YAMAHA XT1200Z 2014 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: YAMAHA, Model Year: 2014, Model line: XT1200Z, Model: YAMAHA XT1200Z 2014Pages: 114, PDF Size: 3.02 MB
Page 41 of 114
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-26
3
DAU58952
Tractieregelin gDe tractieregeling draagt bij aan het behou-
den van grip bij het optrekken op gladde
oppervlakken, zoals onverharde of natte
wegen. Wanneer sensoren detecteren dat
het achterwiel begint te slippen (ongecon-
troleerde slip), grijpt de tractieregeling in
door het motorvermogen te reguleren tot-
dat de grip is hersteld. Het controlelampje
tractieregeling knippert om de bestuurder
te laten weten dat de tractieregeling is inge-
schakeld.OPMERKINGEr zijn mogelijk ook kleine veranderingen in
het motor- en uitlaatgeluid waarneembaar
wanneer de tractieregeling wordt ingescha-
keld.
WAARSCHUWING
DWA15432
De tractiere gelin g vormt g een vervan-
g in g voor verstan dig rij ged ra g dat is
aan gepast aan de omstan dig he den. De
tractiere gelin g b ie dt geen beschermin g
te gen gripverlies door te snel in gaan van
b ochten, snel optrekken bij schuin over-
hang en of door remmen, en kan we gglij-
d en van het voorwiel niet voorkomen. Rij
d altij d voorzichti g op oppervlakken
d ie mo gelijk gla d kunnen zijn en vermijd
b ijzon der gla dde oppervlakken.
De tractieregeling kent drie modi:
“TCS 1”: Standaardmodus
“TCS 2”: Sportieve modus
In deze modus grijpt de tractieregeling
minder snel in, waardoor het achter-
wiel vrijer kan slippen dan in “TCS 1”.
“TCS OFF”: De tractieregeling is uit-
geschakeld. Bij sommige rijomstan-
digheden kan het systeem ook
automatisch worden uitgeschakeld
(zie “Terugstellen” op pagina 3-27).
Wanneer de sleutel naar “ON” wordt ge-
draaid, wordt de tractieregeling ingescha-
keld en wordt “TCS 1” weergegeven op de
multifunctionele meter.
De modus van de tractieregeling kan alleen
worden gewijzigd met de sleutel in de stand
“ON” en het voertuig in stilstand.OPMERKINGAls de motorfiets vast is komen te zitten in
modder, zand of een ander zacht opper-
vlak, kies dan de modus “TCS OFF” om het
vrijmaken van het achterwiel te vergemak-
kelijken.
1. Voorste wielnaaf
1. Achterste wielnaaf
11
U2BSD0D0.book Page 26 Thursday, September 19, 2013 8:48 AM
Page 42 of 114
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-27
3
LET OP
DCA16801
Gebruik uitsluiten d d e voor geschreven
b an den. (Zie pa gina 6-18.) Bij geb ruik
van ban den met een an dere maat zal de
tractiere gelin g d e wielrotatie niet nauw-
keuri g kunnen re gelen.Tractiere gelin g instellen
WAARSCHUWING
DWA15441
Zor g d at de machine stilstaat voor dat u
wijzi gin gen aan bren gt in d e instellin gen
van de tractiere gelin g. Het aan bren gen
van wijzi gin gen tij dens het rij den kan u
aflei den en ver groot het risico op een
on geval.Houd de “TCS”-knop op de multifunctione-
le meter korter dan één seconde ingedrukt
om te wisselen tussen de modi “1” en “2”.
Houd de knop minstens twee seconden in-
gedrukt om de modus “TCS OFF” te selec-
teren en de tractieregeling uit te schakelen.
Druk opnieuw op de knop om terug te ke-
ren naar de eerder geselecteerde modus
“1” of “2”. Teru
gstellen
De tractieregeling wordt uitgeschakeld in
de volgende omstandigheden:
Het voor- of achterwiel komt van de
grond tijdens het rijden.
Overmatig doorslaan van het achter-
wiel
Als de tractieregeling is uitgeschakeld,
brandt zowel het controlelampje tractiere-
geling als het waarschuwingslampje motor-
storing.
Om de tractieregeling terug te stellen:
Draai de sleutel naar “OFF”. Wacht min-
stens één seconde en draai de sleutel dan
terug naar “ON”. Het controlelampje trac-
tieregeling dient nu uit te gaan en het sy-
steem wordt ingeschakeld. Het waarschuwingslampje motorstoring dient
uit te gaan nadat een rijsnelheid van min-
stens 20 km/h (12 mi/h) is bereikt. Als het
controlelampje/waarschuwingslampje
tractieregeling of het waarschuwingslamp-
je motorstoring na het terugstellen blijven
branden, kan nog steeds met de motorfiets
worden gereden; laat de motorfiets echter
zo snel mogelijk nakijken door uw Yamaha
dealer.1. Toets “TCS”
2. Modusweergave tractieregeling
1
2
U2BSD0D0.book Page 27 Thursday, September 19, 2013 8:48 AM
Page 43 of 114
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-28
3
DAU13075
TankdopOpenen van de tankd op
Open het slotplaatje op de tankdop, steek
de sleutel in het slot en draai hem dan 1/4
slag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld
en de tankdop kan worden verwijderd.
Sluiten van d e tankdop
1. Druk de tankdop in positie met de sleutel in het slot.
2. Draai de sleutel linksom naar de oor-
spronkelijke positie, neem hem uit en
sluit dan het slotplaatje.
OPMERKINGDe tankdop kan alleen worden gesloten
met de sleutel in het slot. Bovendien kan de
sleutel niet worden uitgenomen als de tank-
dop niet correct gesloten en vergrendeld is.
WAARSCHUWING
DWA11092
Na het tanken moet de tankd op goe d
wor den aan ged raai d. Door b randstof-
lekka ge ontstaat b randgevaar.
DAU13222
Bran dstofControleer of er voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is.
WAARSCHUWING
DWA10882
Benzine en b enzinedampen zijn zeer
b ran dbaar. Vol g de on derstaan de in-
structies om b rand en ontploffin g te
voorkomen en het letselrisico tij dens het
tanken te verla gen.1. Zet alvorens te tanken de motor af en
zorg dat er niemand op de machine
zit. Rook nooit tijdens het tanken en
tank nooit in de nabijheid van vonken,
open vuur of andere ontstekingsbron-
nen zoals de waakvlammen van gei-
sers en kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol.
Steek bij het tanken het vulpistool
goed in de vulopening van de brand-
stoftank. Stop met vullen zodra de
brandstof de onderkant van de vulhals
heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet
als deze warm wordt, kan de warmte
van de motor of de zon ervoor zorgen
dat brandstof uit de brandstoftank
stroomt.
1. Ontgrendelen.
2. Slotplaatje tankdop
2
1
U2BSD0D0.book Page 28 Thursday, September 19, 2013 8:48 AM
Page 44 of 114
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-29
3
3. Veeg uitgestroomde brandstof on-middellijk af. LET OP: Veeg g emors-
te bran dstof onmi ddellijk af met een
schone, dro ge, zachte doek, aan ge-
zien de bran dstof de gelakte opper-
vlakken en kunststof d elen kan
aantasten.
[DCA10072]
4. Draai de tankdop stevig vast.
WAARSCHUWING
DWA15152
Benzine is gifti g en kan letsel of overlij-
d en veroorzaken. Sprin g zor gvul dig om
met benzine. Pro beer nooit om benzine
via de mon d over te hevelen. Roep on-
mi ddellijk me dische hulp in na dat u b en-
zine heeft in geslikt, veel benzined amp
heeft in gead emd of b enzine in uw o gen
heeft gekreg en. Als b enzine op uw hui dterechtkomt, was
deze dan af met water
en zeep. Als u benzine op uw kle din g
morst, trek dan an dere kled ing aan.
DAU58110
LET OP
DCA11401
Ge bruik uitsluiten d loo dvrije benzine.
Loo dhou den de benzine veroorzaakt
ernsti ge schad e aan inwen dig e motor-
on der delen als kleppen en zui gerveren
en ook aan het uitlaatsysteem.Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het
gebruik van loodvrije superbenzine met een
octaangetal van RON 95 of hoger. Als de
motor gaat detoneren (pingelen), gebruik
dan benzine van een ander merk. Door
loodvrije benzine te gebruiken gaan bou-
gies langer mee en blijven de onderhouds-
kosten beperkt. Gasohol
Er bestaan twee typen gasohol: gasohol
met ethanol en gasohol met methanol.
Gasohol met ethanol kan worden gebruikt,
mits het ethanolgehalte niet hoger is dan
10% (E10). Gasohol met methanol wordt
niet aangeraden door Yamaha aangezien
deze schade kan toebrengen aan het
brandstofsysteem of problemen kan ople-
veren met de voertuigprestaties.
1. Vulpijp brandstoftank
2. Maximaal brandstofniveau
2
1
Voor
geschreven bran dstof:
Loodvrije superbenzine (Gasohol
(E10) acceptabel)
Inhou d b ran dstoftank:
23.0 L (6.08 US gal, 5.06 Imp.gal)
Bran dstofreserve:
3.9 L (1.03 US gal, 0.86 Imp.gal)
U2BSD0D0.book Page 29 Thursday, September 19, 2013 8:48 AM
Page 45 of 114
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-30
3
DAU51152
Tankbeluchtin gsslan g en over-
loopslan gAlvorens de motorfiets te gebruiken:
Controleer alle slangaansluitingen.
Controleer alle slangen op scheuren
of beschadiging en vervang indien no-
dig.
Controleer voor alle slangen of het uit-
einde ervan niet is verstopt en reinig
indien nodig.
Controleer of het uiteinde van alle
slangen buiten het stroomlijnpaneel is
geplaatst.
DAU13434
UitlaatkatalysatorDit model is uitgerust met een uitlaatkataly-
sator.
WAARSCHUWING
DWA10863
Het uitlaatsysteem is heet na dat de mo-
tor heeft ged raai d. Let op het vol gen de
om bran dgevaar of bran dwon den te
voorkomen:
Parkeer de machine nooit nab ij
b ran dgevaarlijke stoffen, zoals op
g ras of op an der materiaal dat ge-
makkelijk vlam vat.
Parkeer de machine op een plek
waar voet gan gers of kin deren niet
g emakkelijk met het hete uitlaatsy-
steem in aanrakin g kunnen komen.
Controleer of het uitlaatsysteem is
afgekoel d alvorens on derhou ds-
werkzaamhed en uit te voeren.
Laat de motor niet lan ger dan enke-
le minuten stationair draaien. Lan g
stationair draaien kan lei den tot
oververhittin g.
LET OP
DCA10702
Ge bruik uitsluiten d loo dvrije benzine. Bij
g eb ruik van loo dhou den de benzine zal
onherstel bare scha de wor den toe ge-
b racht aan de uitlaatkatalysator.
1. Tankbeluchtingsslang en overloopslang
1
U2BSD0D0.book Page 30 Thursday, September 19, 2013 8:48 AM
Page 46 of 114
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-31
3
DAU49444
Bestuurdersza delVerwij deren van het bestuur dersza del
1. Steek de sleutel in het zadelslot en draai linksom.
2. Trek de voorzijde van het bestuur- derszadel omhoog en duw het zadel
naar voren.
Aan bren gen van het bestuur dersza del
1. Steek het uitsteeksel aan de achterzij- de van het bestuurderszadel in de za-
delbevestiging zoals getoond en druk
dan de voorzijde van het zadel omlaag
om te vergrendelen. 2. Neem de sleutel uit.
OPMERKING
Controleer of het bestuurderszadel
stevig is vergrendeld alvorens te gaan
rijden.
De hoogte van het bestuurderszadel
kan worden versteld om de rijpositie
aan te passen. (Zie “De hoogte van
het bestuurderszadel verstellen”.)
DAU49475
De hoo gte van het b estuurders-
za del verstellenHet bestuurderszadel kan in twee verschil-
lende standen worden gezet, al naar gelang
de voorkeur van de bestuurder.
Bij aflevering staat het bestuurderszadel in
de hoge stand.
Het bestuur dersza del in de lag e stan d
zetten
1. Verwijder het bestuurderszadel. (Zie pagina 3-31.)
2. Verwijder de afsteller voor de zadel-
hoogte door deze uit te trekken.
1. Ontgrendelen.
2. Zadelslot
2
1
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging
1
2
1. Lage stand
2. Hoge stand
1
2
U2BSD0D0.book Page 31 Thursday, September 19, 2013 8:48 AM
Page 47 of 114
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-32
3
3. Plaats de afsteller voor de zadelhoog-
te zo dat het referentiemerkteken is
uitgelijnd met het “L ”-merkteken zoals
getoond. 4. Steek het uitsteeksel aan de achterzij-
de van het bestuurderszadel in zadel-
bevestiging A zoals getoond.
Het bestuur dersza del in d e hoge stan d
zetten
1. Verwijder het bestuurderszadel. (Zie pagina 3-31.)
2. Verwijder de afsteller voor de zadel-
hoogte door deze uit te trekken. 3. Plaats de afsteller voor de zadelhoog-
te zo dat het referentiemerkteken is
uitgelijnd met het “H”-merkteken zo-
als getoond.1. Afsteller hoogte bestuurderszadel
1. Afsteller hoogte bestuurderszadel
2. Merkteken “L”
3. Referentiemerkteken
1
3
2
1
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging A (voor lage stand)
1
2
1. Afsteller hoogte bestuurderszadel
1. Afsteller hoogte bestuurderszadel
2. Merkteken “H”
3. Referentiemerkteken
1
2 3
1
U2BSD0D0.book Page 32 Thursday, September 19, 2013 8:48 AM
Page 48 of 114
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-33
3
4. Steek het uitsteeksel aan de achterzij-de van het bestuurderszadel in zadel-
bevestiging B zoals getoond.OPMERKINGControleer of het bestuurderszadel stevig is
vergrendeld alvorens te gaan rijden.
DAU58982
KuipruitAl naar gelang de voorkeur van de bestuur-
der kan de kuipruit in vier verschillende
standen worden gezet.
De kuipruithoo gte aanpassen
1. Draai de stelknop van de kuipruit- hoogte aan beide zijden van de kuip-
ruit terug totdat weerstand voelbaar
is. LET OP: Draai de knop niet voor-
b ij het punt waarop weerstan d voel-
b aar wor dt. Hier door kan d e knop
b eschad igd raken.
[DCA20211]
2. Trek de schuifplaathouders naar bui-
ten en stel dan de kuipruithoogte af. 3. Lijn de schuifplaathouders op de ge-
wenste positie uit met de merktekens.
OPMERKINGZorg ervoor dat de schuifplaathou-
ders aan beide zijden van de kuipruit
zijn uitgelijnd me t de merktekens op
dezelfde hoogte.
Zorg ervoor dat het uitsteeksel op elke
schuifplaathouder in het correspon-
derende gat in de schuifplaat valt.
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging B (voor hoge stand)
1
2
1. Stelknop kuipruithoogte
1
1. Schuifplaathouder
1
U2BSD0D0.book Page 33 Thursday, September 19, 2013 8:48 AM
Page 49 of 114
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-34
3
4. Draai de stelknoppen vast.
DAU59140
Voorvork afstellen
WAARSCHUWING
DWA10181
Geef bei de vorkpoten steed s dezelf de
afstellin g, an ders kan slecht we ggedra g
en vermin der de rijsta biliteit het g evolg
zijn.Deze voorvork is voorzien van stelbouten
voor veervoorspanning, stelschroeven voor
uitgaande demping en stelschroeven voor
ingaande demping.LET OP
DCA10102
Pro beer nooit voor bij de maximum- of
minimuminstellin gen te draaien om
scha de aan het mechanisme te voorko-
men.Veervoorspannin g
Draai om de veervoorspanning te verhogen
en zo de vering stugger te maken de stel-
bout op beide vorkpoten in de richting (a).
Draai om de veervoorspanning te verlagen
en zo de vering zachter te maken de stel-
bout op beide vorkpoten in de richting (b). De afstelling voor veervoorspanning wordt
gecontroleerd door de afstand A te meten,
zoals getoond in de afbeelding. Hoe korter
de afstand A, hoe hoger de veervoorspan-
ning; hoe langer de afstand A, hoe lager de
veervoorspanning.
1. Referentiemerkteken
2. Schuifplaat
2
1
1. Stelbout veervoorspanning
1. Afstand A
1 (a) (b)1
U2BSD0D0.book Page 34 Thursday, September 19, 2013 8:48 AM
Page 50 of 114
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-35
3
Uitgaan de dempin g
Draai om de uitgaande demping te verho-
gen en zo de vering stugger te maken de
stelschroef op beide vorkpoten in de rich-
ting (a). Draai om de uitgaande demping te
verlagen en zo de vering zachter te maken
de stelschroef op beide vorkpoten in de
richting (b). In
gaan de dempin g
Draai om de ingaande demping te verho-
gen en zo de vering stugger te maken de
stelschroef op beide vorkpoten in de rich-
ting (a). Draai om de ingaande demping te
verlagen en zo de vering zachter te maken
de stelschroef op beide vorkpoten in de
richting (b).
OPMERKINGDoor geringe productie-afwijkingen zal het
totaal aantal klikken van een instelmecha-
nisme voor veerdemping niet altijd exact
met bovenstaande specificaties overeen-
komen; het werkelijke aantal klikken vormt
echter wel altijd het complete afstelbereik.
Voor een precieze afstelling is het aan te ra-
den het aantal klikken van elk veerdem-
pingsinstelmechanisme te controleren en
de specificaties dienovereenkomstig aan te
passen.
Afstellin g veervoorspannin g:
Minimum (zacht):
Afstand A = 19.0 mm (0.75 in)
Standaard: Afstand A = 14.0 mm (0.55 in)
Maximum (hard): Afstand A = 4.0 mm (0.16 in)1. Stelschroef voor uitveerdemping
1
(a)
(b)
Afstellin g uit gaan de dempin g:
Minimum (zacht):
10 klik(ken) in de richting (b)*
Standaard: 8 klik(ken) in de richting (b)*
Maximum (hard): 1 klik(ken) in de richting (b)*
* Met de stelschroef volledig ge-
draaid in de richting (a) 1. Stelschroef voor inveerdemping
1
(a)
(b)
Afstellin g in gaan de dempin g:
Minimum (zacht):
13 klik(ken) in de richting (b)*
Standaard: 6 klik(ken) in de richting (b)*
Maximum (hard): 1 klik(ken) in de richting (b)*
* Met de stelschroef volledig ge-
draaid in de richting (a)
U2BSD0D0.book Page 35 Thursday, September 19, 2013 8:48 AM