ESP Seat Alhambra 2016 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: SEAT, Model Year: 2016, Model line: Alhambra, Model: Seat Alhambra 2016Pages: 340, PDF Size: 7.27 MB
Page 85 of 340

Veilig vervoer van kinderen
schoudergedeelte over het midden van de
s c
houder v
an het kind loopt.
Geleidebeugel van de gordel
● Maak de geleidebeugel van de gordel vast
aan de zijhoofd
steun aan de zijde van het
raam. De geleidebeugel wordt bevestigd met
een drukknop.
● Open de bovenste drukknop van de gelei-
debeugel
van de gordel en laat de gordel-
band onder de zijhoofdsteun en langs de ge-
leidebeugel lopen.
● Sluit de drukknop opnieuw.
Verloop van de g
ordels
● Breng de automatische 3-puntsveiligheids-
gordel onder de
zijhoofdsteun.
● Trek aan de gesp van de gordel en breng
de band voor
zichtig over de borstkas en het
bekken.
● Steek de gesp in het bij het zitje behorende
gordels
lot tot deze hoorbaar vastklikt.
● Trek aan de gordel om te controleren of ook
de gesp g
oed vastzit in het slot. ATTENTIE
De veiligheidsgordel biedt enkel een optima-
le bes c
herming tegen ernstig of dodelijk let-
sel wanneer hij goed geplaatst is. ●
Gesp de v
eiligheidsgordel steeds correct
om bij de kinderen en laat hen een juiste zit-
houding aannemen.
● Het schoudergedeelte van de gordel moet
over het mid
den van de schouder lopen.
● Plaats de gordel steeds vlak en strak over
het lichaam.
● R
ol de gordelband op zodat die strak tegen
het lichaam lig
t.
● Het heupgedeelte van de veiligheidsgordel
moet vóór het bekk
en lopen en nooit over de
buik.
● In een kinderzitje mag slechts één kind te-
gelijk v
ervoerd worden. Kinderzitje uitbouwen
Afb. 98
Geïntegreerd kinderzitje: zitting om-
l aag br
eng
en. Zitting omlaag brengen
● Trek de zitting naar voren via de deblok-
k eerhendel
› ›
› afb. 98 A in de richting van
de pijl 1 .
● Duw de zitting naar onderen aan de cen
tra-
le
zone B in de richting van de pijl
2 zodat
z e
vei
lig vastklikt ››› . De zijsteunen worden
aut om
atis
ch omlaag geklapt.
De hoofdsteun verwijderen van het kinderzi-
tje
● Open de geleidebeugel van de gordel en
leid hem met de hand
zodat de band vlotter
oprolt en de bekleding niet beschadigd
raakt.
● Breng de hoofdsteun van het kinderzitje
omhoog tot de aans
lag.
● Klap de rugleuning van de stoel achterin
naar vor
en ››› pag. 151.
● Verwijder de hoofdsteun van het kinderzi-
tje.
● Bouw de hoofd
steunen in. VOORZICHTIG
Wanneer u het geïntegreerde kinderzitje om-
laag bren g
t, drukt u enkel op het midden van
de zitting ››› afb. 98 2 . Anders is het moge-
lijk dat de
zitting verdraait en niet correct
vastklikt. 83
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 88 of 340

Noodgevallen
Opvouwbare wiggen* Afb. 102
Vouw de opvouwbare wiggen uit. De opvouwbare wiggen bevinden zich in het
w
ag
eng
ereedschap ››› afb. 101.
De opvouwbare wiggen uitvouwen ● Til de steunplaat op ››› afb
. 102 1 .
● Plaats de twee "bevestigingsranden" van
de bev e
stigin
gsplaat in de lange openingen
van de onderplaat 2 .
C orr
ect g
ebruik
De opvouwbare wiggen kunnen gebruikt wor-
den voor het vastzetten van het wiel dat dia-
gonaal staat tegenover het wiel dat verwis-
seld moet worden.
De wiggen moeten recht voor en achter het
wiel geplaatst worden en kunnen enkel ge-
bruikt worden op een vlakke ondergrond. ATTENTIE
Als de opvouwbare wiggen niet op de ge-
schikt e m
anier uitgevouwd of gebruikt wor-
den, kan dit leiden tot ongelukken en ernstig
letsel.
● Gebruik nooit beschadigde wiggen.
● Gebruik nooit opvouwbare wiggen om het
voertuig t
e immobiliseren op hellingen. Wiel verwisselen*
Inleidin g t
ot thema Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 46
Alle versies van de Alhambra bevatten Ban-
denafdichtset TMS (Tyre Mobility System).
Indien het wiel verwisseld moet worden,
staat zowel bij de dealers als bij de afdeling
Reserveonderdelen het vereiste gereedschap
ter beschikking:
● krik,
● wielsleutel,
● klem voor de doppen van de wielbouten.
De wagen i
s uitgerust met antilekbanden. De
banden alleen verwisselen om de zomerban-
den door winterbanden te vervangen. Zie
››› pag. 308 De wagen is enkel voorzien van het benodig-
de gereeds
chap om de wielen te verwisselen
als die af fabriek uitgerust is met winterban-
den. Anders moet u een gespecialiseerde
werkplaats opzoeken om de wielen te laten
verwisselen.
Vervang de banden alleen zelf nadat u de wa-
gen op een veilige plaats heeft geparkeerd
en als u vertrouwd bent met de nodige werk-
zaamheden en veiligheidsvoorschriften én
over het juiste gereedschap beschikt! Roep
anders de hulp van vakmensen in. ATTENTIE
Het verwisselen van een wiel kan gevaarlijk
zijn, met n ame op de
vluchtstrook of in de
berm. Let op het volgende om het gevaar voor
verwondingen te beperken:
● Breng de wagen tot stilstand zodra dit op
een veilig
e wijze mogelijk is. Parkeer de wa-
gen op een veilige afstand van het langsrij-
dende verkeer om de band te vervangen.
● Bij het verwisselen van een wiel dienen alle
inzittenden, en met
name kinderen, zich op
veilige afstand van de werkzaamheden te be-
vinden.
● Zet de alarmlichten aan om andere wegge-
bruikers t
e waarschuwen.
● Let erop dat de ondergrond vlak en stevig
is. Gebruik, indien nodig, een brede en s
tevi-
ge voet om de krik te ondersteunen. 86
Page 90 of 340

Noodgevallen
●
Gebruik de b anden
afdichtset alleen als u
vertrouwd bent met de uit te voeren werk-
zaamheden. Roep anders de hulp van vak-
mensen in.
● Gebruik de bandenafdichtset alleen om in
geval
van nood de dichtstbijzijnde gespeciali-
seerde werkplaats te bereiken.
● Vervang de met de afdichtbandenset gere-
pareerde b
and zo snel mogelijk vervangen.
● Het dichtmiddel is schadelijk voor de ge-
zondheid en en moet onmiddel
lijk van de
huid verwijderd worden.
● Bewaar de bandenafdichtset altijd buiten
het bereik
van kinderen.
● gebruik nooit geen krik, ook al is die voor
uw wagen g
oedgekeurd.
● Om het risico te verminderen dat de wagen
zich onbedoeld
verplaatst, schakel altijd de
motor uit, schakel de elektronisch parkeer-
rem in en zet de keuzehendel in stand P of
schakel in een lagere versnelling bij een
schakelbak. ATTENTIE
Een met dichtmiddel gevulde band heeft niet
dezelfde rij eig
enschappen als een gewone
band.
● Rij hiermee nooit sneller dan 80 km/h (50
mph). ●
Vermijd acc el
eraties, stevig remmen en
snel door bochten rijden.
● Rijd slechts 10 minuten op de maximum-
snelheid van 80
km/u (50 mph) en controleer
vervolgens de toestand van de band. Milieu-aanwijzing
Verwijder het gebruikt of vervallen dichtmid-
del vo
lgens de wettelijke bepalingen. Let op
● De fl e
s
sen dichtmiddel zijn verkrijgbaar bij
SEAT-dealers.
● Instructies van de fabrikant van de bande-
nafdicht
set in acht nemen. Onderdelen van de bandenafdichtset*
Afb. 103
Standaardweergave: inhoud van de
b anden
afdic
htset. De bandenafdichtset zit in de bagageruimte
onder de
vloerbek
ledin
g. Het bevat de vol-
gende componenten ››› afb. 103:
Ventielsleutel
Sticker die de maximum toegelaten snel-
heid aanduidt "max. 80 km/h" of "max.
50 mph"
Vulpijp met dop
Luchtcompressor
Schakelaar ON/OFF
Ontluchtingsbout 1)
Bandenspanningsindicator 1)
1 2
3
4
5
6
7
1)
Deze kan ook in de pompslang ingebouwd zijn.
88
Page 91 of 340

Zelfhulp
Buis voor bandenspanning
12 V
s t
eker
Fles met afdichtmiddel
Reserve-inzetstuk voor het ventiel
Het ventieluitbouwsysteem 1 heeft aan de
onderk ant
een gl euf
voor het ventiel. Het
ventiel kan alleen zo worden in- of uitge-
draaid. Hetzelfde geldt voor het reserveven-
tiel 11 .
ATTENTIE
Bij het oppompen kunnen de pompslang en
de luchtc ompr
essor heet worden.
● Bescherm handen en huid tegen aanraking
van hete onderdel
en.
● Leg de hete luchtcompressor en de hete
pompslan
g niet op brandbare materialen.
● Laat het apparaat afkoelen voor dat u het
opbergt.
● A
ls er geen luchtdruk bereikt kan worden
van 2,0 bar (29 ps
i / 200 kPa), dan is de band
te ernstig beschadigd. In dit geval kan de
band niet worden gevuld met het vulmiddel.
Rijd niet verder. Roep de hulp van vakmensen
in. VOORZICHTIG
De luchtcompressor zou na maximum 8 minu-
ten moeten uit g
eschakeld worden om te voor-
komen dat hij oververhit raakt. Laat hem
eerst enkele minuten afkoelen alvorens hem
weer aan te zetten. 8
9
10
11 Controle na 10 minuten rijden
Draai de pompslang weer
››› afb
. 103 8 vast
en contro l
eer de bandendruk op de manome-
ter 7 .
Gelijk of l ag
er dan 1,3 bar (19 psi/130 kPa):
● Rijd dan niet verder! De band kon niet
vol-
doende afgedicht worden met de bandenaf-
dichtset.
● Roep de hulp van vakmensen in ››› .
Gelijk of hog er d
an 1,4 bar (20 psi/140 kPa):
● Corrigeer de bandenspanning tot de juiste
waarde ››
› pag. 302.
● Rijd voorzichtig naar de meest nabij gele-
gen ges
pecialiseerde garage met een snel-
heid van maximaal 80 km/u (50 mph).
● Vraag in de garage om de beschadigde
band te v
ervangen. ATTENTIE
Rijden met een niet afgedichte band is ge-
vaarlijk en k an on
gevallen en ernstig letsel
veroorzaken.
● Rijd niet verder als de bandendruk 1,3 bar
of lager i
s (19 psi/130 kPa).
● Roep de hulp van vakmensen in. Ruitenwisserbladen vervangen
R uit
enw
isserbladen voor en achter
vervangen Lees aandachtig de aanvullende informatie
›››
p
ag. 56.
De ruitenwisserbladen zijn standaard voor-
zien van een laagje grafiet. Deze laag zorgt
ervoor dat de ruit stil wordt geveegd. Als het
grafietlaagje beschadigd is, wordt de ruit met
meer lawaai schoongeveegd.
Controleer de toestand van de wisserbladen
regelmatig. Als de ruitenwisserbladen het
glas krassen , dan moet u deze bij beschadi-
ging vervangen en bij verontreiniging
schoonmaken ››› .
B e
sc
hadigde ruitenwisserbladen direct ver-
vangen. Deze zijn verkrijgbaar in gespeciali-
seerde werkplaatsen. ATTENTIE
Versleten of vieze ruitenwisserbladen vermin-
deren het z
icht en verhogen het risico op on-
gevallen en ernstig letsel.
● Vervang de ruitenwisserbladen altijd wan-
neer ze bes
chadigd of versleten zijn, of wan-
neer ze de voorruit niet meer goed schoonve-
gen. » 89
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 92 of 340

Noodgevallen
VOORZICHTIG
● Defect e of
vervuilde ruitenwisserbladen
kunnen krassen op de voorruit veroorzaken.
● Gebruik geen producten met oplosmiddel,
ruwe spon
sen of puntige voorwerpen voor het
schoonmaken van de wisserbladen. Anders
beschadigt u de grafietlaag.
● Ruiten nooit met brandstof, nagellakremo-
ver, lak
verdunner e.d. schoonmaken.
● Voordat u de ruitenwissers bij vorst voor de
eerste k
eer inschakelt, controleren of de rui-
tenwisserbladen niet zijn vastgevroren. Bij
koud weer kan het helpen de ruitenwissers in
de servicestand te zetten wanneer u de wa-
gen parkeert ›››
pag. 55.
● Om beschadiging van de motorkap en de
wisser
armen te voorkomen, mogen ze alleen
in de servicestand worden teruggeklapt.
● Breng de wisserarmen vóór vertrek altijd
omlaag. Starten door slepen of aansle-
pen
In l
eidin g t
ot themaLees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 52
Respecteer bij het slepen de wettelijke voor-
schriften. Een wagen met een ontladen accu kan om
technis
che redenen niet door aanslepen ge-
start worden.
Als de wagen uitgerust is met het Keyless
Access-systeem, mag hij enkel gesleept wor-
den met contact ingeschakeld!
De accu van de wagen ontlaadt als de wagen
gesleept wordt met de motor uitgeschakeld
en het contact ingeschakeld. Afhankelijk van
de batterijstatus kan de afname van de span-
ning zo groot zijn, ook al duurt dat slechts
enkele minuten, dat geen enkel apparaat van
de wagen meer werkt, zoals bijv. de alarm-
lichten. Bij wagens met het Keyless Access-
systeem kan het stuur blokkeren ››› .
ATTENTIE
Sleep nooit een voertuig met een lege accu.
● Haal de sleutel nooit uit het contact. An-
ders z
ou de stuurkolomvergrendeling plotse-
ling op slot kunnen gaan. Men zou dan geen
controle meer hebben over de wagen, het-
geen ernstige ongevallen kan veroorzaken. ATTENTIE
Tijdens het slepen van een wagen variëren de
dynami s
che eigenschappen en de doeltref-
fendheid van de remmen aanzienlijk. Houd
rekening met het volgende om het risico op
ernstige ongevallen te beperken:
● Als bestuurder van de getrokken wagen: –
U dient de rem v
eel krachtiger in te trap-
pen, want de rembekrachtiger werkt niet.
Let altijd goed op om te voorkomen dat
de wagen tegen het trekkende voertuig
aanrijdt.
– U hebt meer kracht nodig aan het stuur-
wiel, want de stuurbekrachtiging werkt
niet met stilstaande motor.
● Als bestuurder van de trekkende wagen:
– Geef voor
zichtig gas.
– Voorkom bruusk remmen en bruuske ma-
noeuvres.
– Rem iets vroeger dan gewoonlijk en trap
het rempedaal zachtjes in. VOORZICHTIG
● Bouw het s l
eepoog en de bedekking daar-
van voorzichtig in en uit om (lak)schade aan
de wagen te voorkomen.
● Tijdens het slepen kan onverbrande brand-
stof in de k
atalysator terechtkomen en deze
beschadigen. Let op
● Een wag en m
ag alleen gesleept worden als
de parkeerrem en de elektronische stuurko-
lomvergrendeling uitgeschakeld zijn. Als de
wagen zonder stroom zit of er een defect is in
het elektrische systeem, moet de motor ge-
start worden met de startkabels om de elek-
tronische parkeerrem en de elektronische
stuurkolomvergrendeling uit te schakelen. 90
Page 95 of 340

Zekeringen en lampjes
ATTENTIE
De verplaatsing van portieren, de achterklep
en het panor am
aschuifdak is gevaarlijk en
kan verwondingen veroorzaken.
● Open of sluit de portieren, de achterklep en
het panoram
aschuifdak alleen als er niemand
zich in de looprichting van de ruiten bevindt. VOORZICHTIG
Bij het sluiten of openen in geval van nood
moet u de onderdel en
voorzichtig en correct
weer inbouwen om schade aan de wagen te
voorkomen. Zekeringen en lampjes
Z ek
erin g
en
Zekeringen van de wagen Lees aandachtig de aanvullende informatie
›››
p
ag. 43
Vanwege de constante vervolgontwikkeling
van de wagen, de toewijzing van de zekerin-
gen op grond van de uitrusting en het ge-
bruik van eenzelfde zekering voor verschil-
lende elektrische apparatuur, is het op het
moment van uitgave niet mogelijk om een
geactualiseerd overzicht te geven van de po-
sities van de zekeringen. Raadpleeg een
Technische Dienst voor gedetailleerde infor-
matie over de plaats van de zekeringen.
In principe kan een zekering toegewezen zijn
aan verscheidene apparaten. Omgekeerd is
het ook mogelijk dat één apparaat verschil-
lende zekeringen gebruikt.
Vervang de zekeringen alleen als de oorzaak
van de fout werd opgelost. Wanneer een
nieuw geplaatste zekering na korte tijd weer
doorbrandt, moet de elektrische installatie
door een gespecialiseerde werkplaats wor-
den nagekeken. ATTENTIE
De hoge spanning van het elektrische sys-
teem kan s tr
oomschokken en ernstige brand-
wonden veroorzaken. Deze kunnen zelfs do-
delijk zijn!
● Raak nooit de elektrische kabels van het
ontstek
ingssysteem aan.
● Voorkom kortsluiting in de elektrische in-
stal
latie. ATTENTIE
Het gebruik van verkeerde zekeringen, de ver-
vangin g
van zekeringen en het overbruggen
van een stroomcircuit zonder zekeringen kan
brand en ernstige verwondingen tot gevolg
hebben.
● Gebruik nooit zekeringen met een te hoge
stroomst
erkte. Vervang de zekeringen alleen
door zekeringen voor dezelfde stroomsterkte
(zelfde kleur en opschrift) en grootte.
● Probeer een zekering nooit te repareren.
● Vervang de zekeringen nooit door een me-
talen dr
aad, een nietje of iets vergelijkbaars. VOORZICHTIG
● Schak el
de motor, lichten en overige elek-
trische apparatuur uit en haal de sleutel uit
het contact voordat u een zekering vervangt,
om schade aan het elektrische systeem te
voorkomen.
● Wanneer een zekering door een zwaardere
zekering w
ordt vervangen, kan er ook schade » 93
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 96 of 340

Noodgevallen
op een andere plaats in de elektrische instal-
latie onts
t
aan.
● Dek de open zekeringenhouders af om te
voorkomen dat
er vuil of vocht in de kast te-
rechtkomt, aangezien dit het elektrische sys-
teem kan beschadigen.
● Verwijder de deksels van de zekeringen-
houders en bouw
ze weer correct in om be-
schadigingen te voorkomen.
● Dek de open zekeringenhouders af om te
voorkomen dat
er vuil of vocht in de kast te-
rechtkomt. Vuil of vocht in de zekeringenhou-
der kan schade aan het elektrische systeem
veroorzaken. Let op
● Er zijn in het
voertuig meer zekeringen dan
in dit hoofdstuk vermeld worden. Deze mo-
gen alleen vervangen worden in een gespeci-
aliseerde werkplaats.
● Bij een elektrisch apparaat kunnen meerde-
re zek
eringen horen.
● Meerdere apparaten kunnen gezamenlijk
met een zek
ering zijn beveiligd. Lampen vervangen
In leidin
g t
ot themaHet vervangen van lampen vereist een zekere
m
at
e v
an handigheid. Als u twijfelt, adviseert SEAT u naar een Technische Dienst te gaan of
de hulp in te roepen
van gespecialiseerd per-
soneel. Meestal is een specialist vereist als
naast de lampen ook andere onderdelen van
de wagen moeten worden vervangen of in-
dien de gasontladingslampen moeten wor-
den vervangen.
In de wagen dient steeds een set met voor de
verkeersveiligheid benodigde lampjes aan-
wezig te zijn. U kunt de reservelampen kopen
bij een Technische Dienst. In sommige lan-
den bepaalt de wet dat u altijd over reserve-
lampen moet beschikken.
Rijden met defecte lampen van de buitenlich-
ten kan een inbreuk op de wet zijn.
Aanvullende specificaties van de lampen
De specificaties van een sommige in de fa-
briek gemonteerde koplampen of achterlich-
ten kunnen verschillen van de gangbare ge-
wone lampen. De aanduiding staat op het
onderstuk van de lamp of op het glas ervan. ATTENTIE
Als de weg niet voldoende verlicht is en de
wagen niet duidelijk
zichtbaar is voor andere
bestuurders, dan kan dit ongevallen veroor-
zaken. ATTENTIE
Als u lampen verkeerd vervangt, kan dit tot
ernstig e on
gevallen leiden. ●
Lees d
aarom altijd de waarschuwingen aan-
dachtig door voordat u in de motorruimte
gaat werken ››› pag. 286. In elke wagen is de
motorruimte een gevaarlijke zone die ernstig
letsel kan veroorzaken.
● De gasontladingslampen met een hoog vol-
tage ku
nnen ernstig of dodelijk letsel veroor-
zaken indien verkeerd behandeld.
● H7-lampen en gasontladingslampen staan
onder druk en kunnen ontp
loffen tijdens het
vervangen.
● Vervang de defecte lampen alleen als ze
zijn afgek
oeld.
● Vervang nooit zelf de lamp als u niet ver-
trouwd bent met
de benodigde werkzaamhe-
den. Als u niet zeker bent van de werkwijze,
dient u de vereiste werkzaamheden te laten
uitvoeren in een gespecialiseerde werk-
plaats.
● Raak het glas van de lamp niet rechtstreeks
aan met de vin
gers. De achterblijvende vin-
gerafdruk kan door de warmte van het inge-
schakelde lampje verdampen en de reflector
"beslaan".
● De behuizingen van de koplampen in de
motorruimte en de behuizin
gen van de ach-
terlichten bevatten scherpe elementen. Be-
scherm uw handen bij het vervangen van lam-
pen. VOORZICHTIG
● Als u n
a het vervangen van een lamp de
rubberkap niet correct terugplaatst op de 94
Page 97 of 340

Zekeringen en lampjes
koplampbehuizing kan de elektrische instal-
latie bes
c
hadigd raken (vooral als er water
binnendringt).
● Voor het werken aan het elektrisch systeem
moet de sleut
el uit het contact gehaald wor-
den. Gevaar voor kortsluiting!
● Vóór het vervangen van het gloeilampje de
verlichting r
esp. parkeerlichten uitschakelen.
● Ga voorzichtig te werk, zodat u niets be-
scha
digd. Controlelampje
Springt aan
De lamp van de bui-
tenlichten werkt niet.Vervang het defecte lampje.
Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g
aan sommig
e contr
ole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit.
Controle van de lampen op aangehaakte aan-
hangwagen
Bij voertuigen met een trekhaakinrichting
voor aanhangwagens worden ook bepaalde
lampen van de aanhangwagen gecontro-
leerd, als de voeding daarvan correct is aan-
gesloten. Een defect knipperlicht op de aanhangwagen
wordt aan
geduid op het instrumentenpaneel
als het knipperlicht dubbel zo snel begint te
knipperen ( of ) ››› pag. 135.
● Algemeen defect van alle knipperlichten
aan één zijde.
● Def
ect aan het achterlicht aan één zijde (in
bepaalde modell
en, ook de kentekenplaat-
verlichting).
● Defect van beide remlichten. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ››› in Controle- en
waars c
huwingslampjes op pag. 110 in acht
nemen. Let op
Bij defect van een licht emitterende diode
(LED) van een ac ht
erlicht, zal dit niet worden
aangegeven. Als echter alle dioden defect
zijn, dan wordt dit aangegeven door een con-
trolelampje . Vervangen van halogeenlampen
Afb. 106
In de motorruimte: bekledingen in
de link erk
opl
amp. A dimlichten,
B dagrij-
lic ht
en C grootlicht en stadslicht.
Afb. 107
Linkerkoplamp. Het is niet nodig om de koplamp te demonte-
r
en om l
ampen t e
vervangen.
Voer de handelingen uitsluitend in de aange-
geven volgorde uit: »
95
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 99 of 340

Zekeringen en lampjes Knipperlicht
1Bochtenverlichting
2
1.Open de motorkap ››› pag. 286.
2.Verwijder de afdekking ››› afb. 108 door deze in de
richting van pijl te trekken.
3.
Draai de fitting 1›››
afb. 109 naar links
tot de aanslag en ver-
wijder samen met de
lamp door naar achter
te trekken.Druk de draadbeugel
stevig naar beneden en
verwijder de fitting naar
achteren 2
››› afb. 109
samen met de lamp.
4.Afhankelijk van het model wordt de lamp recht uit
de fitting getrokken of moet deze losgemaakt wor- den door eraan te draaien.
5.Vervang de beschadigde lamp door een nieuwe identieke lamp.
6.
Plaats de fitting in de
koplamp en draai deze
naar rechts tot de aan-
slag.Plaats de fitting in de
koplamp en trek de
draadbeugel naar bo-
ven tot deze inpast.
7.Draai de afdekking ››› afb. 108 tot de aanslag in de
tegenovergestelde richting van de pijl. Vraag hulp aan gespecialiseerd personeel
om de l
ampen
van de dim
lichten en de xe-
non-grootlichten te vervangen ››› in Inlei-
din g t
ot them
a op pag. 94. Let op
De afbeeldingen tonen de linkerkoplamp. De
opbouw v an de r
echterkoplamp is symme-
trisch. De lampen op de voorbumper vervan-
g
en Afb. 110
Rechts op de voorbumper: Koplamp
uit bou
wen. Afb. 111
Gloeilampen in de koplamp vervan-
g en. Voer de handelingen uitsluitend in de aange-
g
ev
en v
olgorde uit:
1.Trek voorwaarts aan de afdekking, in de richting
van de pijl ››› afb. 110.
2.Draai de bevestigingsschroef ››› afb. 110 1 los
met de schroevendraaier uit het wagengereed-
schap ››› pag. 84.
3.Kantel de koplamp lichtjes naar voren en verwij-
der deze uit de zijbehuizingen ››› afb. 111 (kleine
pijlen).
4.Maak de steker ››› afb. 111 1 los en verwijder
het.
5.Draai de fitting ››› afb. 111 2 naar links tot de
aanslag en verwijder samen met de lamp door
naar achter te trekken in de richting van de pijl.
6.Vervang de beschadigde lamp door een nieuwe
identieke lamp.
7.Plaats de fitting in de koplamp en draai deze naar
rechts tot de aanslag.
8.Installeer de steker ››› afb. 111 1 in de fitting
2. Hierbij moeten de steker hoorbaar vastklik-
ken.
9.Plaats de koplamp in de behuizingen ››› afb. 111
(kleine pijlen) en kantel de koplamp naar achter.
10.Draai de bevestigingschroef ››› afb. 110 1 vast
met de schroevendraaier.
11.Plaats de afdekking in de bumper ››› afb. 110. 97
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 108 of 340

Bedienen
Indicatie van de brandstofreserve › ›
›
p ag.
278.
Snelheidsmeter.
Terugstelknop voor de dagteller-weerga-
ve (trip ).
– Druk op de knop 0.0 / SET om te reset-
t en. ATTENTIE
Iedere afleiding kan tot een ongeval leiden
met het d aar
aan verbonden risico van ver-
wondingen.
● De knoppen e.d. van het instrumentenpa-
neel niet tijdens
het rijden bedienen. VOORZICHTIG
Om de motor niet te beschadigen, mag de
naal d
van de toerenteller slechts beperkte
tijd in de rode zone blijven. Milieu-aanwijzing
Door op voorhand op te schakelen, vermin-
dert z
owel het brandstofverbruik als het la-
waai. Aanwijzingen op het display
Op het display van het instrumentenpaneel
› ›
›
afb
. 119 4 kan uiteenlopende informatie
w eer
ge
geven worden, naargelang van de uit-
voering van de wagen: 5 6
7 ●
Waar
sc
huwings- en informatieteksten.
● Afgelegde afstand.
● Tijd.
● Buitentemperatuur.
● Kompas.
● Keuzehendelstanden ››› p
ag. 202.
● Aanbevolen versnelling (handgeschakelde
versnel
lingsbak) ››› pag. 202.
● Multifunctie-indicatie (MFA) en menu's voor
versc
hillende instellingsopties ›››
pag.
26.
● Service-intervalindicatie. ››› p
ag. 108.
● Tweede snelheidsindicatie (menu Confi-
guratie ) ›››
p
ag. 26.
● Statusweergave voor de Start-Stop-werking
››› p
ag. 107.
Waarschuwings- en informatieteksten
Bij het inschakelen van het contact of tijdens
het rijden worden enkele functies en wagen-
componenten gecontroleerd op hun toe-
stand. De storingen in de werking worden
weergegeven op het display door middel van
rode en gele symbolen, alsook door berich-
ten op het display van het instrumentenpa-
neel ( ››› pag. 110) en, in bepaalde gevallen,
door middel van akoestische signalen. Af-
hankelijk van de uitvoering van het instru-
mentenpaneel, kan de weergave variëren.
Waarschuwing met prioriteit 1 (rode symbolen)
Symbool knippert of brandt; deels in combinatie met ge-
luidssignalen.
Zet de wagen stil! Gevaar ››› in Controle- en waar-
schuwingslampjes op pag. 110!
De functie met de storing controleren en de storing ver-
helpen. Roep indien nodig de hulp in van gespeciali-
seerd personeel.
Waarschuwing met prioriteit 2 (gele symbolen)
Symbool knippert of brandt; deels in combinatie met ge-
luidssignalen.
De storing in een functie of het te lage vloeistofpeil kan
schade aan de wagen veroorzaken en deze kan uitein-
delijk defect raken ›››
in Controle- en waarschuwings-
lampjes op pag. 110!
Controleer de functie met storing zo snel mogelijk. Roep
indien nodig de hulp in van gespecialiseerd personeel.
Informatietekst
Informatie met betrekking tot de verschillende proces-
sen van de wagen. Afgelegde afstand
D
e
tot a
le kilometerteller registreert de totaal
afgelegde afstand van de wagen.
De dagkilometerteller (trip ) geeft het aantal
kilometers of mijlen weer dat na de laatste
keer terugzetten van de dagteller is afgelegd.
Het laatste cijfer geeft elke 100 meter resp.
1/10 mijl weer.
106