verlichting TOYOTA BZ4X 2023 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2023, Model line: BZ4X, Model: TOYOTA BZ4X 2023Pages: 586, PDF Size: 90.62 MB
Page 197 of 586

5. 439 mm
6. 100 mm
7. 381 mm
Informatie over banden
• Verhoog de bandenspanning met
20,0 kPa (0,2 kg/cm
2of bar, 3 psi) als
er een aanhangwagen getrokken
wordt. (→Blz. 482)
• Verhoog de bandenspanning van de
aanhangwagen tot de waarde die de
fabrikant van de aanhangwagen
opgeeft voor de combinatie van
aanhangwagengewicht en belading.
Verlichting
Neem voor het plaatsen van
aanhangwagenverlichting contact op
met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige, aangezien onjuiste
plaatsing de verlichting van de auto kan
beschadigen. Houd u bij het plaatsen
van aanhangwagenverlichting aan de
wettelijke voorschriften in uw land.
Inrijden
Toyota raadt het rijden met een
aanhangwagen af gedurende de eerste
800 km als er onderdelen van de
aandrijflijn van de auto vervangen zijn.
Veiligheidscontroles voor het rijden
met een aanhangwagen
• Controleer of de maximale kogeldruk
voor de trekhaak/trekhaak met
afneembare kogel niet overschreden
wordt. Houd er rekening mee dat het
gewicht van de aanhangwagen moet
worden opgeteld bij het gewicht van
de auto. Controleer verder of door het
rijden met de aanhangwagen de
maximale asbelasting niet
overschreden wordt.
• Controleer of de lading op de
aanhangwagen goed vastgezet is.
• Maak, indien u het achteropkomend
verkeer niet goed kunt zien met de
standaard buitenspiegels, gebruik vanextra buitenspiegels. Stel de armen
van deze extra spiegels aan beide
zijden zo af dat ze altijd maximaal zicht
bieden op de weg achter u.
Onderhoud
• Als met de auto regelmatig met een
aanhangwagen wordt gereden, moet
er vaker onderhoud worden
uitgevoerd omdat de auto zwaarder
belast wordt dan bij het rijden zonder
aanhangwagen.
• Draai nadat er ongeveer 1.000 km
met een aanhangwagen is gereden
alle bouten van de trekhaak nogmaals
vast.
Als de aanhangwagen slingert
Een of meerdere factoren (sterke
zijwind, passerende voertuigen, een
slecht wegdek, enz.) kunnen een
negatieve invloed hebben op de
stabiliteit van de auto met een
aanhangwagen, waardoor instabiliteit
kan worden veroorzaakt.
• Als de aanhangwagen begint te
slingeren:
– Pak het stuurwiel stevig vast. Blijf
rechtuit sturen. Probeer de
aanhangwagen niet onder controle
te krijgen door aan het stuurwiel te
draaien.
– Laat het gaspedaal onmiddellijk
maar zeer geleidelijk los om
snelheid te minderen.
Ga niet harder rijden. Rem niet.
Als u geen extreme correcties
uitvoert door te sturen of remmen,
zullen uw auto en de aanhangwagen
zich stabiliseren.
• Zodra de aanhangwagen niet meer
slingert:
– Breng de auto op een veilige plaats
tot stilstand. Laat alle inzittenden
uitstappen.
– Controleer de banden van de auto
en de aanhangwagen.
– Controleer de lading in de
5.1 Voordat u gaat rijden
195
5
Rijden
Page 198 of 586

aanhangwagen. Controleer of de
lading niet is gaan schuiven. Zorg
dat de kogeldruk in orde is, indien
mogelijk.
– Controleer de lading in de auto.
Controleer of de auto niet te zwaar
beladen is nadat de inzittenden zijn
ingestapt.
Als u geen probleem kunt
vaststellen, ligt de snelheid waarbij
de aanhangwagen ging slingeren
hoger dan de limiet van de
combinatie auto-aanhangwagen.
Rijd met een lagere snelheid om
instabiliteit te voorkomen. Houd er
rekening mee dat het slingeren van
de aanhangwagen verergert
naarmate de rijsnelheid van de auto
hoger is.
OPMERKING
Als de achterbumperversterking van
aluminium is
Controleer of het stalen deel van de
trekhaak niet direct in contact komt met
het aluminium. Als staal en aluminium
met elkaar in contact komen, ontstaat er
een reactie die te vergelijken is met
corrosie, waardoor het desbetreffende
gedeelte verzwakt wordt en er schade
kan ontstaan. Breng daarom op het
contactvlak een roestwerend middel
aan.
Sluit de aanhangwagenverlichting op
de juiste wijze aan
Onjuiste aansluiting van de
aanhangwagenverlichting kan schade
toebrengen aan het elektrische systeem
van uw auto en een storing veroorzaken.
Advies
De auto zal anders aanvoelen als u met
een aanhangwagen rijdt. Houd tijdens
het rijden met een aanhangwagen het
volgende in gedachten om een ongeval,
met mogelijk dodelijk of ernstig letsel tot
gevolg, te voorkomen:Controleer de elektrische aansluiting
tussen de aanhangwagen en de auto
Breng de auto tot stilstand na een korte
afstand gereden te hebben en controleer,
net als voor het wegrijden, of de
verlichting van de aanhangwagen werkt.
Oefen het rijden met een aanhangwagen
• Oefen het rijden met een
aanhangwagen in een omgeving
zonder of met weinig verkeer, zodat u
leert hoe de combinatie aanvoelt bij
het keren, stoppen en achteruitrijden.
• Houd tijdens het achteruitrijden het
stuurwiel stevig vast en draai het
stuurwiel rechtsom om de
aanhangwagen naar links te sturen en
linksom om de aanhangwagen naar
rechts te sturen. Verdraai het
stuurwiel altijd geleidelijk om
stuurfouten te voorkomen. Laat
iemand u bij het achteruitrijden
begeleiden om de kans op een
ongeval te beperken.
Vergroten van de tussenafstand
Bij een snelheid van 10 km/h moet de
afstand tot uw voorligger minimaal gelijk
zijn aan de totale lengte van uw auto en
de aanhangwagen. Voorkom plotselinge
remmanoeuvres die tot een slip zouden
kunnen leiden. Als de auto in een slip
raakt, zou u de controle over de auto
kunnen verliezen. De kans hierop is vooral
aanwezig tijdens het rijden op een nat of
glad wegdek.
Acceleratie/stuurcommando's/
bochtengedrag
In te krappe bochten kan de
aanhangwagen de auto raken. Reduceer
uw snelheid voordat u een bocht nadert
en neem bochten met een zodanige
snelheid dat plotseling remmen niet
nodig is.
5.1 Voordat u gaat rijden
196
Page 200 of 586

5.2 Rijprocedures
5.2.1 Startknop
Als u de volgende handelingen uitvoert
terwijl u een elektronische sleutel bij u
hebt, wordt het EV-systeem gestart of de
stand van het contact veranderd.
Starten van het EV-systeem
1. Controleer of de laadkabel is
losgenomen. (→Blz. 87, blz. 93)
2. Trek aan de parkeerremschakelaar om
te controleren of de parkeerrem is
geactiveerd. (→Blz. 208)
Het waarschuwingslampje van de
parkeerrem gaat branden.
3. Trap het rempedaal stevig in.
en een melding worden op het
multi-informatiedisplay
weergegeven. Als dit niet wordt
weergegeven, kan het EV-systeem
niet worden gestart.
Wanneer stand N geselecteerd is, kan
het EV-systeem niet worden gestart.
Selecteer stand P wanneer u het
EV-systeem start. (→Blz. 203)
4. Druk kort en krachtig op de startknop.
Eén keer kort en stevig indrukken van
de startknop is voldoende om deze te
bedienen. U hoeft de startknop niet
ingedrukt te houden. Als het
controlelampje READY gaat branden,
werkt het EV-systeem normaal. Houd
het rempedaal ingetrapt tot het
controlelampje READY brandt. Het
EV-systeem kan vanuit iedere stand
van het contact worden gestart.5. Controleer of het controlelampje
READY brandt.
Als het controlelampje READY uit is,
kan er niet met de auto worden
gereden.
Verlichting startknop
In de volgende situaties is de startknop
verlicht:
• Wanneer het bestuurders- of
passagiersportier wordt geopend.
• Wanneer het contact in stand ACC of
AAN staat.
• Wanneer het contact vanuit stand
ACC of AAN UIT wordt gezet.
In de volgende situaties knippert de
startknop:
• Wanneer het rempedaal wordt
ingetrapt terwijl u de elektronische
sleutel bij u hebt.
Als het EV-systeem niet kan worden
gestart
• De startblokkering is mogelijk niet
uitgeschakeld. (→Blz. 58) Neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• De laadkabel is mogelijk aangesloten
op de auto. (→Blz. 84)
• Lees de op het multi-
informatiedisplay weergegeven
melding m.b.t. het starten en volg de
aanwijzingen op.
• Het Smart entry-systeem met
startknop werkt mogelijk niet correct.
(→Blz. 469)
• Als het portier wordt ontgrendeld met
de mechanische sleutel, kan het
EV-systeem niet worden gestart met
het Smart entry-systeem met
startknop. Als de elektronische sleutel
zich echter in de auto bevindt en de
portieren worden vergrendeld
(→blz. 146), kan het EV-systeem
worden gestart.
5.2 Rijprocedures
198
Page 205 of 586

Weergave schakelstand en wijzigen van
de schakelstand
ADraaiknop transmissie
Bedien de draaiknop langzaam en
goed.
Houd de draaiknop enige tijd
ingedrukt om stand N in te schakelen.
Druk de draaiknop in en draai deze
naar links of rechts, afhankelijk van de
pijl op de schakelstandindicator, om
stand R of D te selecteren.
Laat de draaiknop na het schakelen
steeds los, zodat hij kan terugkeren
naar zijn normale positie.
Zorg er bij het schakelen van P naar N,
D of R, van N, D of R naar P, van D naar
R of van R naar D voor dat het
rempedaal ingetrapt is en dat de auto
stilstaat.
BSchakelstandindicator
Weergave instrumentenpaneel
De actuele schakelstand wordt
getoond.
Weergave stand draaiknop
transmissie:
De actuele schakelstand wordt
getoond.
Controleer bij het selecteren van de
schakelstand of de schakelstand
gewijzigd is in de gewenste stand
door de schakelstandindicator in het
instrumentenpaneel te controleren.
CSchakelaar stand P
Breng de auto volledig tot stilstand
en activeer de parkeerrem. Druk
vervolgens op de schakelaar voor
stand P.
Wanneer de schakelstand gewijzigd
wordt naar P, gaat de
schakelaarverlichting branden.
Controleer of de
schakelstandindicator P aangeeft.
Wijzigen van de schakelstand in elke
stand van het contact
• Wanneer het contact in stand ACC of
UIT staat, kan de schakelstand niet
worden gewijzigd.
• Wanneer het contact AAN staat en het
controlelampje READY niet brandt,
kan de schakelstand alleen worden
gewijzigd in N.
• Wanneer het controlelampje READY
brandt, kan de schakelstand worden
gewijzigd van P in D, N of R.
• Wanneer het controlelampje READY
knippert, kan de schakelstand vanuit
stand P niet worden gewijzigd, ook al
wordt de draaiknop van de
transmissie bediend. Bedien de
draaiknop van de transmissie
nogmaals nadat het controlelampje
READY na het knipperen blijft
branden.
5.2 Rijprocedures
203
5
Rijden
Page 215 of 586

WAARSCHUWING!
Als de auto op een steile helling staat
Wees voorzichtig wanneer u het Brake
Hold-systeem gebruikt op een steile
helling. De Brake Hold-functie kan de
auto in een dergelijke situatie mogelijk
niet stilhouden.
Wanneer u stilhoudt op een glad
wegdek
Het systeem kan de auto niet
stilhouden wanneer de banden hun
grip hebben verloren. Gebruik het
systeem niet wanneer u stilhoudt op
een glad wegdek.
OPMERKING
Bij het parkeren
Het Brake Hold-systeem is niet
ontworpen voor langdurig gebruik bij
het parkeren van de auto. Als u het
contact UIT zet terwijl het systeem de
remmen vasthoudt, worden de remmen
mogelijk gelost, waardoor de auto in
beweging komt. Trap het rempedaal in,
selecteer stand P en activeer de
parkeerrem wanneer u de startknop
bedient.
5.3 Bedienen van
verlichting en ruitenwissers
5.3.1 Lichtschakelaar
De koplampen kunnen handmatig of
automatisch worden bediend.
Inschakelen van de koplampen
Bedien de schakelaar
om de
verlichting als volgt in te schakelen:1.
De parkeerlichten voor,
achterlichten, kentekenplaat- en
dashboardverlichting gaan branden.
2.
De koplampen en alle hierboven
genoemde lichten gaan branden.
3.
De koplampen, de
dagrijverlichting (→blz. 213) en alle
verlichting die hieronder genoemd is,
worden automatisch in- en
uitgeschakeld.
De AUTO-modus kan worden gebruikt
als
Het contact AAN staat.
Werking dagrijverlichting
Om uw auto overdag beter zichtbaar te
maken voor andere weggebruikers wordt
de dagrijverlichting automatisch
ingeschakeld als het EV-systeem wordt
gestart en de parkeerrem wordt
gedeactiveerd met de lichtschakelaar in
de stand
. (Brandt helderder dan de
parkeerlichten voor.) Dagrijverlichting is
niet ontworpen voor gebruik in het
donker.
Sensor koplampregeling
De werking van de sensor kan in
negatieve zin beïnvloed worden als er iets
over de sensor heen geplaatst wordt of
als er iets op de ruit wordt aangebracht
waardoor de sensor wordt afgeschermd.
Hierdoor kan de sensor niet op de juiste
5.2 Rijprocedures
213
5
Rijden
Page 216 of 586

manier de hoeveelheid omgevingslicht
signaleren, waardoor het automatische
koplampsysteem mogelijk onjuist
functioneert.
Automatisch uitschakelsysteem
verlichting
• Wanneer de lichtschakelaar in stand
ofstaat: De koplampen
worden automatisch uitgeschakeld als
het contact in stand ACC of UIT wordt
gezet.
• Wanneer de lichtschakelaar in stand
staat: De koplampen en alle
verlichting worden automatisch
uitgeschakeld als het contact in stand
ACC of UIT wordt gezet.
Zet om de verlichting weer in te
schakelen het contact AAN of zet de
lichtschakelaar een keer in stand
en
daarna weer in standof.
Zoemer verlichting
Er klinkt een zoemer als het contact UIT
of in stand ACC wordt gezet en het
bestuurdersportier wordt geopend
terwijl de verlichting is ingeschakeld.
Automatische verticale
koplampverstelling (indien aanwezig)
De koplamphoogte wordt automatisch
geregeld op basis van het aantal
passagiers in de auto en de mate van
belading om verblinding van andere
weggebruikers door de koplampen te
voorkomen.Energiebesparende functie 12V-accu
Om te voorkomen dat de 12V-accu van
de auto ontladen raakt wanneer de
lichtschakelaar in de stand
ofstaat terwijl het contact UIT wordt gezet,
schakelt de energiebesparende functie
van de 12V-accu alle verlichting na
ongeveer 20 minuten automatisch uit.
Wanneer het contact AAN wordt gezet,
wordt de energiebesparende functie van
de 12V-accu uitgeschakeld.
Onder de volgende omstandigheden
wordt de energiebesparende functie van
de 12V-accu eenmaal uitgeschakeld en
vervolgens weer geactiveerd. Alle
verlichting gaat 20 minuten nadat de
energiebesparende functie van de
12V-accu weer is geactiveerd
automatisch uit:
• Wanneer de lichtschakelaar wordt
bediend
• Wanneer een portier wordt geopend
of gesloten
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen (bijv. gevoeligheid
lichtsensor) kunnen worden gewijzigd.
(Systemen met mogelijkheden voor
persoonlijke voorkeursinstellingen:
→blz. 488)
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
Laat de verlichting niet langer
ingeschakeld dan noodzakelijk als het
EV-systeem niet in werking is.
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
214
Page 217 of 586

Inschakelen van het grootlicht
1. Druk bij ingeschakelde koplampen de
hendel van u af om het grootlicht in te
schakelen.
Door de hendel weer in de
middenstand te zetten, wordt het
grootlicht weer uitgeschakeld.
2. Trek de hendel naar u toe en laat deze
meteen weer los om één keer met het
grootlicht te knipperen.
U kunt lichtsignalen geven met de
koplampen in- of uitgeschakeld.
Extended Headlight Lighting-systeem
Dankzij dit systeem kunnen de
koplampen en de parkeerlichten voor
gedurende 30 seconden worden
ingeschakeld wanneer het contact UIT
staat. Trek, nadat u het contact UIT hebt
gezet, de hendel naar u toe en laat hem
los terwijl de lichtschakelaar in de stand
staat.
Trek de hendel naar u toe en laat hem
weer los om de verlichting uit te
schakelen.Draaiknop koplampverstelling
*
*
Indien aanwezig
De koplamphoogte kan worden
afgestemd op het aantal passagiers in de
auto en de mate van belading.
1. Verhogen van de koplamphoogte
2. Verlagen van de koplamphoogte
Aanwijzing voor instellen van de
koplamphoogte
Aantal inzittenden en
hoeveelheid bagage
Stand knop
InzittendenHoeveelheid
bagage
Bestuurder Geen 0
Bestuurder
en voorpas-
sagierGeen 0
Alle zitplaat-
sen bezetGeen 1
Alle zitplaat-
sen bezetMaximale
belading1,5
BestuurderMaximale
belading2
5.3.2 AHS (Adaptive High
Beam-systeem)*
*Indien aanwezig
Het Adaptive High Beam-systeem
gebruikt een camera aan de bovenzijde
van de voorruit om de helderheid van de
verlichting van tegenliggers en
voorliggers, straatverlichting, enz. te
signaleren en regelt automatisch de
verspreiding van het licht van de
koplampen.
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
215
5
Rijden
Page 218 of 586

WAARSCHUWING!
Voor een veilig gebruik
Vertrouw niet blindelings op het
Adaptive High Beam-systeem. Rijd
altijd voorzichtig en houd hierbij de
omgeving in de gaten en schakel indien
nodig handmatig het grootlicht in of
uit.
Voorkomen van onbedoelde
bediening van het Adaptive High
Beam-systeem
• Wanneer het nodig is om het
systeem uit te schakelen:→blz. 227
Regelingen systeem
• De helderheid en het verlichte gebied
van het grootlicht worden aangepast
op basis van de rijsnelheid.
• Als in een bocht wordt gereden,
gebruikt het systeem het grootlicht
om de richting waarin de auto rijdt
helder te verlichten.
• Het grootlicht wordt afgeschermd in
de richting van andere voertuigen.
(Afgeschermd grootlicht)
Het afgeschermde grootlicht helpt
het zicht naar voren te verbeteren
terwijl tegenliggers en voorliggers
minder worden verblind.
AGebied verlicht door grootlicht
BGebied verlicht door dimlicht
• Het stralingsbereik van het dimlicht
wordt aangepast in overeenstemming
met de afstand tot een voorligger of
tegenligger.Gebruik van het Adaptive High
Beam-systeem
1. Druk op de schakelaar van het
Adaptive High Beam-systeem.
2. Zet de lichtschakelaar in de stand
of.
Wanneer de lichtschakelaar in de
stand dimlicht staat, wordt het
AHS-systeem ingeschakeld en gaat
het controlelampje AHS branden.
Voorwaarden voor activering
• Als aan alle onderstaande
voorwaarden wordt voldaan, wordt
het grootlicht ingeschakeld en werkt
het systeem:
– De rijsnelheid is ongeveer 15 km/h
of hoger.
*
– Het gebied voor de auto is niet
verlicht.
*Als in een bocht wordt gereden met
een snelheid van ongeveer 30 km/h of
hoger, wordt de richting waarin de
auto rijdt helder verlicht.
• Als aan alle onderstaande
voorwaarden wordt voldaan, wordt
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
216
Page 219 of 586

het variabel afgeschermde grootlicht
ingeschakeld, afhankelijk van de
locatie van tegenliggers en
voorliggers:
– De rijsnelheid is ongeveer 15 km/h
of hoger.
– Het gebied voor de auto is niet
verlicht.
– Er bevindt zich een voertuig met
ingeschakelde verlichting voor de
auto.
– Er bevinden zich weinig
straatlantaarns of andere
verlichting op de weg voor u.
• Als aan een van onderstaande
voorwaarden wordt voldaan, schakelt
het systeem het dimlicht in:
– De rijsnelheid is ongeveer 12 km/h
of lager.
– Het gebied voor de auto is verlicht.
– Er zijn veel tegenliggers en/of
voorliggers.
– Er bevinden zich veel
straatlantaarns of andere
verlichting op de weg voor u.
Detectie camera voor
• In de volgende situaties wordt
mogelijk niet automatisch geschakeld
van grootlicht naar variabel
afgeschermd grootlicht:
– Als uw auto wordt gesneden
– Als een ander voertuig voor uw auto
langs kruist
– Als tegenliggers of voorliggers
herhaaldelijk worden gesignaleerd
en vervolgens aan het zicht zijn
onttrokken als gevolg van een reeks
bochten, wegafscheidingen of
bomen langs de weg
– Als een tegenligger nadert vanuit
een rijstrook ver van u vandaan
– Als een tegenligger of voorligger
zich ver van u vandaan bevindt
– Als de verlichting van een
tegenligger of voorligger niet is
ingeschakeld
– Als de verlichting van tegenliggers
of voorliggers zwak is– Als een tegenligger of voorligger fel
licht reflecteert, zoals dat van de
koplampen van uw auto
– Situaties waarin de sensoren
mogelijk niet goed werken:
→blz. 231
• Er wordt mogelijk geschakeld van
grootlicht naar variabel afgeschermd
grootlicht als een tegenligger wordt
gesignaleerd die zijn mistlampen aan
heeft terwijl de koplampen uit zijn.
• Door de aanwezigheid van
huisverlichting, straatverlichting,
verkeerslichten of verlichte billboards
of verkeersborden en andere
reflecterende objecten wordt mogelijk
geschakeld van grootlicht naar
variabel afgeschermd grootlicht,
wordt mogelijk niet geschakeld van
grootlicht naar variabel afgeschermd
grootlicht of wordt het niet verlichte
gebied mogelijk gewijzigd.
• Het volgende kan ervoor zorgen dat
de snelheid waarmee het
afgeschermde gebied verandert of het
tijdstip waarop wordt geschakeld naar
dimlicht wijzigt:
– De helderheid van de verlichting
van tegenliggers en voorliggers
– De beweging en richting van
tegenliggers en voorliggers
– De afstand tussen de auto en een
tegenligger of voorligger
– Als de verlichting van een
tegenligger of voorligger slechts
aan één kant brandt
– Als een tegenligger of voorligger
een voertuig op twee wielen betreft
– De toestand van de weg
(stijgingspercentage, bochten,
toestand van het wegdek, enz.)
– Het aantal inzittenden en de
hoeveelheid bagage
• De regeling van de lichtverspreiding
van de koplampen voldoet mogelijk
niet aan de verwachtingen van de
bestuurder.
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
217
5
Rijden
Page 220 of 586

• Fietsen of andere kleine voertuigen
worden mogelijk niet gesignaleerd.
• In de volgende situaties kan het
systeem de helderheid van het
omgevingslicht mogelijk niet juist
signaleren. Hierdoor blijven de
dimlichten mogelijk branden of gaat
het grootlicht knipperen of worden
voetgangers, tegenliggers of
voorliggers verblind. Als dat het geval
is, moet handmatig geschakeld
worden tussen grootlicht en dimlicht.
– Als er vergelijkbare verlichting als
koplampen of achterlichten in de
omgeving aanwezig zijn
– Als de koplampen of achterlichten
van tegenliggers of voorliggers zijn
uitgeschakeld, vuil zijn, een andere
kleur hebben of niet correct zijn
afgesteld
– Als herhaaldelijk wordt geschakeld
tussen grootlicht en dimlicht.
– Als het gebruik van grootlicht niet
wenselijk is of als het grootlicht
mogelijk knippert of voetgangers of
andere bestuurders verblindt
– Als de auto wordt gebruikt in een
gebied waar men aan de andere
kant van de weg rijdt, bijvoorbeeld
een auto bestemd voor
rechtsrijdend verkeer in een gebied
voor linksrijdend verkeer of vice
versa
– Wanneer het nodig is om het
systeem uit te schakelen:→blz. 227
– Situaties waarin de sensoren
mogelijk niet goed werken:
→blz. 231
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen van bepaalde functies
kunnen worden gewijzigd. (→Blz. 488)Handmatig in- en uitschakelen van het
grootlicht
Grootlicht inschakelen
Duw de hendel naar voren.
Het controlelampje van het AHS dooft en
het controlelampje van het grootlicht
gaat branden.
Trek de hendel in de oorspronkelijke
stand om het Adaptive High
Beam-systeem weer in te schakelen.
Dimlicht inschakelen
Druk op de schakelaar van het Adaptive
High Beam-systeem.
Het controlelampje van het AHS dooft.
Druk op de schakelaar om het Adaptive
High Beam-systeem weer in te schakelen.
Dimlicht tijdelijk inschakelen
Het verdient aanbeveling om, als het
grootlicht is ingeschakeld, het dimlicht in
te schakelen als het gebruik van
grootlicht niet wenselijk is of andere
bestuurders of voetgangers in de buurt
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
218