stop start Alfa Romeo Brera/Spider 2010 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: ALFA ROMEO, Model Year: 2010, Model line: Brera/Spider, Model: Alfa Romeo Brera/Spider 2010Pages: 263, PDF Size: 3.91 MB
Page 91 of 263

89
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN❒Open de twee klepjes door aan de be-
treffende lippen te trekken A-Afb. 76en
schroef de twee bevestigingsknoppen van
de doppen los. Verwijder de doppen en
plaats de Wind stopper in de twee horizon-
tale sleufvormige openingen B-Afb. 77en
in de twee zijdelingse sleufvormige ope-
ningenCaangebracht op de roll bars en
controleer de juiste plaatsing.
❒Draai de twee bijgeleverde knoppen vast
en sluit de kapafdekking opnieuw door de
knopC-Afb. 61te activeren.
Demontage
Ga als volgt te werk:
❒Open de kapafdekking en breng deze tot
stilstand in geopende positie, om toegang
te verkrijgen tot de klepjes op de achter-
wand van het opbergvak voor de kap
(wanneer de kap zich in haar bak bevindt).
Om veiligheidsredenen mag
de inrichting, indien gede-
monteerd, niet in het interieur wor-
den geplaatst.
OPGELET
Vastzetten van de lading
Plaats de Wind stopper in het vak voorzien op
de voorwand van het opbergvak Afb. 78,
waarbij u controleert of deze juist in haar zit-
ting is geplaatst en u de sluitingscyclus van de
kap voltooit.
WAARSCHUWINGTijdens de werk-
zaamheden van montage/demontage/
vastzetten van de „wind stopper” dient u bij-
zonder voorzichtig te zijn, zodat deze niet
beschadigd wordt.
Mocht het noodzakelijk blij-
ken te zijn voorwerpen ach-
ter de stoelen van de auto te laden,
dan moeten deze licht zijn, kleine af-
metingen hebben en opgestapeld
niet boven de bovenrand van de
rugleuningen uit komen.
OPGELET
A0G0281mAfb. 77A0G0115mAfb. 78
❒Open de klepjes op de bekledingen van de
voorste profilering, schroef de knoppen los
en verwijder de Wind stopper, door deze
op te bergen in het daarvoor gemaakte op-
bergvak op de voorwand van het opberg-
vakAfb. 78.
❒Plaats de doppen weer terug in de hori-
zontale sleufvormige gaten en draai ze op-
nieuw vast. Maak vervolgens de sluitings-
cyclus van de kap af.
Page 94 of 263

92
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHUWINGDoor de knop voor de
ontgrendeling van de portieren op de af-
standsbediening ca. 2 seconden lang ingedrukt
te houden, gaan de ruiten automatisch open.
De knop van de afstandsbediening moet inge-
drukt blijven tot de ruiten hun beweging vol-
tooid hebben; door de knop voor het einde van
de beweging los te laten, komen de ruiten tot
stilstand in de positie waarin ze zich op dat mo-
ment bevinden.ELEKTRISCHE
RUITBEDIENING
WAARSCHUWINGVanaf het uitschakelen
van de motor blijft de ruitbediening ongeveer
3 minuten actief en worden ze onmiddellijk ge-
deactiveerd bij de opening van één van de deu-
ren.
WAARSCHUWING De ruit aan de be-
stuurderszijde is voorzien van de inrichting „au-
tomatisch continue werking”, zowel voor om-
laag of omhoog bewegen van de ruit; de elek-
trische ruitbediening aan de passagierszijde is
voorzien van dezelfde inrichting, alleen om de
ruit te verlagen. Als schakelaar A kort wordt
ingedrukt op het bovenste of onderste deel van
de knop, beweegt de ruit automatisch: de ruit
stopt in de gewenste stand bij een tweede druk
op de knop, op het bovenste of onderste deel
van de knop.
Het systeem voldoet aan de
2000/4/EU-normen en is
gericht op de bescherming van
de inzittenden wanneer deze ledema-
ten door de geopende ruit steken.
A0G0051mAfb. 80a
BEDIENINGSKNOPPEN
Bestuurdersportier
Op het portierpaneel van het bestuurdersportier
zijn de knoppen Afb. 80aaanwezig, die de
volgende functies hebben als de elektronische
sleutel in het startsysteem is geplaatst:
A: openen/sluiten ruit links; „continu auto-
matische” werking tijdens het ope-
nen/sluiten van de ruit;
B: openen/sluiten ruit rechts; „continu auto-
matische” werking tijdens het openen van
de ruit;
Page 95 of 263

93
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHUWINGAls de voeding van de
regeleenheden onderbroken is geweest (ver-
vanging of loskoppelen van de accu en vervan-
gen van de zekeringen van de regeleenheden
van de elektrische ruitbediening), moet het ruit-
mechanisme opnieuw ingesteld worden.
Probeer totdat deze nieuwe instelling niet wordt
uitgevoerd, te voorkomen de ruiten bij open por-
tieren te bewegen en controleer hoe dan ook,
alvorens de portieren te sluiten, of de ruiten om-
laag zijn bewogen.
Deze nieuwe instelling moet worden uitgevoerd
metgesloten portieren en kapop de vol-
gende manier:
1.open de ruit van het bestuurdersportier vol-
ledigdoor de knop nog ten minste
3 seconden te bedienen, nadat de on-
derste uiterste stand is bereikt;
2.sluit de ruit van het bestuurdersportier vol-
ledigdoor de knop nog ten minste
3 seconden te bedienen, nadat de bo-
venste uiterste stand is bereikt;3.herhaal punt 1en2ook bij het passagier-
sportier;
4.controleer of de initialisatie correct uitge-
voerd is door te controleren of de auto-
matische werking van de ruiten goed
werkt.
Druk op de knoppen AofBom de gewenste
ruit te openen/sluiten.
Druk kort op een van de knoppen voor het
"stapsgewijs" openen/sluiten van de ruit; als
de knop langer wordt ingedrukt, wordt de "au-
tomatisch continue" werking ingeschakeld zo-
wel tijdens het openen als het sluiten.
De ruit stopt in de gewenste stand als u nog-
maals op de knop AofBdrukt.Onzorgvuldig gebruik van de
elektrische ruitbediening kan
gevaarlijk zijn. Controleer
voor en tijdens het bedienen van de
ruit altijd of de passagiers niet ge-
wond kunnen raken door de bewe-
gende ruiten, zowel direct door con-
tact met de ruit als door voorwerpen
die door de ruit worden meegesleept
of geraakt. Verwijder altijd de sleutel
uit het contactslot als u de auto ver-
laat om te voorkomen dat een onver-
wachtse inschakeling van de elektri-
sche ruitbediening gevaar oplevert
voor de achtergebleven passagiers.
Passagiersportier
Op het portier aan de passagierszijde is een knop
aanwezig voor het handmatig openen/sluiten
van de betreffende ruit of alleen voor de auto-
matische opening ervan.
Page 99 of 263

97
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
MOTORKAP
OPENEN
Ga als volgt te werk:
❒trek de hendel A-Afb. 86omhoog tot-
dat u merkt dat de motorkap wordt ont-
grendeld;
❒trek aan het hendeltje B-Afb. 87en til
de motorkap op, met de hendel onder
spanning
WAARSCHUWING Het optillen van de mo-
torkap wordt makkelijk gemaakt door de twee
gasdempers aan de zijkant. Deze gasdempers
mogen niet worden gerepareerd of gewijzigd;
begeleid de motorkap tijdens het openen.
WAARSCHUWING Controleer voor het op-
tillen van de motorkap of de ruitenwisserarmen
op de voorruit liggen en of de ruitenwissers zijn
uitgeschakeld.
A0G0122mAfb. 86
A0G0158mAfb. 87
SLUITEN
Laat de motorkap tot op ongeveer 20 centi-
meter van de motorruimte zakken en laat de
motorkap vallen; controleer vervolgens door de
motorkap op te tillen of de motorkap goed is
gesloten en niet alleen vastzit aan de veilig-
heidsvergrendeling. Druk in dit laatste geval de
motorkap niet dicht, maar til hem opnieuw op
en herhaal de handeling. Als de motorkap niet goed is gesloten, wordt
dit aangegeven door het verschijnen van het
symbool
Sen door een bericht op het dis-
play (zie het hoofdstuk „Lampjes en berich-
ten”).
WAARSCHUWINGControleer altijd of de
motorkap goed is gesloten om te voorkomen
dat deze tijdens het rijden opengaat.
Voer deze handelingen uit
terwijl de auto stilstaat.
OPGELET
Om veiligheidsredenen moet
de motorkap tijdens de rit
altijd goed zijn gesloten. Controleer
daarom altijd of de motorkap goed
vergrendeld is. Als u tijdens het rij-
den merkt dat de motorkap niet goed
is vergrendeld, stop dan onmiddellijk
en sluit de motorkap op de juiste wij-
ze.
OPGELET
Page 102 of 263

100
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
ABS
Het ABS-systeem dat in het remsysteem is geïn-
tegreerd, voorkomt dat de wielen tijdens het
remmen blokkeren, ongeacht de toestand van
het wegdek en de druk op het pedaal, en ver-
hindert daarmee dat een of meerdere wielen
slippen. Hierdoor blijft de auto bestuurbaar, zelfs
bij noodstops.
Het systeem wordt aangevuld met het EBD-sys-
teem (Electronic Braking Force Distribution,
elektronische remdrukverdeling), dat de rem-
druk tussen de voor- en achterwielen verdeelt.
WAARSCHUWING Voor een maximale
werking van het remsysteem is een inrijperio-
de van circa 500 km nodig: tijdens deze pe-
riode moet bruusk, herhaaldelijk of langdurig
remmen worden voorkomen.
ACTIVERING VAN HET
SYSTEEM
Als het ABS-systeem in werking treedt, merkt
de bestuurder dit aan een trilling in het rem-
pedaal, die gepaard gaat met enig geluid: dit
geeft aan dat het noodzakelijk is uw snelheid
aan te passen aan de beschikbare grip op het
wegdek.
Als het ABS-systeem in
werking treedt, is de grip
van de banden op het wegdek be-
perkt: minder snelheid om deze aan
te passen aan de beschikbare grip.
OPGELET
Het ABS-systeem maakt zo
goed mogelijk gebruik van
de beschikbare grip, maar kan niet
de grip verhogen. Rijd dus altijd
voorzichtig op een glad wegdek, zo-
dat u geen onnodige risico's loopt.
OPGELET
Als het ABS-systeem in
werking treedt en u de pul-
saties op het rempedaal voelt, moet
de druk op het pedaal niet worden
verminderd, maar moet het pedaal
goed ingedrukt worden gehouden. Zo
komt men binnen een zo kort moge-
lijke afstand tot stilstand, afhanke-
lijk van de toestand van het wegdek.
OPGELET
Page 103 of 263

101
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
Storing in EBD
Dit wordt aangegeven door de brandende lamp-
jes
>+xop het instrumentenpaneel (in
combinatie met de weergave van een bericht
op het display) (zie het hoofdstuk „Lampjes en
berichten”).
In dit geval kunnen bij krachtig remmen de ach-
terwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de au-
to kan slippen. Rijd uiterst voorzichtig verder
naar het dichtstbijzijnde bedrijf in het Alfa Ro-
meo Servicenetwerk om het systeem te laten
controleren.
BRAKE ASSIST
(regeling bij noodstops)
Het systeem, dat niet uitgeschakeld kan wor-
den, herkent noodstops (afhankelijk van de
snelheid waarmee het rempedaal wordt inge-
trapt) waardoor het sneller op het remsysteem
kan ingrijpen.
Brake Assist wordt bij een auto met VDC uit-
geschakeld als een storing wordt gesignaleerd
(een storing wordt aangegeven door het bran-
den van het lampje
áop het instrumenten-
paneel (in combinatie met de weergave van
een bericht op het display).
STORINGSMELDINGEN
Storing in ABS
Dit wordt aangegeven door een brandend lamp-
je
>op het instrumentenpaneel (in combi-
natie met de weergave van een bericht op het
display) (zie het hoofdstuk „Lampjes en be-
richten”). In dat geval blijft het remsysteem
normaal werken, maar zonder de mogelijkhe-
den van het ABS.
Rijd voorzichtig verder naar het dichtstbijzijn-
de bedrijf in het Alfa Romeo Servicenetwerk om
het systeem te laten controleren.
Page 110 of 263

108
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
PARKEERSENSOREN
(voor uitvoeringen/markten, waar voorzien)
De parkeersensoren verschaffen de bestuurder
informatie over de afstand tot obstakels achter
de auto.
Dit parkeerhulpsysteem signaleert obstakels die
zich buiten het gezichtsveld van de bestuur-
der bevinden.
De bestuurder wordt geïnformeerd over aan-
wezigheid van een obstakel en de afstand er-
van tot de auto door middel van een onder-
broken geluidssignaal, waarvan de frequentie
afhankelijk is van de afstand tot het obstakel
(hoe kleiner de afstand, hoe korter de onder-
brekingen).De verantwoordelijkheid
tijdens het parkeren en an-
dere gevaarlijke handelingen ligt al-
tijd en overal bij de bestuurder. Con-
troleer als u de auto parkeert of zich
geen personen (in het bijzonder kin-
deren) of dieren in de buurt van de
auto bevinden. De parkeersensoren
moeten als een hulpmiddel voor de
bestuurder worden beschouwd. De
bestuurder moet tijdens eventueel
gevaarlijke parkeermanoeuvres al-
tijd zeer goed opletten, ook als de
manoeuvres met lage snelheid wor-
den uitgevoerd.
OPGELETACTIVERING
De sensoren schakelen in als de achteruitver-
snelling wordt ingeschakeld, met elektronische
sleutel in het startsysteem.
Als de sensoren zijn ingeschakeld, start het sys-
teem met de akoestische signalering via de zoe-
mers achter; die geven een onderbroken sig-
naal zodra er een obstakel wordt waargeno-
men. De onderbreking tussen de signalen wordt
korter naarmate het obstakel dichterbij komt.
Als het obstakel zich op minder dan 30 cm be-
vindt, klinkt het geluidssignaal continu.
Het geluidssignaal stopt onmiddellijk als de af-
stand tot het obstakel groter wordt. De fre-
quentie van de tonen blijft gelijk als de door de
middelste sensoren gemeten afstand gelijk
blijft. Als deze situatie optreedt bij de zijsen-
soren, dan wordt het signaal na 3 seconden on-
derbroken (bijvoorbeeld om te voorkomen dat
het geluid ingeschakeld blijft als er langs een
muur wordt gereden).
Page 118 of 263

116
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
BESCHERMING VAN
HET MILIEU
De emissiereductiesystemen voor benzinemo-
toren zijn:
❒driewegkatalysator;
❒lambdasondes;
❒benzinedampopvangsysteem.
Laat de motor nooit, ook niet tijdens test-
werkzaamheden, met een of meer losgekop-
pelde bougies draaien.
De emissiereductiesystemen voor dieselmoto-
ren zijn:
❒oxidatiekatalysator;
❒uitlaatgasrecirculatie-systeem (EGR);
❒roetfilter (DPF).
Onder normale bedrijfsom-
standigheden bereiken de
katalysator en het roetfilter (DPF)
hoge temperaturen. Parkeer daar-
om niet boven brandbare materia-
len (gras, droge bladeren, dennen-
naalden enz.): brandgevaar.
OPGELET
DPF-ROETFILTER
(Diesel Particulate Filter)
Het roetfilter (Diesel Particulate Filter) is een
mechanisch filter in het uitlaatsysteem dat de
deeltjes in de uitlaatgassen van dieselmotoren
opvangt.
Het roetfilter (Diesel Particulate Filter) vangt
bijna de totale hoeveelheid roetdeeltjes op om
te voldoen aan de huidige/toekomstige wet-
telijke normen.
Tijdens het normale gebruik van de auto regis-
treert de inspuitregeleenheid een aantal gege-
vens met betrekking tot het gebruik (gebruiks-
duur, type traject, bereikte temperatuur, enz.)
en berekent de hoeveelheid verzameld roet in
het filter.Omdat het filter de roetdeeltjes verzamelt, moet
het regelmatig worden geregenereerd (schoon-
gemaakt) door de roetdeeltjes te verbranden.
De regeneratieprocedure wordt door de rege-
leenheid van de motor geregeld op basis van de
hoeveelheid opgevangen roetdeeltjes en de be-
drijfsomstandigheden van de auto. Tijdens de
regeneratie kan het volgende worden waarge-
nomen: een beperkte verhoging van het sta-
tionair toerental, inschakeling van de elektro-
ventilateur, een beperkte toename van de rook
uit de uitlaat en een hogere temperatuur bij de
uitlaat. Dit zijn geen storingen en deze situatie
heeft geen invloed op het milieu of het gedrag
van de auto.
Verstopt roetfilter
Als het roetfilter is verstopt, wordt op het display
het symbool
hweergegeven in combi-
natie met een bericht. In dit geval verdient het
aanbeveling om met de auto te blijven rijden
totdat het symbool
h+ bericht op het
display verdwijnt.
Page 136 of 263

134
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
Wij raden u aan om geduren-
de de eerste kilometers niet
de maximale prestaties van
uw auto te eisen (bijvoorbeeld snel ac-
celereren, langdurig rijden met hoge
toerentallen en krachtig remmen).
Het is zeer gevaarlijk om de
motor in afgesloten ruimten
te laten draaien. De motor verbruikt
zuurstof en produceert kooldioxide,
koolmonoxide en andere giftige gas-
sen.
OPGELET
Laat de elektronische sleutel
niet in het startsysteem als de
motor stilstaat, zodat de accu
niet onnodig wordt ontladen.
PROCEDURE VOOR
BENZINE-UITVOERINGEN
Ga als volgt te werk:
❒trek de handrem aan;
❒trap het koppelingspedaal helemaal in, zon-
der het gaspedaal in te trappen;
❒zet de versnellingshendel in de vrijstand;
❒steek de elektronische sleutel na het stoppen
in het startsysteem;
❒druk kort op de knop START/STOP.
MOTOR STARTEN
De auto is uitgerust met een elektronische start-
blokkering: zie bij startproblemen de paragraaf
„Alfa Romeo CODE-systeem” in het hoofdstuk
„Dashboard en bediening”.
WAARSCHUWINGAls het startsysteem on-
juist wordt behandeld, kan dit het ongewenst
blokkeren van het stuur tot gevolg hebben.
WAARSCHUWING Als de elektronische
sleutel geheel in het startsysteem wordt ge-
plaatst, moet deze vergrendelen.
WAARSCHUWING Bij een rijdende auto
mag de elektronische sleutel niet uit het start-
systeem worden verwijderd, behalve in nood-
gevallen (zie de paragraaf „elektronische sleu-
tel in noodgevallen verwijderen”); als de sleu-
tel is geplaatst, dan is het stuurslot uitgescha-
keld als de auto rijdt (bijvoorbeeld als de auto
wordt gesleept).
Page 137 of 263

135
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
De startmotor wordt automatisch ingeschakeld,
totdat de motor is gestart.
Als de motor is uitgeschakeld en de elektronische
sleutel is in het startsysteem geplaatst, dan kan
de motor automatisch worden gestart door kort
op de START/STOP-knop te drukken en het
koppelingspedaal ingetrapt te houden.
WAARSCHUWINGDe motor kan worden
gestart als het rempedaal in plaats van het kop-
pelingspedaal wordt ingetrapt. In dat geval
wordt de motor niet automatisch gestart. Druk
in dat geval de START/STOP-knop in en laat
deze los zodra de motor is gestart.De startmotor wordt automatisch ingeschakeld,
totdat de motor is gestart.
Als de motor is uitgeschakeld en de elektroni-
sche sleutel is in het startsysteem geplaatst, dan
kan de motor automatisch worden gestart door
kort op de START/STOP-knop te drukken en
het koppelingspedaal ingetrapt te houden.
Bij zeer lage temperaturen moet u altijd wach-
ten, totdat het lampje
mis gedoofd, voor-
dat de motor wordt gestart.
WAARSCHUWINGDe motor kan worden ge-
start, als alleen het rempedaal is ingetrapt. In dat
geval wordt de motor niet automatisch gestart.
Druk in dat geval de START/STOP-knop in en
laat deze los zodra de motor is gestart.
PROCEDURE VOOR
DIESELUITVOERINGEN
Ga als volgt te werk:
❒trek de handrem aan;
❒trap het koppelingspedaal helemaal in, zon-
der het gaspedaal in te trappen;
❒zet de versnellingshendel in de vrijstand;
❒steek de elektronische sleutel na het stop-
pen in het startsysteem. Op het instrumen-
tenpaneel gaat het lampje
mbranden;
❒wacht tot het lampje mgedoofd is. Hoe
warmer de motor, hoe sneller het lampje
dooft;
❒druk kort op de knop START/STOPme-
teen nadat het lampje
muit gaat. Als
u te lang wacht, zijn de voorgloeibougies
weer afgekoeld.