sensor TOYOTA COROLLA HATCHBACK 2023 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2023, Model line: COROLLA HATCHBACK, Model: TOYOTA COROLLA HATCHBACK 2023Pages: 584, PDF Size: 88.99 MB
Page 406 of 584

Als “System Stopped Front Radar
Sensor Blocked Clean Radar Sensor”
(Systeem uitgeschakeld. Radarsensor
voor geblokkeerd. Reinig radarsensor)
wordt weergegeven
Geeft aan dat een van de volgende
systemen is uitgeschakeld:
• PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
• LDA (Lane Departure Alert)
• LTA (Lane Tracing Assist)
• AHS (Adaptive High Beam-systeem)
(indien aanwezig)
• AHB (Automatic High Beam) (indien
aanwezig)
• Dynamic Radar Cruise Control
• Snelheidsbegrenzer
Voer de onderstaande
correctieprocedures uit.
• Controleer of de radarsensor of de kap
van de radarsensor is verontreinigd en
maak ze indien nodig schoon
(→blz. 210).
• Deze melding wordt mogelijk
weergegeven tijdens het rijden in een
open gebied met weinig andere
voertuigen, gebouwen en andere
constructies in de nabije omgeving,
zoals bij grote dorre vlaktes, grasland,
braakliggende terreinen, enz.
De melding zal dan waarschijnlijk weer
verdwijnen als wordt gereden in een
gebied met gebouwen, andere
constructies en andere voertuigen in de
nabije omgeving.
Als “System Stopped Front Radar
Sensor Out of Temperature Range Wait
until Normal Temperature” (Systeem
uitgeschakeld. Radarsensor voor
buiten temperatuurbereik. Wacht tot
temperatuur normaal is) wordt
weergegeven
Geeft aan dat een van de volgende
systemen is uitgeschakeld:
• PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
• LDA (Lane Departure Alert)• LTA (Lane Tracing Assist)
• AHS (Adaptive High Beam-systeem)
(indien aanwezig)
• AHB (Automatic High Beam) (indien
aanwezig)
• Dynamic Radar Cruise Control
• Snelheidsbegrenzer
Voer de onderstaande
correctieprocedures uit.
De temperatuur van de radarsensor ligt
buiten het werkingsgebied. Wacht
totdat de temperatuur normaal is.
Als “System Stopped Front Radar In
Self Calibration See Owner’s Manual”
(Systeem uitgeschakeld. Zelfkalibratie
radar voor bezig. Zie handleiding)
wordt weergegeven
Geeft aan dat een van de volgende
systemen is uitgeschakeld:
• PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
• LDA (Lane Departure Alert)
• LTA (Lane Tracing Assist)
• AHS (Adaptive High Beam-systeem)
(indien aanwezig)
• AHB (Automatic High Beam) (indien
aanwezig)
• Dynamic Radar Cruise Control
• Snelheidsbegrenzer
Voer de onderstaande
correctieprocedures uit.
• Controleer of de radarsensor of de kap
van de radarsensor is verontreinigd en
maak ze indien nodig schoon
(→blz. 210).
• De radarsensor is mogelijk niet goed
uitgelijnd en wordt automatisch
afgesteld tijdens het rijden. Rijd nog
even verder.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
404
Page 417 of 584

AAls de bandenspanning lager is
dan 130 kPa (1,3 kg/cm2of bar,
19 psi): De band kan niet worden
gerepareerd. Neem contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
BAls de bandenspanning 130 kPa
(1,3 kg/cm2of bar, 19 psi) of hoger is,
maar lager dan de voorgeschreven
spanning: Ga verder met stap26.
CAls de bandenspanning juist is
(→blz. 452): Ga verder met stap27.
26. Zet de compressor aan (
)omde
band op de voorgeschreven spanning
te brengen. Rijd ongeveer 5 km en
voer dan stap24uit.
27. Hatchback: Berg de compressor op in
de bagageruimte.
Wagon: Plaats de compressor in de
originele tas en berg de reparatieset
op in de bagageruimte.
28. Voorkom plotseling remmen,
plotseling accelereren en scherpe
bochten. Rijd voorzichtig met een
snelheid van maximaal 80 km/h naar
de dichtstbijzijnde erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige voor het
repareren of vervangen van de band.
Laat wanneer u de band laat
repareren of vervangen, de erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige weten dat er
bandenreparatievloeistof is
ingespoten.Als de band te hard wordt opgepompt
1. Druk op de knop om wat lucht te laten
ontsnappen.
2. Controleer of de
bandenspanningsmeter de
voorgeschreven spanning aangeeft.
Zet de compressor weer aan (
) als
de spanning onder de voorgeschreven
waarde ligt en vul de band tot de juiste
spanning is bereikt.
Nadat een band is gerepareerd met de
bandenreparatieset
• Vervang de bandenspanningssensor
en -zender.
• Zelfs als de bandenspanning op het
voorgeschreven niveau ligt, gaat
mogelijk het waarschuwingslampje
lage bandenspanning
branden/knipperen.
WAARSCHUWING!
Rijd niet door als de auto een lekke
band heeft
Rijd niet door met een lekke band. Zelfs
als er over een korte afstand met een
lekke band wordt doorgereden, kunnen
band en velg zodanig beschadigd
worden dat reparatie niet meer
mogelijk is.
Door het rijden met een lekke band kan
er op de wang rondom een groef
ontstaan. In zo'n geval kan de band bij
het gebruik van een reparatieset
exploderen.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
415
7
Bij problemen
Page 419 of 584

OPMERKING
Een noodreparatie uitvoeren
• Een band mag alleen met de
bandenreparatieset worden
gerepareerd indien de beschadiging is
veroorzaakt door perforatie van het
loopvlak door een scherp voorwerp,
zoals een spijker of een schroef.
Verwijder de spijker of de schroef niet
uit de band. Door het verwijderen van
de spijker of de schroef kan het gat
groter worden waardoor de band niet
meer tijdelijk gerepareerd kan
worden.
• De reparatieset is niet
waterbestendig. Zorg dat de
bandenreparatieset niet in aanraking
komt met water, bijvoorbeeld bij
gebruik tijdens regen.
• Zet de bandenreparatieset niet op een
stoffige ondergrond, zoals in het zand
of in de berm. Als de reparatieset stof
e.d. opzuigt, kunnen er storingen
optreden.
• Houd de fles tijdens het gebruik niet
ondersteboven, om schade aan de
compressor te voorkomen.
Voorzorgsmaatregelen voor de
bandenreparatieset
• De reparatieset heeft als voeding
12V-gelijkstroom nodig. Sluit de
reparatieset niet aan op andere
voedingsbronnen.
• Als er brandstofdruppels op de
reparatieset terechtkomen, kan de set
beschadigd raken. Zorg dat de set niet
met brandstof in aanraking kan
komen.
• Berg de reparatieset op, zodat de set
beschermd is tegen vuil en vocht.
• Berg de reparatieset op in de
bagageruimte, buiten bereik van
kinderen.
• Demonteer de reparatieset niet en
breng geen wijzigingen aan. Stel
onderdelen als de
bandenspanningsmeter niet bloot aan
OPMERKING(Vervolg)
schokken. Hierdoor kunnen storingen
optreden.
Voorkomen van schade aan de
bandenspanningssensoren en -zenders
Als een band is gerepareerd met
bandenreparatievloeistof, werken de
bandenspanningssensor en -zender
mogelijk niet goed. Neem wanneer
bandenreparatievloeistof is gebruikt zo
snel mogelijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. Vervang na het gebruik van
bandenreparatievloeistof de
bandenspanningssensor en -zender
wanneer de band wordt gerepareerd of
vervangen. (→Blz. 356)
7.2.6 Als uw auto een lekke band
heeft (auto's met een
reservewiel)
Uw auto is voorzien van een reservewiel.
De lekke band kan worden vervangen
door het reservewiel.
Meer informatie over banden:→blz. 352
WAARSCHUWING!
Als uw auto een lekke band heeft
Rijd niet door met een lekke band. Zelfs als
er over een korte afstand met een lekke
band wordt doorgereden, kunnen band en
velg zodanig beschadigd worden dat
reparatie niet meer mogelijk is en kan er
een ongeval ontstaan.
Voor het opkrikken van de auto
• Breng de auto tot stilstand op een
veilige plaats en een stevige, vlakke
ondergrond.
• Activeer de parkeerrem.
• Zet de selectiehendel in stand P.
• Schakel het hybridesysteem uit.
• Schakel de alarmknipperlichten in.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
417
7
Bij problemen
Page 428 of 584

• Controleer de bandenspanning van
het compacte reservewiel.
(→Blz. 452)
Bij gebruik van het compacte
reservewiel
De auto ligt lager op de weg als het
compacte reservewiel is gemonteerd
dan wanneer er gereden wordt met de
standaardbanden.
Na het vervangen van het wiel
Het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
moet worden gereset. (→Blz. 352)
Bij gebruik van het reservewiel
Het compacte reservewiel is niet
voorzien van een
bandenspanningssensor en -zender,
waardoor een te lage bandenspanning
hiervan niet wordt aangegeven door het
bandenspanningswaarschuwingssysteem.
Verder zal, als u het reservewiel
monteert nadat het
waarschuwingslampje voor een lage
bandenspanning is gaan branden, dit
lampje blijven branden.
Als uw auto een lekke voorband krijgt
op een weg die bedekt is met sneeuw
of ijs
Vervang een van de achterwielen van de
auto door het compacte reservewiel.
Voer onderstaande stappen uit en
monteer sneeuwkettingen op de
voorwielen:
1. Vervang het wiel links of rechts achter
door het compacte reservewiel.
2. Vervang het wiel met de lekke
voorband door het wiel dat van de
achterzijde afkomstig is.
3. Monteer sneeuwkettingen op de
voorwielen.Monteren wieldop (indien aanwezig)
Breng de uitsparing in de wieldop in lijn
met het ventieldopje zoals aangegeven in
de afbeelding.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
426
Page 431 of 584

WAARSCHUWING!
Bij gebruik van het volwaardige
reservewiel
• Vervang het reservewiel zo snel
mogelijk door een wiel met een
standaardband.
• Vermijd plotseling accelereren,
abrupte stuuracties, plotseling
remmen en schakelhandelingen die
een plotselinge motorremwerking
veroorzaken.
Bij gebruik van het compacte
reservewiel
• Houd er rekening mee dat het
reservewiel speciaal ontworpen is
voor gebruik onder uw auto. Gebruik
uw reservewiel daarom niet onder
een andere auto.
• Monteer niet gelijktijdig meer dan
één compact reservewiel onder uw
auto.
• Vervang het reservewiel zo snel
mogelijk door een wiel met een
standaardband.
• Vermijd plotseling accelereren,
abrupte stuuracties, plotseling
remmen en schakelhandelingen die
een plotselinge motorremwerking
veroorzaken.
Bij gebruik van het compacte
reservewiel
Het kan voorkomen dat de rijsnelheid
niet goed wordt weergegeven en dat de
volgende systemen niet goed werken:
– ABS en Brake Assist
– VSC
–TRC
– Automatic High Beam-systeem
(indien aanwezig)
– AHS (Adaptive High
Beam-systeem) (indien aanwezig)
– Cruise control
– Dynamic Radar Cruise Control
– EPS
– PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
– LTA (Lane Tracing Assist)
– LDA (Lane Departure Alert)
– Bandenspanningswaarschuwings-
WAARSCHUWING!(Vervolg)
systeem
– Toyota Parking Assist-sensor
(indien aanwezig)
– PKSB (Parking Support Brake)
(indien aanwezig)
– BSM (Blind Spot Monitor) (indien
aanwezig)
– RCTA (Rear Cross Traffic Alert)
(indien aanwezig)
– SEA (Safe Exit Assist) (indien
aanwezig)
– Rear View Monitor-systeem
(indien aanwezig)
– Adaptive Variable Suspension-
systeem (indien aanwezig)
– Navigatiesysteem (indien
aanwezig)
Snelheidsbeperking bij gebruik van
het compacte reservewiel
Rijd niet harder dan 80 km/h als er een
compact reservewiel onder de auto is
gemonteerd.
Het compacte reservewiel is niet
ontworpen voor gebruik bij hoge
snelheden. Het niet opvolgen van deze
voorzorgsmaatregel kan leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
Na gebruik van gereedschap en krik
Controleer voor het rijden of het
gereedschap en de krik weer goed zijn
opgeborgen en bevestigd. Dit om te
voorkomen dat een van deze
voorwerpen bij een aanrijding of bij
hard remmen letsel veroorzaakt.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
429
7
Bij problemen
Page 432 of 584

OPMERKING
Rijd voorzichtig over oneffenheden in
het wegdek heen als het compacte
reservewiel onder de auto gemonteerd
is.
De auto ligt lager op de weg als het
compacte reservewiel is gemonteerd
dan wanneer er gereden wordt met de
standaardbanden. Wees voorzichtig bij
het rijden over slechte wegen.
Rijden met sneeuwkettingen en het
compacte reservewiel
Monteer geen sneeuwketting op het
compacte reservewiel. De
sneeuwketting kan de carrosserie
beschadigen en het rijgedrag in
negatieve zin beïnvloeden.
Bij het vervangen van banden
Neem voor het verwijderen en plaatsen
van wielen, banden of
bandenspanningssensoren en -zenders
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige, omdat de
bandenspanningssensoren en -zenders
beschadigd kunnen raken als er niet
voorzichtig mee wordt omgegaan.
Voorkomen van schade aan de
bandenspanningssensoren en
-zenders
Als een band is gerepareerd met
bandenreparatievloeistof, werken de
bandenspanningssensor en -zender
mogelijk niet goed. Neem wanneer
bandenreparatievloeistof is gebruikt zo
snel mogelijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. Vervang bij het vervangen
van de band de bandenspanningssensor
en -zender. (→Blz. 352)
7.2.7 Als het hybridesysteem
niet kan worden gestart
Het niet starten van het hybridesysteem
kan verschillende oorzaken hebben.
Raadpleeg het volgende overzicht en
onderneem de bijpassende acties:
Het hybridesysteem kan niet worden
gestart, ook al is de startprocedure
correct uitgevoerd.
Een van de onderstaande punten kan het
probleem veroorzaken:
• De elektronische sleutel werkt
mogelijk niet goed. (→Blz. 431)
• Er is mogelijk onvoldoende brandstof
aanwezig in de tank. Vul de
brandstoftank.
• Er kan een storing aanwezig zijn in de
startblokkering. (→Blz. 72)
• Auto's met stuurslotfunctie: Er kan
een storing aanwezig zijn in het
stuurslotsysteem.
• Het hybridesysteem van de motor is
mogelijk defect als gevolg van een
elektrische storing, zoals een ontladen
batterij van de elektronische sleutel of
een defecte zekering. Er bestaat
echter, afhankelijk van het soort
storing, een noodmaatregel om het
hybridesysteem te starten.
(→Blz. 431)
• De temperatuur van het
batterijpakket (tractiebatterij) is
mogelijk zeer laag (lager dan
ongeveer -35°C). (→Blz. 174)
De interieurverlichting en de
koplampen gaan zwakker branden of de
claxon maakt geen of weinig geluid.
Een van de onderstaande punten kan het
probleem veroorzaken:
• De 12V-accu is mogelijk te ver
ontladen. (→Blz. 433)
• De accuklemmen zitten mogelijk los of
zijn gecorrodeerd. (→Blz. 347)
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
430
Page 457 of 584

Instrumentenpaneel met 12,3 inch
display: Druk opofom het
item te selecteren dat u aan uw
persoonlijke voorkeur wilt aanpassen.
3. Houd
ingedrukt of druk erop.
De beschikbare instellingen
verschillen afhankelijk van of
wordt ingedrukt of ingedrukt wordt
gehouden. Volg de instructies op het
display.
WAARSCHUWING!
Tijdens het aanpassen van de
persoonlijke voorkeursinstellingen
Zorg dat de auto geparkeerd staat op
een plaats met voldoende ventilatie,
aangezien het hybridesysteem tijdens
het instellen moet draaien. In een
WAARSCHUWING!(Vervolg)
afgesloten ruimte, zoals een garage,
kunnen uitlaatgassen die het
schadelijke koolmonoxide (CO)
bevatten, zich ophopen en in de auto
terechtkomen. Dit kan leiden tot de
dood of zeer schadelijk zijn voor de
gezondheid.
OPMERKING
Tijdens het aanpassen van de
persoonlijke voorkeursinstellingen
Zorg ervoor dat het hybridesysteem
tijdens het instellen draait, om te
voorkomen dat de 12V-accu ontladen
raakt.
Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen
Sommige voorkeursinstellingen zijn van invloed op de instellingen van andere functies.
Neem voor meer informatie contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
AInstellingen die u kunt wijzigen op het scherm van het audiosysteem (auto's met
multimediasysteem)
BInstellingen die u met de bedieningstoetsen van het instrumentenpaneel kunt
wijzigen
CInstellingen die door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige kunnen worden gewijzigd
Definitie van symbolen: O = beschikbaar, — = niet beschikbaar
Alarm
*1(→blz. 76)
FunctieStandaardin-
stellingPersoonlijke voorkeurs-
instellingABC
Inbraaksen-
sor*2Aan Uit — O —
*1Indien aanwezig
*2Nadat de inbraaksensor uitgeschakeld is, wordt deze opnieuw ingeschakeld door de
portieren te ontgrendelen met de instapfunctie (indien aanwezig) of de
afstandsbediening.
8.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
455
8
Voertuigspecificaties
Page 461 of 584

Afstandsbediening (→blz. 116, blz. 116, blz. 121)
FunctieStandaardin-
stellingPersoonlijke voorkeursinstellingABC
Afstandsbe-
dieningAan Uit — — O
OntgrendelenAlle portieren
in één keer
ontgrendelenBestuurdersportier ontgrendelen in één
keer, overige portieren in twee keerO—O
Ontgrende-
ling elek-
trisch be-
dienbare
achterklep
*
(Kort) inge-
drukt houdenEén keer kort indrukken
—— O Twee keer indrukken
(Lang) ingedrukt houden
Uit
*Indien aanwezig
Startknop (→blz. 173)
Functie Persoonlijke voorkeursinstellingABC
Persoonlijke
voorkeursinstel-
lingen ACC
*
In-/uitschakelen
stand ACCAan, uit O — O
*Auto's met multimediasysteem
Elektrisch bedienbare achterklep
*(→blz. 121)
FunctieStandaardin-
stellingPersoonlijke voorkeursinstellingABC
Werking elektrisch
bedienbare achter-
klepAan Uit — O —
Sensor regeling
voetbedieningAan Uit — O —
Op de gewenste
positie (hoogte)
instellen: Automati-
sche open- en stop-
positie achterklepOorspronke-
lijke positieOp de gewenste stand (positie)
stoppen—O—
Configuratie in
5 stappen: Automa-
tische open- en
stoppositie achter-
klep5 1-5 — O —
Zoemervolume 31
—O—
2
8.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
459
8
Voertuigspecificaties
Page 463 of 584

Automatische verlichting (→blz. 190)
FunctieStandaardin-
stellingPersoonlijke voorkeursinstellingABC
Gevoeligheid
lichtsensorStandaard -2 - 2 O — O
Extended Headlight
Lighting-systeem
(tijd die verstrijkt
voordat de koplam-
pen automatisch
worden uitgescha-
keld)30 seconden60 seconden
—— O 90 seconden
120 seconden
AHS (Adaptive High Beam-systeem)*1(→blz. 196)
FunctieStandaardin-
stellingPersoonlijke voorkeursinstellingABC
Adaptive High
Beam-systeemAan Uit*2—— O
Rijsnelheid waarbij
de helderheid en de
afstelling van het
verlichte deel van
het grootlicht van
modus wijzigtOngeveer
15 km/h of
hogerOngeveer 30 km/h of hoger
—— O
Ongeveer 60 km/h of hoger
Aanpassen van de
intensiteit van het
grootlicht tijdens
het rijden in boch-
ten (het gebied in
de richting waarin
de auto draait wordt
helderder verlicht)Aan Uit — — O
Aanpassing van het
stralingsbereik van
het dimlicht in over-
eenstemming met
de afstand tot een
voorligger of tegen-
liggerAan Uit — — O
Regeling versprei-
ding grootlicht bij
regenAan Uit — — O
Regeling lichtver-
spreiding in stede-
lijke gebiedenAan Uit — — O
*1Indien aanwezig
*2De koplampen werken onder de regeling van het Automatic High Beam-systeem.
(→Blz. 194)
8.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
461
8
Voertuigspecificaties
Page 466 of 584

Suggestie rustpauze bestuurder (→blz. 229)
Functie Persoonlijke voorkeursinstellingABC
Suggestie
rustpauze
bestuurderAan, uit — O —
BSM (Blind Spot Monitor)*(→blz. 255)
FunctieStandaardin-
stellingPersoonlijke voorkeursinstellingABC
BSM (Blind Spot
Monitor)Aan Uit — O —
Helderheid indica-
tor in buitenspiegelHelder Gedimd — O —
Timing waarschu-
wing voor aanwe-
zigheid van nade-
rende auto
(gevoeligheid)GemiddeldVroeg
—O—
Laat
RCTA (Rear Cross Traffic Alert)*1(→blz. 265)
FunctieStandaardin-
stellingPersoonlijke voorkeursinstellingABC
RCTA (Rear Cross
Traffic Alert)Aan Uit — O —
Volume zoemer
RCTA indien in wer-
king
*2Niveau 2Niveau 1
—O—
Niveau 3
*1Indien aanwezig
*2Het geluidsvolume is gekoppeld aan de Toyota Parking Assist-sensor en RCTA
Toyota Parking Assist-sensor
*1(→blz. 259)
FunctieStandaardin-
stellingPersoonlijke voorkeursinstellingABC
Toyota Par-
king Assist-
sensorAan Uit — O —
Zoemervo-
lume
*2Niveau 2 Niveau 1 — O —
*1Indien aanwezig
*2Het geluidsvolume is gekoppeld aan de Toyota Parking Assist-sensor en RCTA
8.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
464