tussen twee startmomenten 
opgeslagen. 
  De automatische stand wordt 
uitgeschakeld zodra u de instellingen 
handmatig wijzigt (AUTO verdwijnt).  
BESTUURDER EN PASSAGIER  
Page 66 of 240

64
   
 
Ventilatie  
 
 
 
Handmatig verstellen 
 
Al naar gelang uw wensen kunt u 
de automatische bediening van het 
systeem handmatig aanpassen. De 
overige functies worden automatisch 
geregeld. Bij het indrukken van de 
toets  AUTO 
 zal het systeem weer 
volledig automatisch functioneren. 
   
Regeling luchtverdeling 
  Druk deze toets herhaalde 
malen in om de luchtstroom 
te verdelen naar: 
   
 
-  de voorruit, 
   
-   de voorruit en de beenruimte, 
   
-  de beenruimte, 
   
-   de linker, rechter en middelste 
ventilatieroosters en de beenruimte, 
   
-   de linker, rechter en middelste 
ventilatieroosters.  
    
Regeling luchtopbrengst 
   De luchtopbrengst kan vergroot 
of verkleind worden door 
respectievelijk de toets  "kleine 
propeller" 
 of  "grote propeller"   
in te drukken. 
  Het symbool van de luchtopbrengst op het 
display, de propeller, wordt afhankelijk van 
de ingestelde waarde geleidelijk voller.  
 
 
Airconditioning AAN/UIT 
   
Druk op deze toets: 
het symbool  A/C 
 wordt 
weergegeven en de 
airconditioning wordt 
geactiveerd.     
Uitschakelen van het systeem 
  Druk op de toets  "kleine 
propeller" 
 van de 
luchtopbrengstregeling tot het 
symbool van de propeller van 
het display is verdwenen. 
  Alle functies van de airconditioning 
worden dan uitgeschakeld, 
behalve de luchtrecirculatie en 
de achterruitverwarming (volgens 
uitvoering). De ingestelde waarde 
wordt niet meer geregeld en verdwijnt 
van het display.    
Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie 
   
Bij het indrukken van deze toets 
wordt de lucht in het interieur 
gerecirculeerd. Het symbool 
van de luchtrecirculatie wordt 
weergegeven. 
Druk op de toets  "grote 
propeller" 
 of op de toets 
  AUTO 
 om het systeem weer 
met de laatst ingestelde 
waarden in te schakelen.    De luchtrecirculatie dient om de 
toevoer van buitenlucht bij stank en 
stofoverlast af te sluiten. Gebruik de 
luchtrecirculatie alleen als dit echt 
nodig is (om te voorkomen dat de 
ruiten beslaan en de luchtkwaliteit in 
het interieur achteruitgaat). 
  Druk de toets zodra de luchtrecirculatie 
niet meer nodig is nogmaals in om de 
toevoer van buitenlucht te hervatten.  
  Druk nogmaals op deze toets om de 
aircondioning uit te schakelen.  
   
De ventilatieopening in het 
dashboardkastje verspreidt koele 
lucht (als de airconditioning is 
ingeschakeld), onafhankelijk van de 
ingestelde temperatuur in het interieur 
en de buitentemperatuur.  
    Het is raadzaam om niet langdurig met 
uitgeschakelde airconditioning te rijden.  
Page 86 of 240

84
   
 
Praktische voorzieningen  
 
INDELINGVOORCOMPARTIMENT 
   
1. Onderste opbergvak 
 
Dit opbergvak kan, afhankelijk van 
de uitvoering, van een deksel zijn 
voorzien.  
 
 
Bovenste opbergvak 
 
Het opbergvak bevindt zich bovenop 
het dashboard, achter het stuurwiel. 
  Het optillen van het deksel wordt 
vergemakkelijkt door een uitsparing. 
Beweeg het deksel met de hand 
omhoog tot dit volledig geopend is. 
  Beweeg om het opbergvak te sluiten 
het deksel omlaag en druk vervolgens 
kort op het midden van het deksel. 
  Het morsen van vloeistof kan 
kortsluiting veroorzaken, wat tot brand 
kan leiden.  
 
 
3. Opbergvak aan de zijkant  
   
4. Tashaak 
 
Hang uitsluitend fl exibele en niet te 
zware tassen aan de haak.   
 
2.  Opbergvak en flessenhouder 
(1,5 l)   
Page 87 of 240

 85
ERGONOMI
E
en
 COMFOR
T
3
Praktische voorzieningen
   
Dakconsole 
 
De dakconsole bevindt zich boven 
de zonnekleppen. Hierin kunt u 
bijvoorbeeld een trui, een map of 
handschoenen opbergen. 
  Door de openingen in de dakconsole 
achter de zonnekleppen zijn de 
voorwerpen zichtbaar waardoor ze 
gemakkelijk bereikbaar zijn. 
  In totaal mag niet meer dan 5 kg in de 
dakconsole worden opgeborgen. 
  Berg er geen voorwerpen in op die 
gevaar voor de inzittenden kunnen 
opleveren.  
 
 
Middenconsole met 
opbergruimte 
  Dankzij deze console is er 
aanmerkelijk meer opbergruimte: de 
console is uitneembaar en wordt op 
een steun vastgezet waarin in het 
achterste gedeelte twee bekerhouders 
aanwezig zijn. 
  Controleer of het fl esje of blikje stevig 
in de bekerhouder op zijn plaats wordt 
gehouden en tijdens het rijden niet kan 
omvallen. 
  Gemorste vloeistof kan bij contact met 
schakelaars op het dashboard en de 
middenconsole storingen veroorzaken. 
Wees daarom voorzichtig met het 
gebruik van de bekerhouder. 
   
 
 
 
Zonneklep 
 
Klap om verblinding te voorkomen bij 
laagstaande zon de zonneklep omlaag. 
  In de zonneklep aan bestuurderszijde 
is een vakje aanwezig waarin 
bijvoorbeeld tol- of parkeerkaarten 
opgeborgen kunnen worden.   
Page 117 of 240

 11 5
VEILIGHEI
D
4
 11 5
Airbags
   
Gebruiksvoorschrift 
 
Maak er een gewoonte van om 
normaal rechtop in de voorstoelen te 
zitten. 
  Draag altijd een correct afgestelde 
veiligheidsgordel. 
  Zorg dat er zich niets bevindt tussen 
de airbag en de inzittenden (kinderen, 
huisdieren, objecten...). Dit kan 
de goede werking van de airbag 
belemmeren en/of de inzittende bij het 
opblazen van de airbag verwonden. 
  Laat na een aanrijding of diefstal 
van uw auto de airbagsystemen 
controleren. 
  Het is beslist niet toegestaan om 
werkzaamheden uit te voeren aan 
airbagsystemen, raadpleeg hiervoor 
het PEUGEOT-netwerk of een 
gekwalifi ceerde werkplaats. 
  Zelfs als alle bovenstaande 
voorschriften worden nageleefd, blijft 
de kans bestaan op letsel of lichte 
brandwonden aan het hoofd, de 
borst of de armen als de airbag wordt 
geactiveerd. De airbag wordt namelijk 
zeer snel opgeblazen (binnen enkele 
milliseconden) en loopt vervolgens 
even snel leeg, waarbij de warme 
gassen via de daarvoor bestemde 
openingen naar buiten stromen.    
Zij-airbags 
  Bedek de stoelen uitsluitend met 
de goedgekeurde stoelhoezen. 
Deze belemmeren het activeren 
van de zij-airbags niet. Raadpleeg 
het PEUGEOT-netwerk of een 
gekwalifi ceerde werkplaats. 
  Bevestig nooit iets aan de rugleuning 
van de stoelen, dit zou bij het afgaan 
van de airbags kunnen leiden tot 
verwondingen aan armen of middel. 
  Ga niet onnodig dicht tegen het 
portierpaneel zitten.  
   
Airbags vóór 
  Houd het stuurwiel niet aan de spaken 
vast en laat uw handen niet op het 
stuurwielkussen rusten. 
  Zorg ervoor dat de passagier zijn 
voeten niet op het dashboard 
laat rusten, hij kan anders ernstig 
letsel oplopen als de airbag wordt 
opgeblazen. 
  Het is raadzaam niet te roken in de 
auto. Als de airbag wordt opgeblazen, 
kunnen brandende sigaretten of een 
pijp brandwonden of ander letsel 
veroorzaken. 
  Verwijder het stuurwiel nooit, maak 
geen gaten in de stuurwielbekleding en 
sla er niet op.  
 De airbags werken alleen als het contact aan is.
  De airba
gs werken slechts eenmaal. 
Als er een tweede aanrijdingplaatsvindt (tijdens hetzelfde of een 
volgend ongeval), werken de airbags
niet meer.  
 
Het activeren van de airbags gaat gepaard met wat onschadelijke rook en
een knal, als gevolg van de activeringvan de pyrotechnische lading die in hetsysteem is geïntegreerd. 
  De rook is niet schadeli
jk, maar kan
voor gevoelige personen irriterend zijn. 
  De knal die bi
j de ontsteking wordtgeproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins 
verminderen.
 
Wanneer een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel is geplaatst,
moet de airbag aan passagierszijdezijn uitgeschakeld. Zie in rubriek 4 hetgedeelte "Kinderen aan boord".