alarm TOYOTA RAV4 2023 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2023, Model line: RAV4, Model: TOYOTA RAV4 2023Pages: 646, PDF Size: 150.61 MB
Page 4 of 646

Ter informatie....................5
Over deze handleiding ...............7
Zoekmethoden ....................8
Overzicht .......................9
1.Veiligheid en beveiliging
1.1 Voor een veilig gebruik ............18
1.1.1 Voordat u gaat rijden .........18
1.1.2 Veilig rijden ..............19
1.1.3 Veiligheidsgordels ..........20
1.1.4 Airbags .................24
1.1.5 Belangrijke voorzorgsmaatregelen in verband met uitlaatgassen .....32
1.2 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen . 33 1.2.1 Aan/uit-schakelaar airbag
*.....33
1.2.2 Rijden met kinderen in de auto . . . 34
1.2.3 Baby- en kinderzitjes .........35
1.3 Noodoproep ..................48
1.3.1 eCall
*1, 2................48
1.3.2 ERA-GLONASS/EVAK*1, 2, 3.....57
1.4 Antidiefstalsysteem .............60
1.4.1Startblokkering ............60
1.4.2 Supervergrendeling
*.........61
1.4.3 Alarm*.................61 2.
Voertuigstatusinformatie en
controlelampjes
2.1 Instrumentenpaneel .............68
2.1.1 Waarschuwingslampjes en controlelampjes ............68
2.1.2 Meters en tellers (4,2 inch display) . 75
2.1.3 Meters en tellers (7 inch display) . . 79
2.1.4 Meters en tellers (12,3 inch multi-informatiedisplay) ......84
2.1.5 Multi-informatiedisplay (4,2inchof7inchdisplay) ......88
2.1.6 Multi-informatiedisplay (12,3inchdisplay) ..........98
2.1.7 Informatie over brandstofverbruik ..........106
3. Voordat u gaat rijden
3.1Informatieoversleutels ..........110
3.1.1Sleutels ................110
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ...................114
3.2.1Portieren ...............114
3.2.2 Achterklep ..............120
3.2.3 Smart entry-systeem met startknop
*..............135
3.3Verstellenvandestoelen .........140 3.3.1Voorstoelen .............140
3.3.2 Achterstoelen ............141
3.3.3 Ergonomisch geheugen
*......143
3.3.4 Hoofdsteunen ............145
3.4 Verstellen van het stuurwiel en de spiegels ....................146
3.4.1 Stuurwiel ...............146
3.4.2 Binnenspiegel
*...........147
3.4.3 Digitale binnenspiegel*......148
3.4.4 Buitenspiegels ............156
3.5 Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak ...................158
3.5.1 Elektrisch bedienbare ruiten . . . 158
3.5.2 Schuifdak
*..............161
3.5.3 Panoramadak*............164
4. Rijden
4.1 Voordat u gaat rijden ............170
4.1.1Rijdenmetdeauto .........170
4.1.2 Lading en bagage ..........177
4.1.3 Rijden met een aanhangwagen (Azerbeidzjan, Georgië, Tadzjikistan,
Turkmenistan en Nieuw-
Caledonië) ..............178
4.1.4 Rijden met een aanhangwagen (behalve Azerbeidzjan, Georgië,
Tadzjikistan, Turkmenistan en
Nieuw-Caledonië) ..........178
4.2 Rijprocedures ................186
4.2.1 Contactslot (auto's zonder Smart entry-systeem en startknop) . . . 186
4.2.2 Startknop (auto's met Smart entry-systeem en startknop) . . . 187
4.2.3 Automatische transmissie
*....192
4.2.4 Multidrive CVT*...........196
4.2.5 Handgeschakelde transmissie*. . 200
4.2.6 Richtingaanwijzerschakelaar . . . 203
4.2.7Parkeerrem ..............203
2
Page 6 of 646

6.3.11 Controleren en vervangen van
zekeringen.............400
6.3.12 Lampen...............403
7. Bij problemen
7.1 Belangrijke informatie...........412
7.1.1 Alarmknipperlichten........412
7.1.2 Als uw auto in geval van nood tot
stilstand moet worden gebracht . 412
7.1.3 Als de auto onder water staat of het
wateropdewegstijgt .......413
7.2 Stappen die genomen moeten worden in
noodgevallen................414
7.2.1 Als uw auto moet worden
gesleept...............414
7.2.2 Als u denkt dat er iets mis is....418
7.2.3 Uitschakelsysteem
brandstofpomp...........418
7.2.4 Als een waarschuwingslampje gaat
branden of een waarschuwingszoemer
klinkt .................419
7.2.5 Als er een waarschuwingsmelding
wordt weergegeven........427
7.2.6 Als uw auto een lekke band heeft
(auto's zonder een reservewiel) . . 430
7.2.7 Als uw auto een lekke band heeft
(auto's met een reservewiel) . . . 441
7.2.8 Als de motor niet wil aanslaan . . . 450
7.2.9Alsuuwsleutelsverliest ......451
7.2.10 Als de elektronische sleutel niet goed
werkt (auto's met Smart
entry-systeem en startknop) . . 451
7.2.11 Als de accu ontladen is......454
7.2.12 Als uw auto oververhit raakt . . . 458
7.2.13 Als de auto vast komt te zitten . 460
8.Voertuigspecificaties
8.1 Specificaties.................462
8.1.1 Onderhoudsgegevens
(brandstof, oliepeil, enz.)......462
8.1.2 Informatie over brandstof.....473
8.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen . . . 474
8.2.1 Systemen met mogelijkheden voor
persoonlijke
voorkeursinstellingen.......474
8.3 Initialisatie..................487
8.3.1 Te initialiseren onderdelen....487
INDEX
Wat moet u doen als... (Problemen
oplossen).....................490
Wat moet u doen als... (Problemen
oplossen)...................490
Verklaringen.................493
INFORMATIE VOOR BIJ HET
TANKSTATION................635
4
Page 13 of 646

andere stand kan worden gezet
(auto's met automatische transmissie
of Multidrive CVT) blz. 193, blz. 197
CTellers blz. 75, blz. 82, blz. 84
Aflezen van de tellers/instellen van
de helderheid van de
dashboardverlichting blz. 77, blz. 82,
blz. 103
Waarschuwingslampjes/
controlelampjes blz. 68
Als de waarschuwingslampjes gaan
branden blz. 419
DMulti-informatiedisplay blz. 88,
blz. 98
Display blz. 88, blz. 98
Als een waarschuwingsmelding wordt
weergegeven blz. 427
ERichtingaanwijzerschakelaar blz. 203
Lichtschakelaar blz. 209
Koplampen/parkeerlichten
voor/achterlichten/
kentekenplaatverlichting/
dagrijverlichting blz. 209
Mistlampen
voor
*1/mistachterlicht*1blz. 214
FSchakelaar ruitenwissers en
-sproeiers blz. 216
Schakelaar achterruitenwisser en
-sproeier blz. 219
Gebruik blz. 216, blz. 219
Bijvullen van ruitensproeiervloeistof
blz. 383
Waarschuwingsmeldingen blz. 427
GSchakelaar alarmknipperlichten
blz. 412
HOntgrendelingshendel motorkap
blz. 376
IOntgrendelingshendel
stuurverstelling blz. 146
Verstellen blz. 146
JAirconditioning blz. 332, blz. 336
Gebruik blz. 332, blz. 336
Achterruitverwarming blz. 333,
blz. 338
KAudiosysteem*1, 2
LOntgrendelingshendel tankdopklep
blz. 221
*1Indien aanwezig
*2Raadpleeg bij auto's met een navigatiesysteem de handleiding voor het
multimediasysteem.
OVERZICHT MET AFBEELDINGEN
11
OVERZICHT MET AFBEELDINGEN
Page 19 of 646

1.1 Voor een veilig gebruik..........18
1.1.1 Voordat u gaat rijden........18
1.1.2 Veilig rijden.............19
1.1.3 Veiligheidsgordels.........20
1.1.4 Airbags...............24
1.1.5 Belangrijke voorzorgsmaatregelen in
verband met uitlaatgassen.....32
1.2 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen .33
1.2.1 Aan/uit-schakelaar airbag
*.....33
1.2.2 Rijden met kinderen in de auto . . .34
1.2.3 Baby- en kinderzitjes........35
1.3 Noodoproep................48
1.3.1 eCall
*1, 2...............48
1.3.2 ERA-GLONASS/EVAK*1, 2, 3.....57
1.4 Antidiefstalsysteem...........60
1.4.1Startblokkering...........60
1.4.2 Supervergrendeling
*........61
1.4.3 Alarm*...............61
Veiligheid en beveiliging1
17
Page 28 of 646

voorstoelen, delen van de voor- en
achterstijlen en de daklijstbekleding
nog heet zijn. De airbag zelf kan ook
heet zijn.
• De voorruit kan barsten.
• Alle portieren worden ontgrendeld.
(→Blz. 116)
• Auto's met Secondary Collision Brake:
Het remsysteem en de remlichten
worden automatisch aangestuurd.
(→Blz. 320)
• De interieurverlichting gaat
automatisch branden. (→Blz. 346)
• De alarmknipperlichten worden
automatisch ingeschakeld.
(→Blz. 412)
• De brandstoftoevoer naar de motor
wordt gestopt. (→Blz. 418)
• Auto's met eCall: Als een van de
volgende situaties zich voordoet,
verstuurt het systeem automatisch
een noodoproep naar het
eCall-controlecentrum. De locatie van
de auto wordt doorgegeven (zonder
dat de toets SOS hoeft te worden
ingedrukt) en een medewerker zal
proberen om met de inzittenden te
praten om de ernst van de situatie
vast te stellen en te bepalen of hulp
nodig is. Als de inzittenden niet in
staat zijn om te communiceren,
behandelt de medewerker de oproep
automatisch als een noodgeval en
schakelt hij of zij de noodzakelijke
hulpdiensten in. (→Blz. 48)
– Een airbag is geactiveerd.
– Een gordelspanner is geactiveerd.
– De auto is betrokken bij een
ernstige aanrijding van achteren.
• Auto's met ERA-GLONASS/EVAK: Als
een van de volgende situaties zich
voordoet, verstuurt het systeem
automatisch een noodoproep
*naar
het controlecentrum van
ERA-GLONASS/EVAK. De locatie van
de auto wordt doorgegeven (zonder
dat de toets SOS hoeft te worden
ingedrukt) en een medewerker zalproberen om met de inzittenden te
praten om de ernst van de situatie
vast te stellen en te bepalen of hulp
nodig is. Als de inzittenden niet in
staat zijn om te communiceren,
behandelt de medewerker de oproep
automatisch als een noodgeval en
schakelt hij of zij de noodzakelijke
hulpdiensten in. (→Blz. 57)
– Een airbag is geactiveerd.
– Een gordelspanner is geactiveerd.
– De auto is betrokken bij een
ernstige aanrijding van achteren.
*In sommige gevallen kan er geen
oproep worden verzonden. (→Blz. 58)
Voorwaarden voor activering van de
airbags (airbags voor)
• De airbags voor worden geactiveerd
als een bepaalde drempelwaarde
wordt overschreden (vergelijkbaar
met een frontale aanrijding met een
snelheid van ongeveer 20 - 30 km/h
tegen een muur die niet kan bewegen
of vervormen).
Deze drempelsnelheid kan in de
volgende situaties echter veel hoger
liggen:
– Wanneer de auto iets raakt dat kan
bewegen en/of vervormen, zoals
een geparkeerde auto of
lantaarnpaal
– Wanneer de auto betrokken raakt bij
een ongeval waarbij de neus van de
auto onder een vrachtwagen
terechtkomt
• Afhankelijk van het type aanrijding
worden mogelijk alleen de
gordelspanners geactiveerd.
Voorwaarden voor activering van de
SRS-airbags (SRS side airbags en
curtain airbags)
• De side airbags en curtain airbags
worden geactiveerd als een bepaalde
drempelwaarde wordt overschreden
(vergelijkbaar met ter plaatse van het
passagierscompartiment aangereden
worden met een snelheid van
ongeveer 20 - 30 km/h door een
1 .1 Voor een veilig gebruik
26
Page 56 of 646

Uitvoeren van de regelgeving
Gebruikersinformatie uitvoering regelgeving, bijlage 1, DEEL 3Conformi-
teit
1. BESCHRIJVING IN VOERTUIG GEÏNTEGREERD ECALL-SYSTEEM
1.1.Overzicht, werking en functionaliteiten van het in het voertuig geïn-
tegreerde op 112 gebaseerde eCall-systeemO
1.2.De op 112 gebaseerde eCall-dienst is een publieke dienst van alge-
meen nut die gratis beschikbaar is.O
1.3.Het in het voertuig geïntegreerde op 112 gebaseerde eCall-systeem
is standaard ingeschakeld. Bij een ernstige aanrijding wordt het sys-
teem automatisch geactiveerd door signalen van sensoren in het
voertuig. Het wordt ook automatisch geactiveerd als de auto is voor-
zien van een TPS-systeem dat niet werkt bij een ernstige aanrijding.O
1.4.Het in het voertuig geïntegreerde op 112 gebaseerde eCall-systeem
kan indien nodig ook handmatig worden geactiveerd. Instructies
voor het handmatig activeren van het systeemO
1.5.Als door een ernstige systeemstoring het in het voertuig geïnte-
greerde op 112 gebaseerde eCall-systeem wordt uitgeschakeld, krij-
gen de inzittenden van het voertuig de volgende waarschuwingO
2. INFORMATIE OVER GEGEVENSVERWERKING
2.1.Elke verwerking van persoonsgegevens die via het in het voertuig
geïntegreerde op 112 gebaseerde eCall-systeem zijn verzameld,
moet voldoen aan de regelgeving met betrekking tot persoonsgege-
vens zoals vastgelegd in richtlijn 95/46/EG en 2002/58/EG, en
moet met name zijn gebaseerd op de noodzaak om de vitale belan-
gen van personen te beschermen, conform artikel 7(d) van richtlijn
95/46/EG.O
2.2.De verwerking van dergelijke gegevens dient strikt beperkt te blij-
ven tot het doel van het behandelen van de eCall-noodoproep naar
het Europese alarmnummer 112.O
2.3. Soorten gegevens en hun ontvangers
2.3.1.Het in het voertuig geïntegreerde op 112 gebaseerde eCall-systeem
kan alleen de volgende gegevens verzamelen en verwerken: voertui-
gidentificatienummer, type voertuig (personenauto of lichte bestel-
wagen), type brandstof/aandrijving van het voertuig (benzine/
diesel/aardgas/LPG/elektriciteit/waterstof ), laatste drie locaties en
rijrichting van het voertuig, logbestand van de automatische active-
ring van het systeem inclusief tijdstip van activering.O
2.3.2.De ontvangers van de door het in het voertuig geïntegreerde op
112 gebaseerde eCall-systeem verwerkte gegevens zijn de rele-
vante openbare alarmcentrales die zijn aangewezen door de pu-
blieke autoriteiten van het land waarin deze centrales zijn gevestigd
om als eerste eCall-oproepen naar het Europese alarmnummer
112 te ontvangen en te verwerken.O
1 .3 Noodoproep
54
Page 63 of 646

1.4.2 Supervergrendeling*
*Indien aanwezig
Toegang door onbevoegden wordt
voorkomen door het ontgrendelen van de
portieren zowel van buitenaf als van
binnenuit onmogelijk te maken.
Auto's die met dit systeem zijn uitgerust,
zijn voorzien van labels op de zijruiten voor.
Inschakelen/uitschakelen van de
supervergrendeling
Inschakelen
Zet het contact UIT, laat alle inzittenden
de auto verlaten en controleer of alle
portieren gesloten zijn.
Bij gebruik van de instapfunctie (indien
aanwezig): Raak binnen 5 seconden twe-
emaal het sensorgebied van de buiten-
portiergreep van het voorportier aan.
Bij gebruik van de afstandsbediening:
Druk tweemaal binnen 5 seconden op
.
Uitschakelen
Bij gebruik van de instapfunctie (indien
aanwezig): Houd de buitenportiergreep
voor vast.
Met de afstandsbediening: Druk op
.
WAARSCHUWING!
Voorzorgsmaatregelen voor de
supervergrendeling
Schakel de supervergrendeling nooit in
als er zich nog personen in de auto
bevinden, omdat de portieren dan niet
van binnenuit kunnen worden geopend.
1.4.3 Alarm*
*Indien aanwezig
Met licht en geluid worden alarmsignalen
gegeven wanneer er een inbraakpoging
wordt gedetecteerd.
Wanneer het alarmsysteem is
ingeschakeld, wordt het alarm onder de
volgende omstandigheden geactiveerd:
•
Als een vergrendeld portier wordt
ontgrendeld of geopend zonder gebruik
te maken van de instapfunctie (indien
aanwezig) of de afstandsbediening. (De
portieren zullen automatisch opnieuw
worden vergrendeld.)
• De motorkap wordt geopend.
• De inbraaksensor (indien aanwezig)
signaleert een beweging in de auto.
(Voorbeeld: een indringer breekt een
ruit en dringt de auto binnen.)
•
De hellingsensor (indien aanwezig)
signaleert een verandering in de hoek
van de auto ten opzichte van het
wegdek.
Inschakelen/uitschakelen/uitzetten van
het alarmsysteem
Zaken die gecontroleerd moeten worden
alvorens de auto te vergrendelen
Controleer onderstaande zaken om
ongewild activeren van het alarm en
diefstal te voorkomen:
• Er is niemand in de auto.
• De zijruiten en het schuifdak (indien
aanwezig) of het panoramadak (indien
aanwezig) zijn gesloten voordat het
alarm wordt ingeschakeld.
• Er zijn geen waardevolle spullen of
persoonlijke zaken in de auto
achtergebleven.
1 .4 Antidiefstalsysteem
61
1
Veiligheid en beveiliging
Page 64 of 646

Inschakelen
Sluit de portieren, de achterklep en de
motorkap en vergrendel alle portieren
met de instapfunctie (indien aanwezig) of
de afstandsbediening. Na 30 seconden
wordt het systeem automatisch
ingeschakeld.
Het systeem is ingeschakeld zodra het
controlelampje niet meer constant
brandt maar knippert.
Uitschakelen of uitzetten
Deactiveer of schakel het alarm uit
volgens een van de onderstaande
manieren:
• Ontgrendel de portieren met de
instapfunctie (indien aanwezig) of de
afstandsbediening.
• Start de motor. (Het alarm wordt na
enkele seconden gedeactiveerd of
uitgeschakeld.)
Onderhoud van het systeem
De auto is voorzien van een
onderhoudsvrij alarmsysteem.
Activeren van het alarm
Het alarm wordt in de volgende gevallen
mogelijk geactiveerd: (Door het alarm te
stoppen wordt het alarmsysteem
uitgeschakeld.)
• De portieren worden met de sleutel
ontgrendeld.• Een persoon in de auto opent een
portier, de achterklep of de motorkap
of ontgrendelt de auto met de
vergrendelknop aan de binnenzijde.
• De accu wordt opgeladen of
vervangen terwijl de auto is
vergrendeld. (→Blz. 454)
Door alarmsysteem bediende
portiervergrendeling
In de volgende gevallen worden,
afhankelijk van de situatie, de portieren
automatisch vergrendeld om potentiële
indringers buiten de auto te houden:
• Wanneer een in de auto
achtergebleven persoon het portier
ontgrendelt en het alarm wordt
geactiveerd.
1 .4 Antidiefstalsysteem
62
Page 65 of 646

• Terwijl het alarm is geactiveerd,
ontgrendelt een in de auto
achtergebleven persoon het portier.
• Bij het bijladen of vervangen van de
accu.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
(indien aanwezig)
Het alarm kan zo worden ingesteld, dat
het wordt uitgeschakeld wanneer de
sleutel (auto's zonder Smart
entry-systeem en startknop) of
mechanische sleutel (auto's met Smart
entry-systeem en startknop) wordt
gebruikt om de auto te ontgrendelen.
(Systemen met mogelijkheden voor
persoonlijke voorkeursinstellingen:
→blz. 476)
OPMERKING
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
Verander of verwijder het systeem niet.
Na veranderen of verwijderen kan de
juiste werking van het systeem niet
worden gegarandeerd.
Inbraaksensor en hellingsensor (indien
aanwezig)
Signalering inbraaksensor en
hellingsensor
• De inbraaksensor signaleert
indringers of een beweging in de auto.
• De hellingsensor signaleert een
verandering van de hoek van de auto
ten opzichte van het wegdek, die
bijvoorbeeld ontstaat als de auto
weggesleept wordt.
Dit systeem is ontworpen om diefstal te
voorkomen, maar een optimale
beveiliging tegen elke vorm van inbraak
kan niet worden gegarandeerd.De inbraaksensor en hellingsensor
instellen
Als het alarm wordt ingeschakeld, worden
de inbraaksensor en de hellingsensor
automatisch ingesteld. (→Blz. 62)
De inbraaksensor en de hellingsensor
uitschakelen
Als u huisdieren of bewegende
voorwerpen in de auto achterlaat, moet u
ervoor zorgen dat u de inbraaksensor en
de hellingsensor uitschakelt voordat u
het alarm instelt, omdat deze sensoren
reageren op bewegingen binnen in de
auto.
1. Zet het contact UIT.
2. Druk op de uitschakeltoets van de
inbraaksensor en hellingsensor.
Druk opnieuw op de toets om de
inbraaksensor en de hellingsensor
weer in te schakelen.
Telkens wanneer de inbraaksensor en
de hellingsensor worden
uitgeschakeld/ingeschakeld, wordt er
een melding weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Uitschakelen en automatisch weer
inschakelen van de inbraaksensor en
hellingsensor
• Het alarm wordt ingeschakeld zelfs
wanneer de inbraaksensor en de
hellingsensor zijn uitgeschakeld.
1 .4 Antidiefstalsysteem
63
1
Veiligheid en beveiliging
Page 66 of 646

• Auto's zonder Smart entry-systeem
en startknop: Nadat de inbraaksensor
en hellingsensor zijn uitgeschakeld,
kunnen deze opnieuw worden
ingeschakeld door het contact AAN te
zetten of door de portieren met de
afstandsbediening te ontgrendelen.
• Auto's met Smart entry-systeem en
startknop: Nadat de inbraaksensor en
de hellingsensor zijn uitgeschakeld,
kunnen deze opnieuw worden
ingeschakeld door op de startknop te
drukken of de portieren te
ontgrendelen met de instapfunctie
(indien aanwezig) of de
afstandsbediening.
• De inbraaksensor en de hellingsensor
zullen automatisch weer worden
ingeschakeld wanneer het
alarmsysteem weer wordt
ingeschakeld.
Informatie over de inbraaksensor
De sensor activeert in de volgende
gevallen mogelijk het alarm:
• Er bevinden zich nog personen of
huisdieren in de auto.
• Een zijruit, het schuifdak (indien
aanwezig) of het panoramadak (indien
aanwezig) is open.
In dit geval registreert de sensor
mogelijk het volgende:
– Wind of beweging van voorwerpen,
zoals bladeren en insecten, in de
auto
– Ultrasoongolven van apparaten,
zoals de inbraaksensoren van
andere auto's– Het bewegen van mensen buiten de
auto
• Er bevinden zich onstabiele
voorwerpen, zoals loshangende
accessoires of kleding aan
kledinghaakjes, in de auto.
• De auto is geparkeerd op een plek
waar extreme trillingen of geluiden
optreden, zoals in een parkeergarage.
• Er wordt ijs of sneeuw van de auto
verwijderd, waardoor de auto
herhaaldelijk wordt blootgesteld aan
schokken of trillingen.
1 .4 Antidiefstalsysteem
64