ESP TOYOTA MIRAI 2021 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2021, Model line: MIRAI, Model: TOYOTA MIRAI 2021Pages: 574, PDF Size: 96.75 MB
Page 145 of 574

144
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
4-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep
■Energiebesparende functie
De energiebesparende functie wordt geacti-
veerd om te voorkomen dat de batterij van de 
elektronische sleutel en de 12V-accu leeg 
raken wanneer de auto gedurende langere 
tijd niet wordt gebruikt.
●In de volgende situaties kan het enige tijd 
duren voordat de portieren met het Smart 
entry-systeem met startknop ontgrendeld 
kunnen worden.
• De elektronische sleutel bevindt zich gedu- rende 10 minuten of langer op een afstand 
van ongeveer 2 m van de auto.
• Het Smart entry-systeem met startknop is  gedurende 5 dagen of langer niet gebruikt.
●Als het Smart entry-systeem met startknop 
gedurende 14 dagen of langer niet gebruikt 
is, kunnen de portieren alleen via het 
bestuurdersportier worden ontgrendeld. 
Pak in dat geval de greep van het bestuur-
dersportier vast of gebruik de afstandsbe-
diening of de mechanische sleutel om de 
portieren te ontgrendelen.
■De energiebespaarmodus van een elek-
tronische sleutel inschakelen
●Wanneer de energiebespaarmodus is 
ingeschakeld, loopt de  batterij veel minder 
snel leeg omdat de ontvangst van radiogol-
ven door de elektronische sleutel wordt 
gestopt.
Druk   twee keer in terwijl u   ingedrukt 
houdt. Ga na of het controlelampje van de 
elektronische sleutel 4 keer knippert.
Het Smart entry-systeem met startknop kan 
niet worden gebruikt als de energiebespaar-
modus is ingeschakeld. Druk op een van de 
toetsen van de elektronische sleutel om de 
functie te annuleren.
●Bij elektronische sleutels die gedurende 
langere tijd niet worden gebruikt, kan 
vooraf in de energiebespaarmodus worden 
ingeschakeld.
■Omstandigheden die de werking kun-
nen beïnvloeden
Het Smart entry-systeem met startknop 
maakt gebruik van zwakke radiogolven. In de 
volgende situaties kunnen storingen optre-
den in de communicatie tussen de elektroni-
sche sleutel en de auto, waardoor het Smart 
entry-systeem met startknop, de afstandsbe-
diening en de startblokkering mogelijk niet 
goed werken: (Oplossingen:  →Blz. 452)
●Wanneer de batterij van de elektronische 
sleutel leeg is
●In de buurt van een televisiezendmast, 
elektriciteitscentrale,  tankstation, radiozen-
der, videowall, luchthaven of andere loca-
tie waar sterke radiogolven of 
elektromagnetische velden aanwezig zijn
●Als u een draagbare radio, mobiele tele-
foon, draadloze telefoon of een ander 
draadloos communicatiemiddel bij u draagt
●Wanneer de elektronische sleutel tegen 
een van de volgende metalen voorwerpen 
wordt gehouden of erdoor wordt bedekt
• Kaarten met aluminiumfolie
• Sigarettenpakjes met aluminiumfolie erin
• Metalen portemonnees of tassen
• Muntgeld
• Metalen handwarmers
• Media zoals CD's en DVD's
●Als er andere sleutels met afstandsbedie-
ning (die radiogolven uitzenden) in de 
buurt gebruikt worden
●Als u de elektronische sleutel bij u draagt 
samen met de volgende apparaten die 
radiogolven uitzenden
• Een andere elektronische sleutel of  afstandsbediening die radiogolven uitzendt
• Computers of pda's
• Digitale audioapparatuur
• Draagbare spelcomputers
●Als een metalen coating of metalen voor-
werpen aan de achterruit zijn bevestigd
●Wanneer de elektronische sleutel in de 
buurt van een batterijlader of elektronische 
apparaten wordt gehouden
●Wanneer de auto op een parkeerplaats 
voor betaald parkeren staat waar radiogol-
ven worden verzonden.
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book  Page 144  Friday, November 6, 2020  11:27 AM 
Page 146 of 574

145
4
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
4-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep
Voordat u gaat rijden
■Aanwijzing voor de instapfunctie●Zelfs als de elektronische sleutel zich bin-
nen het detectiegebied bevindt, werkt het 
systeem in de volgende gevallen mogelijk 
niet juist:
• De elektronische sleut el bevindt zich te 
dicht bij de ruit of buitenportiergreep, te 
dicht bij de grond of te hoog als de portie-
ren worden vergrendeld of ontgrendeld.
• De elektronische sleut el bevindt zich te 
dicht bij de grond of te hoog of te dicht bij 
het midden van de achterbumper bij het 
ontgrendelen van de achterklep.
• De elektronische sleut el ligt op het dash-
board, de hoedenplank of de vloer achter 
of in een portiervak of het dashboardkastje 
als het brandstofcelsysteem wordt gestart 
of de standen van het contact worden 
gewijzigd.
●Laat de elektronische sleutel niet boven op 
het dashboard of in de buurt van de por-
tiervakken liggen wanneer u de auto ver-
laat. Afhankelijk van de ontvangst van de 
radiogolven wordt de sleutel mogelijk 
gesignaleerd door de antenne buiten het 
interieur en kunnen de portieren worden 
vergrendeld vanaf de buitenzijde, waar-
door de elektronische sleutel mogelijk in de 
auto wordt opgesloten.
●Zolang de elektronisc he sleutel zich bin-
nen het detectiegebied bevindt, kunnen de 
portieren door een willekeurige persoon 
worden vergrendeld en ontgrendeld. De 
auto kan echter alleen worden ontgrendeld 
via de portieren die  de elektronische sleu-
tel signaleren.
●Zelfs als de elektronis che sleutel zich bui-
ten de auto bevindt, kan het brandstofcel-
systeem mogelijk worden gestart als de 
elektronische sleutel zi ch in de buurt van 
de ruit bevindt.
●Als de sleutel zich binnen het ontvangstge-
bied bevindt en er een grote hoeveelheid 
water op de portiergreep terechtkomt (bij-
voorbeeld tijdens een zware regenbui of 
het wassen van de auto), kunnen de por-
tieren worden ontgrendeld of vergrendeld. 
(Als de portieren niet worden geopend en 
gesloten, worden deze na ongeveer 30 
seconden automatisch weer vergrendeld.)
●Als de afstandsbediening wordt gebruikt 
om de portieren te vergrendelen terwijl de 
elektronische sleutel zi ch in de nabijheid 
van de auto bevindt, bestaat de mogelijk-
heid dat de portieren niet ontgrendeld wor-
den door de instapfunctie. (Gebruik de 
afstandsbediening om de portieren te ont-
grendelen.)
●Wanneer u de vergrendelsensor aanraakt 
terwijl u handschoenen draagt, kan de 
reactie van het systeem trager zijn of wor-
den de portieren mogelijk niet ontgrendeld.
●Sommige uitvoeringen: Wanneer de ver-
grendelactie is uitgevoerd met de vergren-
delsensor, worden maximaal tweemaal 
achter elkaar identificatiesignalen getoond. 
Vervolgens worden geen identificatiesig-
nalen gegeven.
●Als de portiergreep nat wordt terwijl de 
elektronische sleutel zich binnen het werk-
zame gebied bevindt, kan het portier her-
haaldelijk worden vergrendeld en 
ontgrendeld. Volg in dit geval de correctie-
procedure hieronder bij het wassen van de 
auto:
• Plaats de elektronische sleutel op een  afstand van ten minste 2 meter van de 
auto. (Zorg ervoor dat de sleutel niet 
gestolen wordt.)
• Schakel de energiebespaarmodus van de  elektronische sleutel in om het Smart 
entry-systeem met startknop uit te schake-
len. ( →Blz. 144)
●Als de elektronische sl eutel zich in de auto 
bevindt en een portiergreep wordt nat tij-
dens het wassen van de auto, wordt er 
mogelijk een melding weergegeven op het 
multi-informatiedisplay en klinkt er een 
zoemer buiten de auto. Vergrendel alle 
portieren om het alarm uit te schakelen.
●De vergrendelsensor werkt mogelijk niet 
goed wanneer deze in contact komt met 
ijs, sneeuw, modder, enz. Maak de ver-
grendelsensor schoon en probeer deze 
nogmaals te bedienen.
●Bij een plotselinge nadering van het detec-
tiegebied of de portiergreep kan het voor-
komen dat de portieren niet ontgrendeld 
worden. Laat in dat geval de portiergreep 
los en controleer of de portieren worden 
ontgrendeld voordat u opnieuw aan de por-
tiergreep trekt.
●Als er zich een andere elektronische sleu-
tel binnen het detectiegebied bevindt, is de 
reactietijd voor het ontgrendelen van de 
portieren nadat een portiergreep is vastge-
pakt, mogelijk langer.
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book  Page 145  Friday, November 6, 2020  11:27 AM 
Page 147 of 574

146
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
4-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep
■Als er gedurende langere tijd niet met 
de auto wordt gereden
●Bewaar, om diefstal van de auto te voorko-
men, de elektronische sleutel niet binnen 
een afstand van 2 m van de auto.
●Het Smart entry-systeem met startknop 
kan vooraf worden uitgeschakeld.
●Het inschakelen van de energiebespaar-
modus van de elektronische sleutel helpt 
te voorkomen dat de sleutelbatterij leeg-
raakt. ( →Blz. 144)
■Voor een juiste bediening van het sys-
teem
●Zorg ervoor dat u de elektronische sleutel 
bij u hebt als u het systeem bedient. Houd 
de elektronische sleutel niet te dicht bij de 
auto als u het systeem van buitenaf 
bedient.
Afhankelijk van de positie en de conditie 
waarin de elektronische sleutel wordt 
bewaard, wordt de sleutel mogelijk niet cor-
rect door het systeem gesignaleerd, waar-
door het systeem we llicht niet juist 
functioneert. (Het alarm kan per ongeluk 
afgaan of de functie die voorkomt dat de por-
tieren per ongeluk worden vergrendeld, werkt 
wellicht niet.)
●Laat de elektronische sleutel niet in de 
bagageruimte achter.
De beveiligingsfunctie tegen het insluiten 
van de sleutel functioneert mogelijk niet als 
de sleutel zich op bepaalde locaties 
bevindt, zoals in de binnenrand van de 
bagageruimte, of door de omstandighe-
den waarin de sleutel zich bevindt (zoals in 
een tas van metaal(folie) of dicht bij een 
metalen voorwerp) of in de buurt van sto-
rende radiogolven. (→ Blz. 141)
■Als het Smart entry-systeem met start-
knop niet goed werkt
●Vergrendelen en ontgrendelen van de por-
tieren en de achterklep:  →Blz. 453
●Starten van het brandstofcelsysteem: 
→ Blz. 454
■Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden aangepast 
aan de persoonlijke voorkeur. ( →Blz. 474)
■Als het Smart entry-systeem met start-
knop is uitgeschakeld via de persoon-
lijke voorkeursinstellingen
●Vergrendelen en ontgrendelen van de por-
tieren en openen van de achterklep:
Gebruik de afstandsbediening of de 
mechanische sleutel. ( →Blz. 135, 141, 
453)
●Starten van het brandstofcelsysteem en 
wijzigen van de standen van het contact: 
→ Blz. 454
●Uitschakelen van het brandstofcelsysteem: 
→Blz. 182
■Ve r k l a r i n g
→ Blz. 522
WAARSCHUWING
■Waarschuwing met betrekking tot 
beïnvloeding van elektronische 
apparatuur
●Mensen met geïmplanteerde pacema-
kers, CRT-pacemakers of geïmplan-
teerde hartdefibrillatoren moeten 
voldoende afstand bewaren tot de 
antennes van het Smart entry-systeem 
met startknop. ( →Blz. 142)
Radiogolven kunnen de werking van 
dergelijke apparatuur beïnvloeden. 
Indien nodig kan de instapfunctie wor-
den uitgeschakeld. Neem voor meer 
informatie over bijvoorbeeld de frequen-
tie van de radiogolven en de momenten 
waarop deze worden uitgezonden, con-
tact op met een erkende Toyota-dealer 
of hersteller/reparateur of een andere 
naar behoren gekwalificeerde en uitge-
ruste deskundige. Raadpleeg vervol-
gens uw arts om na te gaan of de 
instapfunctie moet worden uitgescha-
keld.
●Gebruikers van el ektrische medische 
apparatuur anders dan geïmplanteerde 
pacemakers, CRT-pacemakers en 
geïmplanteerde hartdefibrillatoren moe-
ten contact opnemen met de fabrikant 
van deze producten om te informeren of 
radiosignalen invloed uitoefenen op de 
werking van deze apparatuur.
Radiogolven kunnen onverwachte effec-
ten hebben op de werking van derge-
lijke medische apparatuur.
Neem contact op met een erkende 
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of 
een andere naar behoren gekwalificeerde 
en uitgeruste deskundige voor meer infor-
matie over het uitschakelen van de instap-
functie.
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book  Page 146  Friday, November 6, 2020  11:27 AM 
Page 161 of 574

160
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
4-4. Verstellen van het stuurwiel en de spiegels
■Schoonmaken van het spiegelop-
pervlak
Als het spiegeloppervlak vuil is, is het 
beeld op het display mogelijk moeilijk te 
zien.
Reinig het spiegeloppervlak voorzich-
tig met een zachte, droge doek.
■Schoonmaken van de camera
Als de cameralens vuil is of bedekt is 
met verontreinigingen, zoals waterdrup-
pels, sneeuw en modder, is het weer-
gegeven beeld mogelijk niet duidelijk. 
Spoel in dat geval de cameralens af 
met een grote hoeveelheid water en 
veeg hem vervolgens schoon met een 
zachte, met water bevochtigde doek.
Vuil op de cameralens kan worden ver-
wijderd door de desbetreffende 
sproeier voor het reinigen van de 
camera te bedienen. ( →Blz. 207)
■De camera
De camera van de digitale binnenspiegel 
bevindt zich op de in de afbeelding aange-
geven plaats.
■Camera reinigen met sproeiervloeistof
●Mogelijk is het beeld  van achter de auto 
niet goed te zien als gevolg van sproeier-
vloeistof die op de camera is gesproeid bij 
het wassen van de camera. Houd bij het 
rijden rekening met de omgevingsomstan-
digheden.
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen 
in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgs-
maatregelen kan ernstig letsel tot gevolg 
hebben.
■Tijdens het rijden
●Verstel de digitale binnenspiegel niet tij-
dens het rijden en pas ook de display-
instellingen niet aan.
Breng de auto tot stilstand en bedien de 
bedieningstoetsen v an de digitale bin-
nenspiegel.
Als u dat niet doet, kunt u een stuurfout 
maken, waardoor een ongeval kan ont-
staan.
●Let altijd op de omgeving van de auto.
Het formaat van de voertuigen en andere 
objecten lijkt mogelijk anders in de modus 
digitale spiegel en de modus optische 
spiegel.
Let bij het achteruitrijden rechtstreeks op 
de veiligheid van het gebied rondom de 
auto, met name achter de auto.
Bovendien lijkt de omgeving mogelijk 
schemerig wanneer een voertuig in het 
donker, zoals 's nachts, van achteren 
nadert.
■Oorzaken van brand voorkomen
Als de bestuurder de digitale binnenspie-
gel blijft gebruiken terwijl er rook of een 
brandlucht uit de spiegel komt, kan dit 
brand tot gevolg hebben. Stop onmiddellijk 
met het gebruik van het systeem en neem 
contact op met een erkende Toyota-dealer 
of hersteller/reparateur of een andere naar 
behoren gekwalificeerde en uitgeruste 
deskundige.
Schoonmaken van de digitale 
binnenspiegel
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book  Page 160  Friday, November 6, 2020  11:27 AM 
Page 162 of 574

161
4
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
4-4. Verstellen van het stuurwiel en de spiegels
Voordat u gaat rijden
●Als na het reinigen sproeiervloeistof op het 
oppervlak van de cameralens achterblijft, 
is het beeld van achter de auto mogelijk 's 
nachts niet goed zichtbaar als gevolg van 
de hoogte of de hellingshoek van de kop-
lampen van de achterligger. Schakel in dat 
geval over naar de modus optische spie-
gel.
●In sommige gevallen is de camera ook na 
het reinigen niet helemaal schoon gewor-
den. Spoel in dergelijke gevallen de 
camera met een ruime hoeveelheid water 
af en veeg de waterdruppels weg met een 
zachte, met water bevochtigde doek.
●Reflecterende zaken, zoals water, sneeuw, 
enz. die zich in de buurt van de camera 
bevinden kunnen er niet worden afgewas-
sen wanneer er bij het reinigen van de 
camera sproeiervloeistof op de camera-
lens wordt gesproeid.
OPMERKING
■Voorkomen van storingen in de digi-
tale binnenspiegel
●Gebruik geen reinigingsmiddelen, zoals 
thinner, wasbenzine of alcohol om de 
spiegel te reinigen. Deze kunnen ervoor 
zorgen dat het spiegeloppervlak ver-
kleurt, veroudert of beschadigd raakt.
●Rook niet en gebruik geen lucifers, aan-
stekers en open vuur in de buurt van de 
spiegel. Anders kan schade aan de 
spiegel of brand het gevolg zijn.
●Verwijder, demonteer of wijzig de spie-
gel niet.
■Voorkomen van storingen in de 
camera
●Neem de volgende voorzorgsmaatrege-
len in acht, anders werkt de digitale bin-
nenspiegel mogelijk niet goed.
• Sla niet tegen de camera en onderwerp  deze niet aan hevige schokken, omdat 
dit de montagepositie en de hoek van 
de camera kan veranderen.
• Verwijder, demonteer of wijzig de  camera niet.
• Als u de camera wilt schoonmaken,  spoel hem dan af met veel water en 
veeg hem vervolgens schoon met een 
zachte, met water bevochtigde doek.
Wrijf niet te hard over de cameralens, 
anders kunnen er krassen op komen en 
kan er geen helder beeld meer worden 
weergegeven.
• Zorg ervoor dat er geen organische  oplosmiddelen, autowas, ruitenreiniger 
of ruitencoating op de lenskap terecht-
komt. Verwijder dergelijke stoffen zo 
snel mogelijk als dit gebeurt.
• Gebruik geen heet water op de camera  bij koud weer, aangezien de plotselinge 
wisseling van temperatuur ertoe kan lei-
den dat de camera niet goed meer 
werkt.
• Spuit bij het wassen van de auto met  een hogedrukreiniger niet rechtstreeks 
op de camera en het omliggende 
gebied. Anders werkt de camera moge-
lijk niet goed meer.
●Stel de camera niet bloot aan een 
krachtige schok, omdat anders een sto-
ring kan optreden.
Laat, als dit gebeurt, de auto nakijken 
door een erkende Toyota-dealer of her-
steller/reparateur of een andere naar 
behoren gekwalificeerde en uitgeruste 
deskundige.
●Voorkom dat de ventilatieopeningen in 
de spiegel geblokkeerd raken. Anders 
kan de spiegel heet worden, wat tot een 
storing of brand kan leiden.
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book  Page 161  Friday, November 6, 2020  11:27 AM 
Page 199 of 574

198
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
■Zoemer verlichting
Er klinkt een zoemer als het contact UIT of in 
stand ACC wordt gezet en het bestuurders-
portier wordt geopend terwijl de verlichting is 
ingeschakeld.
■Automatische verticale koplampverstel-
ling
De koplamphoogte wordt automatisch gere-
geld op basis van het aant al passagiers in de 
auto en de mate van belading om verblinding 
van andere weggebruikers door de koplam-
pen te voorkomen.
■Energiebesparende functie 12V-accu
Om te voorkomen dat de 12V-accu van de 
auto ontladen raakt wanneer de lichtschake-
laar in de stand   of   staat terwijl het 
contact UIT wordt gezet, schakelt de energie-
besparende functie van de 12V-accu alle ver-
lichting na ongeveer 20 minuten automatisch 
uit. Wanneer het contact AAN wordt gezet, 
wordt de energiebesparende functie van de 
12V-accu uitgeschakeld. Onder de volgende 
omstandigheden wordt de energiebespa-
rende functie van de 12V-accu eenmaal uit-
geschakeld en vervolgens  weer geactiveerd. 
Alle verlichting gaat 20 minuten nadat de 
energiebesparende functie van de 12V-accu 
weer is geactiveerd automatisch uit:
●Wanneer de lichtschakelaar wordt bediend
●Wanneer een portier of de achterklep 
wordt geopend of gesloten
■Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden aangepast 
aan de persoonlijke voorkeur. ( →Blz. 474)
1 Druk bij ingeschakelde koplampen 
de hendel van u af om het grootlicht 
in te schakelen.
Door de hendel weer in de middenstand te 
zetten, wordt het grootlicht weer uitgescha-
keld.
2Trek de hendel naar u toe en laat 
deze meteen weer los om één keer 
met het grootlicht te knipperen.
U kunt lichtsignalen geven met de koplam-
pen in- of uitgeschakeld.
OPMERKING
■Voorkomen van ontlading van de 
12V-accu
Laat de verlichting niet langer ingescha-
keld dan noodzakelijk is als het brandstof-
celsysteem is uitgeschakeld.
Inschakelen van het grootlicht
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book  Page 198  Friday, November 6, 2020  11:27 AM 
Page 209 of 574

208
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Door aan de hendel te trekken treden de rui-
tenwissers en -sproeiers in werking.
(Na enkele slagen volgt een pauze en 
maken de wissers nog een slag om de laat-
ste druppels te verwijderen. Als de auto rijdt, 
wordt de wisslag om de laatste druppels te 
verwijderen niet gemaakt.)
9*Werking camerasproeier 
achter
Door op de hendel te drukken treedt de 
camerasproeier achter in werking en worden 
de camera achter en de camera voor de 
digitale binnenspiegel gereinigd.
*: Auto's met digitale binnenspiegel
■De ruitenwissers en ruitensproeiers 
kunnen worden bediend als
Het contact staat AAN.
■Effecten van de rijsnelheid op de ruiten-
wisserwerking
De rijsnelheid is v an invloed op de laatste 
vertraagde slag van de wissers om ook de 
laatste druppels te verwijderen, ook al staan 
de ruitenwissers niet in de stand AUTO.
In de stand voor de lage snelheid schakelt de 
ruitenwisser alleen over van lage snelheid 
naar interval als de auto stilstaat.
(Maar als de gevoeligheid van de sensor 
wordt aangepast tot het hoogste niveau, kan 
de stand niet worden veranderd.)
■Regensensor
●De regensensor registreert de hoeveelheid 
neerslag.
De auto is voorzien van een optische sen-
sor. Deze werkt mogelijk niet goed als zon-
licht van de opkomende of ondergaande 
zon af en toe op de voorruit valt of als er 
insecten o.i.d. op de voorruit zitten.
●Als de ruitenwisser in de AUTO-modus 
wordt gezet terwijl het contact AAN staat, 
maken de ruitenwissers één wisslag om 
aan te geven dat de AUTO-modus is inge-
schakeld.
●Als de temperatuur van de regensensor 
85°C of hoger is, of -15°C of lager, werkt 
de automatische functie mogelijk niet. Zet 
de ruitenwisserschakelaar  in dat geval in 
een andere modus dan AUTO.
■Als er geen vloeistof uit de ruitensproei-
ers komt
Controleer of er ruitensproeiervloeistof in het 
reservoir aanwezig is en controleer als dat 
het geval is of de sproeierkoppen niet ver-
stopt zijn.
■Functie aan het openen van het voor-
portier gekoppeld onderbreken van de 
ruitenwissers voor
Als, terwijl de auto stilstaat en de selectie-
hendel in stand P staat, een voorportier wordt 
geopend wanneer   is geselecteerd en de 
ruitenwissers voor werken, wordt de werking 
van de ruitenwissers voor onderbroken om te 
voorkomen dat iemand in de buurt van de 
auto natgespetterd wordt. Als het voorportier 
wordt gesloten, wordt de werking van de rui-
tenwissers hervat.
■Bij het uitzetten van het brandstofcel-
systeem in een noodgeval tijdens het 
rijden
Als de ruitenwissers voor werken wanneer 
het brandstofcelsysteem wordt uitgezet, zul-
len ze op hoge snelheid werken. Zodra de 
auto stilstaat, wordt de werking weer normaal 
als het contact AAN wordt gezet, of stopt de 
werking als het bestuurdersportier wordt 
geopend.
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book  Page 208  Friday, November 6, 2020  11:27 AM 
Page 259 of 574

258
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Bedieningstoetsen instrumentenpa-
neel
In-/uitschakelen van de Blind Spot Monitor.
Indicatoren in buitenspiegel
Wanneer een auto wordt gesignaleerd in de 
dode hoek van de buitenspiegels of van ach-
teren snel de dode hoek nadert, gaat de 
indicator in de buitenspiegel aan die zijde 
branden. Als de richtingaanwijzerschake-
laar wordt bediend in de richting van de zijde 
waar een auto wordt gesignaleerd, gaat de 
indicator in de buitenspiegel knipperen.
■Zichtbaarheid van de indicatoren in de 
buitenspiegels
Mogelijk zijn de indicatoren in de buitenspie-
gels bij fel zonlicht niet goed te zien.
■Wanneer “BSM Unavailable See 
Owner’s Manual” (BSM niet beschik-
baar, zie handleiding) wordt weergege-
ven op het multi-informatiedisplay
Er zit mogelijk ijs, sneeuw, modder, enz. rond 
de sensoren in de achterbumper. ( →Blz. 259) 
Na het verwijderen van het ijs, de sneeuw, de 
modder, enz. van de achterbumper moet het 
systeem weer normaal gaan werken. Ook 
werken de sensoren mogelijk niet normaal bij 
extreem warm of koud weer.
■Wanneer “Blind Spot Monitor Malfunc-
tion Visit Your Dealer” (Storing in Blind 
Spot Monitor. Ga naar uw dealer) op het 
multi-informatiedisplay wordt weerge-
geven
Er zit mogelijk een storing in de sensor of de 
sensor is niet goed uitgelijnd. Laat de auto 
nakijken door een erkende Toyota-dealer of 
hersteller/reparateur of een andere naar 
behoren gekwalificeerde en uitgeruste des-
kundige.
■Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden aangepast 
aan de persoonlijke voorkeur. ( →Blz. 474)
■Ve r k l a r i n g
→ Blz. 561
Systeemonderdelen
A
B
WAARSCHUWING
■Ervoor zorgen dat het systeem goed 
werkt
Er zijn Blind Spot Monitor-sensoren 
geplaatst in respectievelijk de linker- en 
rechterzijde van de achterbumper. Houd u 
aan het volgende om ervoor te zorgen dat 
de Blind Spot Monitor goed werkt.
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book  Page 258  Friday, November 6, 2020  11:27 AM 
Page 278 of 574

277
5
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
●Wanneer een gesignaleerde naderende 
auto een bocht maakt
●Als er zich ronddraaiende objecten, zoals 
een ventilator van een airco-unit, in de 
buurt van de auto bevinden
●Als er water op de achterbumper spat of 
gespoten wordt, bijvoorbeeld van een 
sproeier
●In geval van bewegende objecten (vlag-
gen, uitlaatgassen, grote regendruppels of 
sneeuwvlokken, plassen op het wegdek, 
enz.)
●Wanneer de afstand tussen uw auto en 
een vangrail, muur, enz. die het detectie-
gebied binnenkomt kort is
●Roosters en goten
●Wanneer een sensor of de omgeving van 
een sensor zeer heet of koud is
●Als de wielophanging is gewijzigd of als er 
een andere maat banden dan voorge-
schreven is gemonteerd
●Als de voorzijde van de auto omhoog of 
omlaag staat door de belading van de auto
*: Indien aanwezig
RCD (Rear Camera 
Detection)*
Wanneer de auto achteruitrijdt, 
kan de Rear Camera Detection-
functie voetgangers signaleren in 
het detectiegebied achter de auto. 
Als een voetganger wordt gesig-
naleerd, klinkt er een zoemer en 
wordt er een icoon weergegeven 
op het multimedia-display om de 
bestuurder over de voetganger te 
informeren.
WAARSCHUWING
■Waarschuwingen met betrekking tot 
het gebruik van het systeem
De herkennings- en regelmogelijkheden 
voor dit systeem zijn beperkt.
De bestuurder moet voorzichtig rijden door 
altijd zijn verantwoordelijkheid te nemen 
zonder te veel op het systeem te vertrou-
wen en inzicht te hebben in de situaties 
om hem heen.
■Ervoor zorgen dat het systeem goed 
werkt
Neem het volgende in acht, want anders 
kunnen er gevaarlijke situaties ontstaan 
die tot een ongeval kunnen leiden.
●Reinig de camera altijd zonder hem te 
beschadigen.
●Plaats geen op de markt verkrijgbare 
elektronische onderdelen (zoals een 
verlichte kentekenpl aat en mistlampen) 
in de buurt van de camera.
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book  Page 277  Friday, November 6, 2020  11:27 AM 
Page 319 of 574

318
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Selecteer   op het multimedia-dis-
play en selecteer vervolgens “Advan-
ced Park”.
■Snelheidsprofiel
De rijsnelheid waarmee het parkeren 
wordt begeleid, kan worden ingesteld.
Deze instelling kan ni et worden gewijzigd tij-
dens het registreren van een parkeervak in 
de geheugenfunctie.
■Detectiegebied voor obstakels
De afstand waarop obstakels worden 
vermeden tijdens de parkeerbegelei-
ding kan worden ingesteld.
■Voorkeursparkeermethode
De voorkeursparkeerrichting die wordt 
weergegeven bij een parkeervak waar-
bij haaks inparkeren en fileparkeren 
mogelijk zijn, kan worden ingesteld.
■Aanpassen parkeerkoers
De koers die wordt aangehouden bij de 
parkeerbegeleiding, kan naar binnen of 
naar buiten worden aangepast.
Als de banden versleten zijn, kan de koers 
van de auto afwijken van het midden van het 
parkeervak.
■Aanpassen wegbreedte
De breedte van het gebied waarbinnen 
de auto zich beweegt tijdens de par-
keerbegeleiding kan worden ingesteld.
■Wissen geregistreerd parkeervak
In de geheugenfunctie geregistreerde 
parkeervakinformatie kan worden 
gewist.
WAARSCHUWING
• Als er door claxons, motorfietsmotoren,  luchtremmen van vrachtwagens of sen-
soren van andere voertuigen ultrasoon-
golven worden geproduceerd in de 
buurt van de auto
• Als het regent of als er water op een  sensor is gespat
• Als het gebied rond de auto donker is of  bij tegenlicht
• Als de auto is uitgerust met een spat- bordantenne of radioantenne
• Wanneer een sensor zich extreem dicht  in de buurt van een geparkeerde auto 
bevindt
• Als er zich een geparkeerde auto naast  het beoogde parkeervak bevindt en het 
weergegeven beoogde parkeervak zich 
ver van het werkelijke beoogde parkeer-
vak bevindt, is een sensor mogelijk ver-
keerd uitgelijnd. Laat de auto nakijken 
door een erkende Toyota-dealer of her-
steller/reparateur of een andere naar 
behoren gekwalificeerde en uitgeruste 
deskundige.
• Plaats geen accessoires binnen het  detectiegebied van de sensoren.
●Advanced Park begeleidt de auto naar 
een geschikte positie  om de rijrichting te 
veranderen, maar als u merkt dat de 
auto op een bepaald moment de 
ernaast geparkeerde auto te dicht 
nadert, trap dan het rempedaal in en zet 
de selectiehendel in een andere stand. 
Als u dat doet, neemt het aantal keer 
dat moet worden gedraaid echter moge-
lijk toe en wordt de auto mogelijk schuin 
geparkeerd.
Wijzigen van de instellingen
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book  Page 318  Friday, November 6, 2020  11:27 AM