Abarth 500 2016 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: ABARTH, Model Year: 2016, Model line: 500, Model: Abarth 500 2016Pages: 211, PDF Size: 15.91 MB
Page 121 of 211

BELANGRIJK
80) Breng geen stickers of andere voorwerpen op het stuurwiel, op het dashboard in de zone van de passagiersairbag,
op de zijkant van de dakbekleding en op de stoelen aan. Plaats nooit voorwerpen (bijv. mobiele telefoons) op het
dashboard aan passagierszijde, omdat deze het correct openen van de airbag kunnen hinderen en tevens de
inzittenden ernstig kunnen verwonden.
81) ZEER GEVAARLIJK: plaats NOOIT een kinderzitje tegen de rijrichting in op de voorstoel met een actieve
passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de airbag ernstig letsel en zelfs de dood van het kind tot gevolg
hebben. Daarom moet de passagierszijairbag altijd uitgeschakeld worden als een kinderzitje tegen de rijrichting in
gemonteerd wordt op de voorste passagiersstoel. Bovendien moet de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk weer in als het kinderzitje is verwijderd.
82) Plaats NOOIT een kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel van auto's met een actieve passagiersairbag. Bij
een ongeval, hoe klein ook, kan de airbag ernstig letsel en zelfs de dood van het kind tot gevolg hebben.
83) Het waarschuwingslampje
knippert om te wijzen op een storing van het lampje. Deze toestand wordt
aangegeven door het langer dan 4 seconden knipperen van het lampje
. In dat geval kan het lampjemogelijk
geen storingen in de veiligheidssystemen aangeven. Laat het systeem onmiddellijk controleren door het Abarth
Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
117
Page 122 of 211

ZIJAIRBAGS
(ZIJAIRBAG -
HOOFDAIRBAG)
Om de bescherming van de inzittenden
in geval van flankbotsingen te
verbeteren, is de auto uitgerust met
zijairbags die bekken, borst en
schouders van bestuurder en passagier
beschermen en hoofdairbags die het
hoofd beschermen.
Als de zijairbags niet worden
opgeblazen bij andere soorten
botsingen (frontale botsingen, achterop,
over de kop slaan enz.), betekent dit
niet dat het systeem slecht functioneert.
ZIJAIRBAGS VOOR
(ZIJAIRBAGS)
Deze bestaan uit twee soorten kussens
die zich in de rugleuning van de
voorstoelen bevinden fig. 92 en die het
bekken, de borst en schouders van
de inzittenden bij middelzware
zijdelingse botsingen beschermen.HOOFDAIRBAGS
(WINDOW BAGS)
Deze bestaan uit twee "gordijnairbags"
die onder de zijkant van de
dakbekleding zitten en afgedekt zijn
met speciale afwerkingselementen.fig.
93 De hoofdairbags bieden
bescherming aan het hoofd van de
inzittenden voorin en achterin bij een
zijdelingse botsing, dankzij het grote
oppervlak dat zij in opgeblazen
toestand beslaan.
BELANGRIJK Het systeem biedt de
beste bescherming bij een flankbotsing
als de passagier correct op zijn stoel
zit, zodat de hoofdairbag zo goed
mogelijk opgeblazen kan worden.BELANGRIJK De frontairbags en/of
zijairbags kunnen geactiveerd worden
bij krachtige stoten aan de onderzijde
van de carrosserie (bijv. heftige botsing
tegen drempels of stoepranden, grote
gaten of verzakkingen in het wegdek
etc.).
BELANGRIJK Als de airbag geactiveerd
wordt, ontsnapt een kleine hoeveelheid
poeder. Dit poeder is niet schadelijk
en duidt niet op het begin van een
brand. Verder kan het oppervlak van de
opgeblazen airbag en het interieur van
het voertuig zijn bedekt met een fijn
poederlaagje: dit poeder kan irriterend
zijn voor ogen en huid. Na aanraking
onmiddellijk wassen met water en
neutrale zeep.
92AB0A007493AB0A0075
118
VEILIGHEID
Page 123 of 211

BELANGRIJK Als een of meerdere
veiligheidsvoorzieningen zijn
geactiveerd ten gevolge van een
ongeval, neem dan contact op met het
Abarth Servicenetwerk om deze
veiligheidsvoorzieningen te laten
vervangen en om de werking van het
systeem te laten controleren.
De controle, reparatie en vervanging
van de airbags moeten door het Abarth
Servicenetwerk worden uitgevoerd.
Als de auto wordt gesloopt, moet het
airbagsysteem onbruikbaar gemaakt
worden door het Abarth
Servicenetwerk.
BELANGRIJK Gordelspanners,
frontairbags en zijairbags worden op
verschillende manieren geactiveerd,
afhankelijk van het type botsing. Als
een of meerdere van deze
voorzieningen niet in werking treden,
dan duidt dat niet op een storing in het
systeem.
84) 85) 86) 87) 88) 89) 90) 91) 92) 93) 94) 95)
BELANGRIJK
84) Steun niet met het hoofd, de
armen of de ellebogen tegen
het portier, de ruiten of in het
gebied van de hoofdairbag om
mogelijke verwondingen tijdens
het opblazen te voorkomen.
85) Steek nooit uw hoofd, armen of
ellebogen uit het raam.
86) Als de contactsleutel naar MAR
wordt gedraaid en het lampje
niet gaat branden of blijft
branden tijdens het rijden, dan is
er mogelijk een storing in de
veiligheidssystemen; in dat geval
kunnen de airbags of
gordelspanners niet geactiveerd
worden bij een ongeval of, in
een zeer beperkt aantal gevallen,
per ongeluk geactiveerd worden.
Laat het systeem onmiddellijk
controleren door het Abarth
Servicenetwerk alvorens verder te
rijden.
87) Bedek de rugleuningen van de
voorstoelen niet met extra hoezen
als er zijairbags aanwezig zijn.88) Rijd altijd met de handen op de
stuurwielrand zodat de airbag
indien nodig ongehinderd
opgeblazen kan worden. Rijd niet
met voorover gebogen lichaam.
Houd de rug goed rechtop tegen
de rugleuning gedrukt.
89) Laat bij diefstal of poging tot
diefstal, vandalisme of
overstromingen het
airbagsysteem door het Abarth
Servicenetwerk controleren.
119
Page 124 of 211

90) Airbags kunnen ook geactiveerd
worden als de auto door een
ander voertuig wordt aangereden,
als de contactsleutel in de stand
MAR staat zelfs als de motor
niet loopt en de auto stilstaat.
Daarom mag, wanneer de
passagiersairbag is ingeschakeld,
en ook al staat de auto stil, GEEN
tegen de rijrichting in gemonteerd
kinderzitje op de voorstoel
gemonteerd worden. Als bij een
botsing de airbag wordt
opgeblazen, kan dit leiden tot
ernstig letsel en zelfs tot de dood
van het kind. Daarom moet de
passagiersairbag altijd
uitgeschakeld worden als een
kinderzitje tegen de rijrichting in
gemonteerd wordt op de voorste
passagiersstoel. Bovendien moet
de voorste passagiersstoel zo
ver mogelijk naar achteren zijn
geschoven om te voorkomen dat
het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het
dashboard. Schakel de
passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is
verwijderd. Onthoud tevens dat
als de sleutel in de stand STOP
staat, bij een ongeval geen enkel
veiligheidssysteem (airbags of
gordelspanners) geactiveerd
wordt. In dat geval duidt deuitgebleven activering niet op een
storing van het systeem.
91) Wanneer de contactsleutel naar
MAR wordt gedraaid, gaat het
lampje
branden en enkele
seconden knipperen om eraan te
herinneren dat de
passagiersairbag bij een botsing
geactiveerd wordt, hierna moet
het lampje doven.
92) Reinig de stoelen niet met water
of stoom onder druk (met de hand
of in een automatisch wasstation
voor autostoelen).
93) De activeringsdrempel van de
airbag is hoger dan die van de
gordelspanners. Bij aanrijdingen
die tussen deze twee
drempelwaarden liggen, treden
alleen de gordelspanners in
werking.
94) Hang geen harde voorwerpen
aan de kledinghaken of de
steunhandgrepen.95) De airbag vervangt de
veiligheidsgordels niet maar
verhoogt hun doeltreffendheid.
Omdat de frontairbags niet
worden ingeschakeld bij frontale
botsingen bij lage snelheden,
zijdelingse botsingen, botsingen
achterop en over de kop slaan,
worden de inzittenden in die
gevallen uitsluitend door de
veiligheidsgordels beschermd, die
dus altijd gedragen moeten
worden.
120
VEILIGHEID
Page 125 of 211

STARTEN EN RIJDEN
Laten we eens kijken naar het "hart"
van het voertuig: dan kunt u zien hoe u
het potentieel ervan optimaal kunt
benutten.
We zullen u laten zien hoe u het
voertuig in elke situatie veilig kunt
besturen, zodat het een echte "maatje"
voor u kan zijn, waarbij het comfort
en de portefeuille niet vergeten worden.DE MOTOR STARTEN ...................122
PARKEREN .....................................123
GEBRUIK VAN DE
VERSNELLINGSBAK ......................124
BRANDSTOFBESPARING ...............125
AANHANGERS TREKKEN ..............127
WINTERBANDEN ............................128
SNEEUWKETTINGEN ....................128
LANGDURIGE STILSTAND VAN DE
AUTO ..............................................129
121
Page 126 of 211

DE MOTOR STARTEN
Het voertuig is uitgerust met een
elektronische startblokkering:
raadpleeg, als de motor niet wil starten,
paragraaf "Fiat CODE systeem" in het
hoofdstuk "Kennismaking met de auto".
De motor kan rumoeriger zijn tijdens
de eerste seconden werking, met name
na een lange periode van stilstand. Dit
karakteristieke kenmerk van het
hydraulische klepstotersysteem is niet
van invloed op de werking of
betrouwbaarheid: het voor deze auto
gekozen systeem werd ontworpen om
onderhoudsingrepen te beperken.
PROCEDURE
Ga als volgt te werk:
❒trek de handrem aan en zet de
versnellingspook in de vrijstand;
❒trap het koppelingspedaal volledig in
zonder het gaspedaal aan te raken;
❒draai de contactsleutel naar AVV en
laat deze los zodra de motor start.
Als de motor niet bij de eerste poging
start, draai dan de contactsleutel naar
de stand STOP alvorens de procedure
te herhalen.Als, met de sleutel op MAR, hetsymbool op het display blijft
branden samen met het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel, dan wordt
geadviseerd de sleutel naar STOP te
draaien en dan weer naar MAR. Als het
waarschuwingslampje blijft branden,
probeer dan met de andere sleutels die
bij de auto zijn geleverd.
Neem contact op met het Abarth
Servicenetwerk als de motor nog
steeds niet gestart kan worden.
17) 18)
96) 97)
GESTARTE MOTOR
OPWARMEN
Ga als volgt te werk:
❒rijd langzaam weg en laat de motor
bij gemiddelde toerentallen draaien.
Geef niet abrupt gas;
❒verlang in het begin geen maximale
prestaties. Wacht tot de wijzer van
de koelvloeistoftemperatuurmeter
begint te bewegen.
19)
DE MOTOR UITZETTEN
Draai de contactsleutel naar de stand
STOP terwijl de motor stationair draait.
BELANGRIJK Voordat de motor na
een zware rit wordt uitgezet, moet men
hem even stationair laten draaien om
hem "op adem" te laten komen.
Hierdoor kan de temperatuur in de
motorruimte dalen.
20)
BELANGRIJK
17) Tijdens de eerste
gebruiksperiode adviseren wij om
overmatige belasting van de auto
te voorkomen (bijvoorbeeld hard
accelereren, lang rijden met de
maximumsnelheid, abrupt
remmen, enz.).
18) Laat bij afgezette motor de
sleutel in het contactslot niet op
MAR staan, om te voorkomen dat
de accu leeg raakt door onnodig
stroomverbruik.
122
STARTEN EN RIJDEN
Page 127 of 211

19) Probeer de motor nooit te
starten door de auto te duwen, te
slepen of van een helling af te
laten rijden. Op die manier kan
brandstof in de katalysator
terechtkomen die hierdoor
onherstelbaar beschadigd wordt.
20) Even snel gas geven voordat de
motor wordt uitgezet heeft geen
enkel nut, verspilt brandstof en is,
vooral voor motoren met
turbocompressor, schadelijk.
BELANGRIJK
96) Het is gevaarlijk om de motor in
afgesloten ruimten te laten
draaien. De motor verbruikt
zuurstof en produceert
kooldioxide, koolmonoxide en
andere giftige gassen.
97) Onthoud dat de
rembekrachtiging en de
elektrische stuurbekrachtiging
niet werken zolang de motor niet
is gestart. Om die reden is meer
kracht benodigd voor de
bediening van het rempedaal en
het stuur.
PARKEREN
Ga als volgt te werk:
❒zet de motor af en trek de handrem
aan;
❒schakel een versnelling in (eerste
versnelling als op een helling omhoog
wordt geparkeerd en achteruit als
op een helling omlaag wordt
geparkeerd) en laat de voorwielen
iets gedraaid.
Als de auto op een steile helling wordt
geparkeerd, blokkeer de wielen dan
met wiggen of stenen.
Laat de contactsleutel niet in de stand
MAR staan om te voorkomen dat de
accu leeg raakt. Verwijder altijd de
contactsleutel als de auto wordt
verlaten.
98)
HANDREM
De handrem fig. 94 bevindt zich tussen
de voorstoelen.
Om de handrem in te schakelen de
hendel naar boven trekken tot de auto
niet meer kan bewegen.
99)
Bij aangetrokken handrem en
contactsleutel in de stand MAR, gaat
het waarschuwingslampje
op
het instrumentenpaneel branden.
Ga als volgt te werk om de handrem los
te zetten:
❒trek de hendel iets omhoog en druk
op de ontgrendelknop A fig. 94;
❒houd knop A ingedrukt en laat de
hendel zakken. Het
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel gaat uit.
Trap het rempedaal in terwijl de
handrem wordt losgezet, om
te voorkomen dat de auto onbedoeld
beweegt.
94AB0A0076
123
Page 128 of 211

BELANGRIJK
98) Laat kinderen nooit zonder
toezicht in de auto achter.
Verwijder altijd de contactsleutel
als de auto wordt verlaten en
neem deze mee.
99) De auto moet geremd zijn na
enkele klikken van de hendel.
Als dat niet het geval is, contact
opnemen met het Abarth
Servicenetwerk om hem te laten
afstellen.
GEBRUIK VAN DE
VERSNELLINGSBAK
Trap, om de versnellingen in te
schakelen, het koppelingspedaal
volledig in en plaats de pook in de
gewenste stand (het schakelschema is
aangegeven op de pookknop) fig. 95.
100)
21)
Beweeg, om vanuit de vrijstand de
achteruitversnelling R in te schakelen,
de pook naar rechts en vervolgens naar
achteren.Bovendien kan tijdens het wegrijden
een begrenzing van het motortoerental
tot 2700 tpm geconstateerd worden,
wat gedaan is om een betere
overdracht van het motorkoppel te
garanderen. Wanneer het
koppelingspedaal wordt losgelaten en
de auto rijdt, wordt deze
toerenbegrenzing uitgeschakeld.
BELANGRIJK De achteruit kan
uitsluitend bij stilstaande auto worden
ingeschakeld. Wacht bij draaiende
motor minstens 2 seconden met het
koppelingspedaal helemaal ingetrapt
alvorens de achteruit in te schakelen
om beschadiging aan de tandwielen te
voorkomen.
BELANGRIJK Het koppelingspedaal
mag uitsluitend voor het schakelen
gebruikt worden. Laat tijdens het rijden
de voet nooit, zelfs niet licht, op het
koppelingspedaal rusten. Bij bepaalde
versies/markten kan de regelelektronica
van het koppelingspedaal een foutieve
rijstijl als een defect interpreteren.
24R351
95AB0A0077
124
STARTEN EN RIJDEN
Page 129 of 211

BELANGRIJK
100) Trap het koppelingspedaal
helemaal in om op juiste wijze te
schakelen. Om die reden mag
er niets op de vloer onder het
pedaalsamenstel liggen. Zorg dat
de vloerbekleding steeds vlak is
en dat hij de slag van de pedalen
niet hindert.
BELANGRIJK
21) Rijd niet met de hand op de
pookknop omdat de uitgeoefende
druk, hoe licht ook, na verloop
van tijd slijtage aan de interne
onderdelen van de
versnellingsbak kan veroorzaken.
BRANDSTOFBESPARING
ALGEMENE
OPMERKINGEN
Onderhoud van de auto
Voer de controles en afstellingen uit die
in het “Geprogrammeerd
Onderhoudsschema“ zijn aangegeven
(zie hoofdstuk "Onderhoud en zorg").
Banden
Controleer minstens één keer per
maand de bandenspanning: als de
spanning te laag is, wordt de
weerstand groter en neemt het
brandstofverbruik toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een te zwaar beladen
bagageruimte. Het gewicht van de auto
en de gewichtsverdeling beïnvloeden
in grote mate het brandstofverbruik en
de stabiliteit. Gebruik voor het vervoer
van grote voorwerpen een aanhanger,
indien mogelijk.Imperiaal/skidrager
Verwijder de imperiaal of de skidrager
na gebruik. Deze accessoires
reduceren de aerodynamica van de
auto, waardoor het brandstofverbruik
toeneemt.
Elektrische apparatuur
Gebruik elektrische apparaten alleen
wanneer nodig. De
achterruitverwarming, de verstralers, de
ruitenwissers en de aanjager van het
ventilatie-/verwarmingssysteem nemen
veel stroom op, waardoor het
brandstofverbruik toeneemt (tot 25% in
stadsverkeer).
Klimaatregelsysteem
Het gebruik van de klimaatregeling doet
het brandstofverbruik toenemen:
gebruik bij voorkeur alleen de ventilatie
als de buitentemperatuur dit toestaat.
Aerodynamische
accessoires
Het gebruik van niet-gecertificeerde
aerodynamische accessoires kan
de aerodynamica en het
brandstofverbruik negatief beïnvloeden.
125
Page 130 of 211

RIJSTIJL
Starten
Laat de motor niet warmdraaien bij
stilstaande auto, noch met stationair
toerental noch met een hoog toerental:
zo warmt de motor veel langzamer
op en nemen het verbruik en de
uitstoot van uitlaatgassen toe. Het is
beter om meteen rustig weg te rijden en
hoge toerentallen te vermijden: op
deze manier warmt de motor sneller op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in wanneer u
stilstaat voor een stoplicht of voordat
de motor wordt afgezet. Deze
handeling heeft evenals "double-
clutchen" geen enkel nut en verhoogt
het brandstofverbruik en de vervuiling.
Keuze van de
versnellingen
Schakel een hogere versnelling in zodra
de verkeers- en wegomstandigheden
dit toelaten. Snel accelereren met
een lage versnelling verhoogt het
brandstofverbruik. Ook het oneigenlijk
gebruik van een hoge versnelling doet
het verbruik en de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen toenemen en
veroorzaakt motorslijtage.Topsnelheid
Bij een hogere snelheid neemt het
brandstofverbruik fors toe. Rijd dus
zoveel mogelijk met een constante
snelheid, vermijd overbodig remmen en
optrekken. Dit kost alleen brandstof
en verhoogt tevens de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen.
Acceleratie
Bruusk optrekken kost veel brandstof
en verhoogt de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen: geef geleidelijk aan gas
zonder het maximumkoppel te
overschrijden.
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud
starten kan de motor niet de optimale
bedrijfstemperatuur bereiken. Hierdoor
neemt zowel het brandstofverbruik
(van +15% tot +30% in stadsverkeer)
als de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen toe.Verkeerssituatie en
conditie van het wegdek
Op drukke wegen, bijvoorbeeld bij
filerijden waarbij vooral lage
versnellingen worden gebruikt, of in de
stad waar zich veel verkeerslichten
bevinden, zal het brandstofverbruik
aanmerkelijk hoger zijn. Bochtige
trajecten zoals bergwegen en een
slecht wegdek verhogen eveneens het
brandstofverbruik.
Stilstaan in het verkeer
Bij langdurig stilstaan (bijv. voor
spoorwegovergangen) is het raadzaam
de motor af te zetten.
126
STARTEN EN RIJDEN