YAMAHA NIKEN GT 2019 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: YAMAHA, Model Year: 2019, Model line: NIKEN GT, Model: YAMAHA NIKEN GT 2019Pages: 108, PDF Size: 10.03 MB
Page 31 of 108

Functies van instrumenten en bed ienin gselementen
3-16
3
OPMERKING Houd om te wisselen tussen “km/L”,
“L/100 km” en “MPG” de “RESET”-
toets een seconde lang ingedrukt.
Bij snelheden onder 10 km/h (6 mi/h)
wordt “– –.–” weergegeven.Gemi ddeld b ran dstofver bruik
De weergave van het gemiddelde brand-
stofverbruik kan worden ingesteld op “AVE
– –.– km/L”, “AVE – –.– L/100 km” of “AVE
– –.– MPG”. “AVE – –.– km/L”: de gemiddelde af-
stand die kan worden afgelegd op 1.0
L brandstof
“AVE – –.– L/100 km”: de gemiddelde
hoeveelheid brandstof die nodig is om
100 km af te leggen
“AVE – –.– MPG”: de gemiddelde af-
stand die kan worden afgelegd op
1.0 Imp.gal brandstof
OPMERKINGOm de weergave van het gemiddelde
brandstofverbruik terug te stellen,
houdt u de “RESET”-toets een secon-
de lang ingedrukt.
Na terugstellen wordt “– –.–” weerge-
geven totdat voldoende afstand met
de machine is afgelegd.
In deze modus kunnen de weergave-
eenheden niet worden gewisseld tus-
sen “km/L”, “L/100 km” en “MPG”;
wissel eerst naar de weergave van het
huidige brandstofverbruik.Koelvloeistoftemperatuur De motorkoelvloeistoftemperatuur wordt
van 40 °C tot 124 °C weergegeven in stap-
pen van 1 °C.
Als de melding “Hi” knippert, stop dan de
machine, stop vervolgens de motor en laat
deze afkoelen. (Zie pagina 6-37.)
OPMERKING
Als de koelvloeistoftemperatuur lager
is dan 40 °C, wordt “Lo” weergege-
ven.
De koelvloeistoftemperatuur is afhan-
kelijk van de weersomstandigheden
en de motorbelasting.Luchttemperatuur
1. Weergave gemiddeld brandstofverbruik
1
1. Weergave koelvloeistoftemperatuur
1
1. Luchttemperatuurweergave
1
UB5BD0D0.book Page 16 Tuesday, September 4, 2018 4:40 PM
Page 32 of 108

Functies van instrumenten en bed ienin gselementen
3-17
3
De temperatuur van de lucht die het lucht-
inlaatsysteem wordt binnengezogen wordt
van –9 °C tot 50 °C weergegeven in stap-
pen van 1 °C.OPMERKING Ook als de luchttemperatuur lager dan
–9 °C is, wordt –9 °C weergegeven.
De weergegeven temperatuur kan af-
wijken van de werkelijke omgevings-
temperatuur.Regelmo dus van hel derhei d en schakel-
lampje
Deze instelfunctie schakelt door vijf regel-
functies heen in de onderstaande volgorde.
Displayhelderheid
Schakellampje aan / knipperen / uit
Toerental schakellampje aan
Toerental schakellampje uit
Helderheid van schakellampje
OPMERKINGDe weergave van het helderheidsniveau
toont het geselecteerde helderheidsniveau.De displayhelderheid instellen1. Draai de sleutel naar “OFF”.
2. Houd de “MENU”-schakelaar inge-
drukt.
3. Draai de sleutel naar “ON”, wacht vijf seconden en laat dan de “MENU”-
schakelaar los.
4. Druk de “SELECT”-schakelaar om- hoog of omlaag om het gewenste hel-
derheidsniveau te selecteren.
5. Druk op de “MENU”-schakelaar om het geselecteerde helderheidsniveau
te bevestigen. De regelmodus gaat
over naar de instelfunctie voor scha-
kellampje aan / knipperen / uit.
Schakellampje aan / knipperen / uit instel-len1. Druk de “SELECT”-schakelaar om- hoog of omlaag om een van de vol-
gende stijlen in te stellen:
Aan: het schakellampje gaat
branden als het ingestelde mo-
tortoerental wordt bereikt. Deze instelling is geselecteerd wan-
neer het controlelampje doorlo-
pend brandt.
Knipperen: het schakellampje
gaat knipperen als het ingestelde
motortoerental wordt bereikt.
Deze instelling is geselecteerd
wanneer het controlelampje vier
keer per seconde knippert.
Uit: het schakellampje is gedeac-
tiveerd. Deze instelling is gese-
lecteerd wanneer het
controlelampje één keer per
twee seconden knippert.
2. Druk op de “MENU”-schakelaar om de selectie te bevestigen. De regelmo-
dus gaat over naar de functie toerental
voor activering van het schakellampje.
Het toerental voor activering van het scha-
kellampje instellenHet schakellampje kan worden ingesteld
tussen 6000 tpm en 12000 tpm in stappen
van 200 tpm. 1. Druk de “SELECT”-schakelaar om- hoog of omlaag om het motortoeren-
tal in te stellen waarbij u het
controlelampje wilt laten activeren.
1. Weergave helderheidsniveau
1
UB5BD0D0.book Page 17 Tuesday, September 4, 2018 4:40 PM
Page 33 of 108

Functies van instrumenten en bed ienin gselementen
3-18
3
2. Druk op de “MENU”-schakelaar om
het geselecteerde motortoerental te
bevestigen. De regelmodus gaat over
naar de functie toerental voor deacti-
vering van het schakellampje.
Het toerental voor deactivering van hetschakellampje instellenHet schakellampje kan worden ingesteld
tussen 6000 tpm en 12000 tpm in stappen
van 200 tpm. Denk eraan dat het deactive-
ringspunt op een hoger toerental moet wor-
den ingesteld dan het activeringspunt,
anders zal het schakellampje niet gaan
branden. 1. Druk de “SELECT”-schakelaar om- hoog of omlaag om het motortoeren-
tal in te stellen waarbij u het
controlelampje wilt laten deactiveren.
2. Druk op de “MENU”-schakelaar om het geselecteerde motortoerental te
bevestigen. De regelmodus gaat over
naar de functie helderheid van het
schakellampje.
De helderheid van het schakellampje instel-len1. Druk de “SELECT”-schakelaar om- hoog of omlaag om het gewenste hel-
derheidsniveau van het schakellampje
te selecteren. 2. Druk op de “MENU”-schakelaar om
het geselecteerde helderheidsniveau
te bevestigen en de regelmodus te
verlaten.
DAU84550
D-mo de (rijmo dus)D-mode is een elektronisch geregeld mo-
torprestatiesysteem.
WAARSCHUWING
DWA18440
Wijzi g d e rijmo dus niet tij dens het rij den.Druk met de gasgreep gesloten op de rij-
modusschakelaar “MODE” om de rijmodus
te wijzigen.
MODE 3
Deze modus biedt een wat minder scherpe
respons in vergelijking met MODE 2 voor
rijsituaties die om een sensitieve gasres-
pons vragen.1. Rijmodusweergave
2. Rijmodusschakelaar “MODE”
2
1
UB5BD0D0.book Page 18 Tuesday, September 4, 2018 4:40 PM
Page 34 of 108

Functies van instrumenten en bed ienin gselementen
3-19
3
MODE 2
Deze modus is geschikt voor uiteenlopen-
de rijomstandigheden.
Deze modus biedt een soepel en sportief
rijgedrag van het lage- tot het hogetoeren-
bereik.
MODE 1
Deze modus biedt een sportievere motor-
respons in het lage- en middelhogetoeren-
bereik in vergelijking met MODE 2.OPMERKINGDe huidige rijmodus wordt opgeslagen
wanneer de machine wordt uitgeschakeld.
DAU12822
Koppelin gshen delDe koppelingshendel bevindt zich aan de
linkerzijde van het stuur. Trek de hendel
naar het stuur toe om de koppeling te ont-
koppelen. Laat de hendel los om de koppe-
ling te laten aangrijpen. Voor een soepele
werking van de koppeling moet de hendel
snel ingetrokken worden en langzaam wor-
den losgelaten.
De koppelingshendel is voorzien van een
sperschakelaar die deel uitmaakt van het
startspersysteem. (Zie pagina 3-35.)
DAU84321
Schakelpe daalHet schakelpedaal bevindt zich aan de lin-
kerzijde van de motor. Beweeg het scha-
kelpedaal omhoog om te schakelen naar
een hogere versnelling. Beweeg het scha-
kelpedaal omlaag om te schakelen naar
een lagere versnelling. (Zie pagina 5-2.)OPMERKINGAls het snelschakelsysteem is ingescha-
keld, detecteert de schakelschakelaar de
beweging van het schakelpedaal en kan
worden opgeschakeld zonder de koppe-
lingshendel te bedienen.
1. Koppelingshendel
1
1. Schakelpedaal
2. Schakelschakelaar
2
1
UB5BD0D0.book Page 19 Tuesday, September 4, 2018 4:40 PM
Page 35 of 108

Functies van instrumenten en bed ienin gselementen
3-20
3
DAU84560
SnelschakelsysteemHet snelschakelsysteem (QS) maakt bij
volgas elektronisch ondersteund opscha-
kelen zonder koppelingshendel mogelijk.
Als de schakelschakelaar beweging van
het schakelpedaal detecteert, worden het
motorvermogen en aandrijfkoppel tijdelijk
aangepast om het opschakelen mogelijk te
maken.OPMERKING QS werkt bij snelheden van minimaal
20 km/h (12 mi/h) met een motortoe-
rental van 4000 tpm of hoger en alleen
bij optrekken.
QS werkt niet als de koppelingshendel
wordt ingetrokken.Om het systeem uit te schakelen1. Zet het contact uit.
2. Beweeg het schakelpedaal omhoog
zodat de schakelstang gedeeltelijk in
de schakelschakelaar wordt getrok-
ken, en houd het pedaal in die positie
vast. 3. Zet het contact aan en laat het scha-
kelpedaal na 10 seconden los.
4. “ ” zal verdwijnen.
OPMERKINGVoer dezelfde procedure uit om het snel-
schakelsysteem in te schakelen.
DAU26826
Remhen delDe remhendel bevindt zich aan de rechter-
zijde van het stuur. Trek de hendel naar de
gasgreep toe om de voorrem te bekrachti-
gen.
De remhendel is voorzien van een stelwiel
voor de positie van de remhendel. Om de
afstand tussen de remhendel en de gas-
greep af te stellen, trekt u de remhendel iets
van de gasgreep af en draait u het stelwiel.
Zorg dat het nummer van de instelling op
het stelwiel is uitgelijnd met het merkteken
op de remhendel.
1. Schakelschakelaar
2. Stang
1
2
1. Remhendel
2. Afstand
3. Stelwiel afstelpositie remhendel
4. Referentiemerkteken3
4
1
2
UB5BD0D0.book Page 20 Tuesday, September 4, 2018 4:40 PM
Page 36 of 108

Functies van instrumenten en bed ienin gselementen
3-21
3
DAU12944
Rempe daalHet rempedaal bevindt zich aan de rechter-
zijde van de motorfiets. Trap op het rempe-
daal om de achterrem te bekrachtigen.
DAU84570
ABSDe anti-blokkeervoorziening remsysteem
(ABS) regelt de voor- en achterremmen on-
afhankelijk van elkaar.
WAARSCHUWING
DWA16051
Hou d altij d een veili ge afstan d tot voor-
li ggers, zelfs als uw voertui g is uitg erust
met ABS.
Het ABS-systeem functioneert het
effectiefst over lan ge remwe gen.
Op bepaal de oppervlakken, zoals
slechte weg en of grin dwe gen, kan
d e remafstan d met het ABS-sy-
steem lan ger zijn d an zonder ABS-
systeem.Be dienin g van de remmen
Bedien de remhendel en het rempedaal net
zoals u bij conventionele remmen zou
doen. Als wielslip wordt gedetecteerd,
wordt het ABS ingeschakeld. Er kan dan
een pulsatie voelbaar zijn in de remhendel
of het rempedaal. Ga door met het be-
krachtigen van de remmen en laat het ABS
zijn werk doen. Ga niet ’pompend’ rem-
men, hierdoor zal de remeffectiviteit afne-
men.
Het ABS voert een zelfcontrole uit
wanneer u na het starten van de motor
wegrijdt. Tijdens de controle kan een
klikgeluid uit de hydraulische eenheid
komen, en als de remhendel of het
rempedaal wordt bediend kan een tril-
ling voelbaar zijn. Dit is geen storing.
Bij een storing in het ABS werkt het
remsysteem als een conventioneel
remsysteem.
LET OP
DCA20100
Let op d at de wielsensor en de rotor van
d e wielsensor niet beschad igd raken,
an ders kan het ABS-systeem niet meer
naar behoren werken.
1. Rempedaal
1
1. Voorwielsensor
2. Opneemring voorwielsensor
1
2
UB5BD0D0.book Page 21 Tuesday, September 4, 2018 4:40 PM
Page 37 of 108

Functies van instrumenten en bed ienin gselementen
3-22
3
DAU76317
Tractiere gelin gDe tractieregeling (TCS) draagt bij aan het
behouden van grip bij het optrekken op
gladde oppervlakken, zoals onverharde of
natte wegen. Wanneer sensoren detecte-
ren dat het achterwiel begint te slippen (on-
gecontroleerde slip), grijpt de
tractieregeling in door het motorvermogen
te reguleren totdat de grip is hersteld.
WAARSCHUWING
DWA15433
De tractiere gelin g vormt g een vervan-
g in g voor verstan dig rij ged ra g dat is
aan gepast aan de omstan dig he den. De
tractiere gelin g b ie dt geen beschermin g
te gen gripverlies door te snel in gaan van
b ochten, snel optrekken bij schuin over-
hang en of door remmen, en kan we gglij-
d en van het voorwiel niet voorkomen.
Rij d altij d voorzichti g op oppervlakken
d ie mo gelijk gla d kunnen zijn en vermijd
b ijzon der gla dde oppervlakken.
Het controlelampje “ ” knippert als de
tractieregeling is ingeschakeld. U hoort
mogelijk kleine veranderingen in het motor-
en uitlaatgeluid wanneer de tractieregeling
wordt ingeschakeld.
Het controlelampje “ ” brandt als de trac-
tieregeling is uitgeschakeld.
De TCS-weergave geeft de huidige TCS-in-
stelling aan. Er zijn drie instellingen.
TCS “OFF” : Hiermee wordt de tractierege-
ling uitgeschakeld.
TCS “1” : Hiermee wordt de ondersteuning
van de tractieregeling geminimaliseerd.
TCS “2” : Hiermee wordt de ondersteuning
van de tractieregeling gemaximaliseerd en
wordt de wielslip het meest geregeld.
1. Achterwielsensor
2. Opneemring achterwielsensor1
2
1. “TCS”-toets
2. TCS-weergave
3. Controlelampje tractieregeling “ ”
1
3
2
UB5BD0D0.book Page 22 Tuesday, September 4, 2018 4:40 PM
Page 38 of 108

Functies van instrumenten en bed ienin gselementen
3-23
3
OPMERKING Als de machine wordt ingeschakeld,
wordt de tractieregeling ingeschakeld
en ingesteld op “1” of “2” (welke het
laatst was geselecteerd).
Als de machine vast is komen te zitten
in modder, zand of een ander zacht
oppervlak, schakel dan de tractiere-
geling uit om het vrijmaken van het
achterwiel te vergemakkelijken.LET OP
DCA16801
Gebruik uitsluiten d d e voor geschreven
b an den. (Zie pa gina 6-17.) Bij geb ruik
van ban den met een an dere maat zal de
tractiere gelin g d e wielrotatie niet nauw-
keuri g kunnen re gelen.Tractiere gelin g instellen
WAARSCHUWING
DWA15441
Zor g d at de machine stilstaat voor dat u
wijzi gin gen aan bren gt in d e instellin gen
van de tractiere gelin g. Het aan bren gen
van wijzi gin gen tij dens het rij den kan u
aflei den en ver groot het risico op een
on geval.
De TCS-instellingen kunnen alleen worden
gewijzigd wanneer de machine stilstaat
met de gasgreep gesloten.
Druk op de “TCS”-toets om te wisse-
len tussen TCS-instellingen “1” en “2”.
Houd de toets twee seconden inge-
drukt om de tractieregeling uit te
schakelen.
Druk opnieuw op de toets om de trac-
tieregeling weer in te schakelen (TCS
keert terug naar de eerdere instelling).
De tractiereg eling teru gstellen
De tractieregeling wordt automatisch uitge-
schakeld wanneer: tijdens het rijden een wiel loskomt van
de grond.
tijdens het rijden overmatige wielslip
van het achterwiel wordt gedetec-
teerd.
een wiel door een externe kracht
wordt rondgedraaid terwijl de machi-
nevoeding is ingeschakeld (bijvoor-
beeld bij het uitvoeren van
onderhoud).
Als de tractieregeling wordt uitgeschakeld,
gaan zowel het controlelampje “ ” als het
waarschuwingslampje “ ” branden. Probeer als dit gebeurt het systeem als
volgt terug te stellen.
1. Stop de machine en schakel deze uit.
2. Wacht enkele seconden en schakel de machine dan weer in.
3. Het controlelampje “ ” dient uit te gaan en het systeem dient te worden
ingeschakeld.
OPMERKINGAls het controlelampje “ ” na het terug-
stellen blijft branden, kan nog steeds met
de machine worden gereden; laat de ma-
chine echter zo snel mogelijk nakijken door
een Yamaha dealer.1. Waarschuwingslampje motorstoring “ ”
2. TCS-weergave
3. Controlelampje tractieregeling “ ”
3
2
1
UB5BD0D0.book Page 23 Tuesday, September 4, 2018 4:40 PM
Page 39 of 108

Functies van instrumenten en bed ienin gselementen
3-24
3
4. Laat een Yamaha dealer de machine
nakijken en het
waarschuwingslampje “ ” uitscha-
kelen.
DAU13076
Tank dopOpenen van de tankd op
Open het slotplaatje op de tankdop, steek
de sleutel in het slot en draai hem dan 1/4
slag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld
en de tankdop kan worden verwijderd.
Sluiten van d e tankdop
Duw de brandstoftankdop omlaag terwijl
de sleutel nog in het slot zit. Draai de sleutel
1/4 slag linksom, neem de sleutel uit en
sluit dan het slotplaatje.
OPMERKINGDe tankdop kan alleen worden gesloten
met de sleutel in het slot. Bovendien kan de
sleutel niet worden uitgenomen als de tank-
dop niet correct gesloten en vergrendeld is.
WAARSCHUWING
DWA11092
Na het tanken moet de tank dop goe d
wor den aan ged raai d. Door b randstof-
lekka ge ontstaat bran dgevaar.
1. Slotplaatje tankdop
2. Ontgrendelen.
1
2
UB5BD0D0.book Page 24 Tuesday, September 4, 2018 4:40 PM
Page 40 of 108

Functies van instrumenten en bed ienin gselementen
3-25
3
DAU13222
Bran dstofControleer of er voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is.
WAARSCHUWING
DWA10882
Benzine en benzined ampen zijn zeer
b ran dbaar. Vol g de on derstaan de in-
structies om bran d en ontploffin g te
voorkomen en het letselrisico tij dens het
tanken te verla gen.1. Zet alvorens te tanken de motor af en
zorg dat er niemand op de machine
zit. Rook nooit tijdens het tanken en
tank nooit in de nabijheid van vonken,
open vuur of andere ontstekingsbron-
nen zoals de waakvlammen van gei-
sers en kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol.
Steek bij het tanken het vulpistool
goed in de vulopening van de brand-
stoftank. Stop met vullen zodra de
brandstof de onderkant van de vulhals
heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet
als deze warm wordt, kan de warmte
van de motor of de zon ervoor zorgen
dat brandstof uit de brandstoftank
stroomt. 3. Veeg uitgestroomde brandstof on-
middellijk af. LET OP: Veeg g emors-
te bran dstof onmi ddellijk af met een
schone, dro ge, zachte doek, aan ge-
zien de bran dstof de gelakte opper-
vlakken en kunststof delen kan
aantasten.
[DCA10072]
4. Draai de tankdop stevig vast.
WAARSCHUWING
DWA15152
Benzine is gifti g en kan letsel of overlij-
d en veroorzaken. Sprin g zor gvul dig om
met benzine. Pro beer nooit om benzine
via de mon d over te hevelen. Roep on-
mi ddellijk me dische hulp in na dat u b en-
zine heeft in geslikt, veel benzine damp
heeft in gead emd of b enzine in uw o gen
heeft gekreg en. Als b enzine op uw hui dterechtkomt, was
deze dan af met water
en zeep. Als u benzine op uw kle din g
morst, trek dan an dere kled ing aan.
DAU75300
LET OP
DCA11401
Ge bruik uitsluiten d loo dvrije benzine.
Loo dhou den de benzine veroorzaakt
ernsti ge schad e aan inwen dig e motor-
on der delen als kleppen en zui gerveren
en ook aan het uitlaatsysteem.
1. Vulpijp brandstoftank
2. Maximaal brandstofniveau
1
2
Aan bevolen bran dstof:
Loodvrije superbenzine (gasohol
[E10] acceptabel)
Inhou d b ran dstoftank:
18 L (4.8 US gal, 4.0 Imp. gal)
Hoeveelhei d reserve bran dstof:
4.0 L (1.06 US gal, 0.88 Imp.gal)
UB5BD0D0.book Page 25 Tuesday, September 4, 2018 4:40 PM