Alfa Romeo Brera/Spider 2009 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: ALFA ROMEO, Model Year: 2009, Model line: Brera/Spider, Model: Alfa Romeo Brera/Spider 2009Pages: 263, PDF Size: 3.91 MB
Page 61 of 263

59
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
IN-/UITSCHAKELEN
AIRCOCOMPRESSOR
Druk op de knop âom de aircocompressor
in te schakelen: de ronde led op de knop gaat
branden als deze functie wordt ingeschakeld.
Druk nog een keer op de knop
âom de com-
pressor uit te schakelen.
Als de compressor is uitgeschakeld, controleert
het systeem of de buitentemperatuur hoger of
lager/gelijk is aan de gewenste temperatuur:
âals de buitentemperatuur lager is dan de
gewenste temperatuur, werkt het systeem
normaal en kan het systeem ook de ge-
wenste temperatuur instellen als de com-
pressor niet is ingeschakeld;
âals de buitentemperatuur hoger is dan de
gewenste temperatuur, kan het systeem
niet aan het verzoek voldoen: in dat ge-
val knipperen op het display de ingestel-
de temperaturen.De controle (compressor uitgeschakeld en bui-
tentemperatuur hoger dan de gewenste tem-
peratuur) wordt uitgevoerd telkens als de elek-
tronische sleutel in het startsysteem wordt ge-
plaatst.
ONTWASEMEN/
ONTDOOIEN ACHTERRUIT
EN BUITENSPIEGELS
Druk op de knop (om deze functie in te
schakelen: de ronde led op de knop gaat bran-
den als deze functie wordt ingeschakeld.
Als deze functie wordt ingeschakeld, wordt bij
sommige uitvoeringen ook de vooruit ontdooid
in het gebied van de ruitenwisserbladen.
De functie schakelt automatisch uit na enige
minuten of als nogmaals op de knop wordt ge-
drukt; de functie wordt ook uitgeschakeld als
de motor wordt uitgeschakeld en niet opnieuw
ingeschakeld als de motor weer wordt gestart.
WAARSCHUWING Plak geen stickers of
andere plaatjes op de elektrische weerstands-
draden aan de binnenzijde van de achterruit,
om beschadiging van de achterruitverwarming
te voorkomen.
De compressor moet wer-
ken om de lucht te koelen
en te drogen; het verdient daarom
aanbeveling om deze functie altijd
ingeschakeld te houden, om proble-
men met het beslaan van de ruiten
te voorkomen.
OPGELET
Page 62 of 263

60
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
LUCHTVERDELING
INSTELLEN
Als de knoppen A/S/Dworden ingedrukt,
kan handmatig een van de 7 mogelijke lucht-
verdelingen in het interieur worden gekozen:
DLuchtstroom naar de middelste uitstroom-
openingen en de uitstroomopeningen aan
de zijkant van het dashboard (lichaam
passagier).
SDVerdeling van de luchtstroom tussen de uit-
stroomopeningen in de voetenruimte (war-
mere lucht) en de uitstroomopeningen in
het midden en aan de zijkant van het dash-
board (koelere lucht).
SLuchtstroom naar de uitstroomopeningen in
de voetenruimte. Met deze luchtverdeling
kan in een zo kort mogelijke tijd de lucht in
het interieur worden verwarmd door de juis-
te temperatuur in te stellen.
AVerdeling van de luchtstroom tussen
Suitstroomopeningen in de voetenruimte en
de luchtroosters voor het ontdooi-
en/ontwasemen van de voorruit en de zij-
ruiten voor. Deze verdeling zorgt voor een
goede verwarming van het interieur en voor-
komt dat de ruiten beslaan.
ALuchtstroom uit de uitstroomopeningen voor
ontwasemen/ontdooien van de voorruit en
de zijruiten.
A
D
Verdeling van de luchtstroom tussen de uit-
stroomopeningen in het midden en aan de
zijkant van het dashboard en uitstroom-
openingen voor ontwasemen/ontdooien van
de voorruit en zijruiten voor. Deze luchtver-
deling zorgt voor een goede ventilatie van
het interieur en voorkomt het eventuele be-
slaan van de ruiten.
ADVerdeling van de luchtstroom tussen
alle uitstroomopeningen.
S
Voor het hervatten van de automatische wer-
king van de luchtverdeling na een handmati-
ge instelling, moet de knop AUTO worden
ingedrukt.
IN-/UITSCHAKELEN
RECIRCULATIE EN
INSCHAKELEN AQS
(Air Quality System)
(voor uitvoeringen/
markten, waar voorzien)
De luchtrecirculatie wordt als volgt geregeld:
âautomatische regeling; led âAâ op de knop
gaat dan branden;
âgeforceerd ingeschakeld (recirculatie altijd
ingeschakeld); de ronde led om de knop
gaat branden;
âgeforceerd uitgeschakeld (recirculatie altijd
uitgeschakeld met toevoer van buiten-
lucht); de led om de knop gaat uit.
Met AQS (luchtkwaliteitsensor â voor uitvoe-
ringen/markten, waar voorzien) wijkt de volg-
orde van de werking af als knop
vwordt
ingedrukt.
Page 63 of 263

61
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHUWINGMet de recirculatie-
functie kan, zowel bij verwarmen als koelen,
veel sneller de gewenste situatie worden be-
reikt. Het is echter niet raadzaam deze func-
tie in te schakelen op regenachtige of koude
dagen, omdat dan de ruiten aan de binnenzij-
de aanzienlijk sneller kunnen beslaan, vooral
als de klimaatregeling niet is ingeschakeld. Het
verdient aanbeveling om de luchtrecirculatie
in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee
wordt voorkomen dat vervuilde lucht het inte-
rieur bereikt. Het is niet raadzaam dit systeem
langdurig te laten werken, omdat anders, voor-
al als u met meerdere personen in de auto zit,
de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten be-
slaan en de noodzakelijke luchtverversing niet
kan plaatsvinden.De ruiten kunnen onder be-
paalde klimaatomstandighe-
den beslaan, bijvoorbeeld bij
een buitentemperatuur rond 0 °C, ter-
wijl de recirculatie automatisch wordt
geregeld. Druk in dat geval op de
knop
vom de recirculatie gefor-
ceerd uit te schakelen en druk even-
tueel op de knop + om de luchtstroom
naar de voorruit te vergroten.
Bij een buitentemperatuur
lager dan -1 °C kan de air-
cocompressor niet werken.
Bij lage buitentemperaturen raden wij
u aan om de recirculatiefunctie niet te
gebruiken, omdat hierdoor de ruiten
sneller kunnen beslaan.
Page 64 of 263

62
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
POLLENFILTER
MET ACTIEVE KOOLSTOF
De auto is voorzien van een pollenfilter met ac-
tieve koolstof. Dit filter heeft als taak om de
lucht naar het interieur te zuiveren en stofdeel-
tjes, pollen enz. te verwijderen. Het filter is ac-
tief ongeacht de luchttoevoer en heeft het bes-
te resultaat bij gesloten ruiten.
Laat de conditie van het filter minstens één keer
per jaar bij het Alfa Romeo Servicenetwerk con-
troleren; bij voorkeur aan het begin van de zo-
mer. Als de auto voornamelijk in een vervuil-
de of stoffige omgeving wordt gebruikt, ver-
dient het aanbeveling om de controle en ver-
vanging vaker dan voorgeschreven in het Ge-
programmeerd Onderhoudsschema te laten uit-
voeren (zie het hoofdstuk âVoorzorgsmaatre-
gelen en onderhoudâ). Inschakeling AQS
(Air Quality System)
(voor uitvoeringen/markten, waar
voorzien)
De functie AQS schakelt de recirculatie auto-
matisch in als vervuilde lucht wordt gesignal-
eerd, bijvoorbeeld tijdens het rijden in de stad,
in een file en in tunnels.
WAARSCHUWINGAls AQS is ingeschakeld
en de recirculatiefunctie is een bepaalde tijd in-
geschakeld, staat de klimaatregeling geduren-
de ongeveer 1 minuut de toevoer van buiten-
lucht toe om de lucht in het interieur te ver-
versen; hierbij wordt geen rekening gehouden
met de vervuiling van de buitenlucht.
WAARSCHUWINGHet AQS wordt uitge-
schakeld bij een lage buitentemperatuur om te
voorkomen dat de ruiten beslaan. De functie
kan opnieuw worden ingeschakeld door op de
knopvte drukken; hierdoor gaat led âAâ
op de knop vbranden.
Als het filter niet tijdig
wordt vervangen, vermin-
dert de werking van de kli-
maatregeling aanzienlijk, totdat er
geen lucht meer uit de uitstroomope-
ningen stroomt.
Page 65 of 263

63
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
KLIMAATREGELING
UITSCHAKELEN
Druk op de knop OFF. De ronde led om de knop
gaat branden om aan te geven dat het systeem
is uitgeschakeld.
Met uitgeschakelde klimaatregeling:
âslaat het systeem de uitgevoerde hande-
lingen op;
âwordt het display uitgeschakeld;
âwordt de recirculatie ingeschakeld (led op
de knop brandt);
âwordt de compressor uitgeschakeld;
âwordt de ventilatie uitgeschakeld.
Druk op de knop AUTO of een andere knop (be-
halve
(env) om de klimaatregeling op-
nieuw in te schakelen. Als de klimaatregeling
opnieuw wordt ingeschakeld, wordt de recir-
culatie weer automatisch geregeld.
Als de accu wordt losgekop-
peld/aangesloten, moet u ten
minste 3 minuten wachten
voordat u de elektronische sleutel in
het startsysteem steekt, zodat de kli-
maatregeleenheid de elektrische ac-
tuatoren voor de temperatuurregeling
en de luchtverdeling in de beginstand
kan zetten.EXTRA
VERWARMING
(alleen
dieseluitvoeringen)
(voor uitvoeringen/markten, waar voorzien)
De auto is voorzien van een extra verwarming,
waarmee de motor, bij koude of in de winter,
sneller een comfortabele temperatuur in het in-
terieur kan bereiken.
De extra verwarming werkt bij draaiende mo-
tor als de buitentemperatuur lager is dan 20 °C
en de motor nog niet de bedrijfstemperatuur
heeft bereikt.
Page 66 of 263

64
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
BUITENVERLICHTING
LINKER HENDEL Afb. 40
Met de linker hendel bedient u de buitenver-
lichting.
De buitenverlichting werkt alleen als de elektro-
nische sleutel in het startsysteem is geplaatst.
Verlichting uitgeschakeld
Draaiknop in stand O.
Buitenverlichting
Draai de draaiknop Ain stand
6. Op het in-
strumentenpaneel gaat het controlelampje
3branden.
Dimlicht
Draai de draaiknop Ain stand
2. Op het in-
strumentenpaneel gaat het controlelampje
2
branden.Grootlicht
Trek de hendel met draaiknop Ain stand
2
naar het stuur (2eonvergrendelde stand).
Op het instrumentenpaneel gaat het lampje
1branden.
Trek, om het grootlicht uit te schakelen, de hen-
del opnieuw naar het stuur (2
eniet-vergren-
delde stand).
Grootlichtsignaal
Trek, onafhankelijk van de stand van de draai-
knopA, de hendel naar het stuur (1
eniet ver-
grendelde stand). Op het instrumentenpaneel
gaat het controlelampje
1branden.Richtingaanwijzers
Zet de hendel in de vergrendelde stand:
âomhoog: inschakeling rechter richting-
aanwijzer;
âomlaag: inschakeling linker richtingaan-
wijzer.
Op het instrumentenpaneel gaat het controle-
lampje
Ăof„knipperen.
De richtingaanwijzers schakelen automatisch
uit als de auto weer rechtuit rijdt.
Als u van rijstrook wilt veranderen, kunt u dit
aangeven door de linker hendel in de niet-ver-
grendelde stand te zetten. De richtingaanwij-
zers aan de gekozen zijde knipperen 3 keer en
gaan vervolgens automatisch uit.
A0G0064mAfb. 40
Page 67 of 263

65
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
âFOLLOW ME HOMEâ
SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte voor de auto
een bepaalde tijd worden verlicht.
Inschakelen
Trek de hendel binnen 2 minuten na het uit-
schakelen van de motor naar het stuur.
Bij iedere afzonderlijke bediening van de hen-
del wordt de ingeschakelde tijd van de verlich-
ting met 30 seconden verlengd tot een maxi-
mum van 3,5 minuut. Na het verstrijken van
deze tijd gaan de lichten automatisch uit.
Telkens als de hendel wordt bediend, gaat het
lampje
3op het instrumentenpaneel bran-
den en wordt er een bericht op het display weer-
gegeven (zie het hoofdstuk âLampjes en be-
richtenâ).
Uitschakelen
Houd de hendel langer dan 2 seconden naar
het stuur getrokken.
SENSOR AUTOMATISCHE
KOPLAMPEN
(schemersensor)
(voor uitvoeringen/markten, waar voorzien)
Deze sensor is in staat om de verschillen in
sterkte van het omgevingslicht waar te nemen
op basis van de ingestelde gevoeligheid: hoe
hoger de gevoeligheid, hoe minder buitenlicht
er nodig is om de verlichting in te schakelen.
De gevoeligheid van de schemersensor instel-
baar m. b. v. het âSetup-menuâ van het display
(zie de paragraaf âInstelbaar multifunctioneel
displayâ in dit hoofdstuk).
Inschakelen
Draai de draaiknop A-Afb. 40in stand
2A:
op deze manier gaan, afhankelijk van de sterk-
te van het buitenlicht, de buitenverlichting en
de dimlichten automatisch branden.
Als de lichten automatisch zijn ingeschakeld en
de sensor geeft een uitschakelcommando,
wordt eerst het dimlicht uitgeschakeld en na
enkele seconden de buitenverlichting.Uitschakelen
Als de sensor het systeem uitschakelt, worden
eerst de dimlichten en, na enige seconden, de
buitenverlichting uitgeschakeld. De schemer-
sensor is niet in staat om mist te signaleren.
Daarom moet bij mist de verlichting handma-
tig worden ingeschakeld.
Storingsmeldingen
Bij een storing in de schemersensor wordt er
een bericht op het display weergegeven (zie
hoofdstuk âLampjes en berichtenâ).
Page 68 of 263

66
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
Parkeerlichten
Dit gaat bij een uitgeschakeld instrumenten-
paneel branden als er op de knop Cwordt ge-
drukt. Als de knop wordt ingedrukt, klinkt er
een geluidssignaal en gaat het lampje
3op
het instrumentenpaneel branden.
Druk voor uitschakeling nogmaals op de knop.
Als de linker hendel van de buitenverlichting
omhoog of omlaag wordt gezet terwijl de par-
keerverlichting is ingeschakeld, kan de zijde
(links of rechts) worden gekozen waar de ver-
lichting moet blijven branden. In dit geval gaat
het controlelampje
3op het instrumenten-
paneel uit.
Als de linker hendel in de middelste stand staat,
gaan de vier lampen van de parkeerverlichting
en de kentekenverlichting branden.
KNOPPEN OP HET
DASHBOARD Afb. 41
Mistlampen voor
Druk op de knop Aom de mistlampen in te scha-
kelen terwijl de buitenverlichting is ingeschakeld.
Op het instrumentenpaneel gaat het lampje
5
branden. Het gaat uit als er nog een keer op de
knop wordt gedrukt of als de buitenverlichting
wordt uitgeschakeld.
Mistachterlichten
Druk op de knop B. De mistachterlichten wer-
ken alleen als het dimlicht is ingeschakeld.
Op het instrumentenpaneel gaat het controle-
lampje
4branden. Het gaat uit als opnieuw
op de knop wordt gedrukt, als het dimlicht of
de mistlampen worden uitgeschakeld of als de
motor wordt uitgeschakeld.
A0G0061mAfb. 41
Waarschuwingsknipperlichten
Deze gaan branden als knop A-Afb. 42
wordt ingedrukt.
Als de verlichting brandt, gaat de knop knip-
peren en gaan de lampjes
Ăen„tegelijker-
tijd op het instrumentenpaneel knipperen.
Druk nog een keer op de knop Aom het sys-
teem uit te schakelen.
Het gebruik van de waar-
schuwingsknipperlichten is
afhankelijk van de wetgeving van
het land waarin u zich bevindt. Houd
u zich aan de voorschriften.
OPGELET
A0G0100mAfb. 42
Page 69 of 263

67
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
RUITEN REINIGEN
HENDEL RECHTS
De rechter hendel Afb. 43bedient de rui-
tenwissers/-sproeiers en achterruitwisser/
-sproeier.
Als de buitenverlichting brandt, worden bij het
inschakelen van de ruitensproeiers ook de kop-
lampsproeiers ingeschakeld.
Ruitenwissers/-sproeiers
De rechter hendel kan in vijf verschillende stan-
den worden gezet:
0: ruitenwissers uitgeschakeld;
1: wissen met interval.
Verdraai, als de hendel in stand 1staat, draai-
knop op A, waarbij u uit vier intervalstanden
kunt kiezen:
â = lang interval
â = gemiddeld interval
â = gemiddeld - snel interval
â = snel interval2: continu langzaam wissen
3: continu snel wissen
4: tijdelijk snel wissen (onvergrendelde stand)
De functie in stand 4blijft ingeschakeld zolang
de hendel in deze stand wordt gehouden. Als
de hendel wordt losgelaten, keert deze terug
naar de beginstand 0en stoppen de ruiten-
wissers automatisch.
A0G0098mAfb. 43
Gebruik de ruitenwissers niet
om opgehoopte sneeuw of ijs
van de voorruit te verwijde-
ren. In die omstandigheden grijpt, als
de ruitenwissers te zwaar worden be-
last, de beveiliging in, die ervoor zorgt
dat de ruitenwissers enkele seconden
worden uitgeschakeld. Wend u zich tot
het Alfa Romeo Servicenetwerk als de
werking niet wordt hersteld.
Page 70 of 263

68
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
De regensensor schakelt in als de rechter hen-
del in stand 1-Afb. 43wordt gezet en heeft
een traploos bereik van stilstaande ruitenwis-
sers (geen enkele slag) bij een droge ruit tot
werking met de tweede snelheid (continu met
gemiddelde snelheid) bij hevige regen.
Als u de draaiknop A-Afb. 43draait, dan
wordt de gevoeligheid van de regensensor ver-
hoogd, waardoor de overgang van stilstaande
ruitenwissers bij een droge ruit, naar de eer-
ste snelheid (langzaam continu wissen) snel-
ler plaatsvindt. De handeling wordt bevestigd
met een enkele slag van de ruitenwissers.
Als de ruitensproeiers worden bediend bij in-
geschakelde regensensor (hendel in positie
1-Afb. 43) werkt het normale reinigings-
programma. Daarna hervat de regensensor zijn
normale automatische werking. âIntelligente
wis-/wasregelingâ
Als u de hendel naar het stuur trekt (onvergren-
delde stand), schakelen de ruitensproeiers in.
Als u de hendel langer dan een halve seconde
aangetrokken houdt, dan worden in één bewe-
ging de ruitenwissers/-sproeiers ingeschakeld.
Als u de hendel loslaat, stoppen de ruiten-
sproeiers onmiddellijk terwijl de ruitenwissers
nog 3 slagen maken. Na ongeveer 6 seconden
volgt nog een extra reinigingsslag.
REGENSENSOR
(voor uitvoeringen/markten, waar voorzien)
De regensensor A-Afb. 44bevindt zich achter
de binnenspiegel en is een elektronisch systeem
dat wordt gebruikt door het ruitenwissersysteem
dat automatisch de slagfrequentie van de ruit-
wissers aanpast aan de intensiteit van de regen.
Alle andere met de rechter hendel bediende func-
ties blijven ongewijzigd.
A0G0227mAfb. 44