display Alfa Romeo MiTo 2014 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: ALFA ROMEO, Model Year: 2014, Model line: MiTo, Model: Alfa Romeo MiTo 2014Pages: 280, PDF Size: 8.01 MB
Page 98 of 280

“Alfa DNA”-SYSTEEM
(Dynamische controle van de
auto)Dit systeem wordt bediend met de hendel A fig. 74 (op de
tunnelconsole) waarmee drie verschillende rijmodussen naargelang de
rijstijl en wegcondities kunnen worden gekozen:
❒d = Dynamic (sportieve rijmodus);
❒n = Natural (rijmodus voor normale omstandigheden);
❒a = All Weather (rijmodus bij condities met gebrekkige grip, zoals
regen en sneeuw).
Het systeem grijpt ook in op de dynamische controle van de auto
(motor, sturing, VDC-systeem, instrumentenpaneel).RIJMODUSSENDe hendel A beschikt over een stabiele stand. Met andere woorden, de
hendel blijft altijd in de middelste stand.De gekozen rijmodus wordt aangegeven met een brandende led op
het paneel en wordt op het herconfigureerbaar multifunctioneel display
as volgt aangegeven:
❒Dynamische modusfig. 75 (displayweergave beschikbaar
voor bepaalde versies/markten)
❒All Weather Modusfig. 76
“Natural”
Wanneer de modus “Natural” is gekozen, worden er geen meldingen
en symbolen op de display weergegeven.
ESC en ASR systemen:de activeringsdrempels zijn ingesteld voor
comfort en veiligheid onder normale grip- en rijomstandigheden.
Stuurwielafstelling:functies ingesteld voor comfort onder normale
gebruiksomstandigheden.
DST:standaard remregeling gecombineerd met ABS/ESC. Standaard
regeling van zijdelingse versnelling. Overstuurcompensatie: met een
lichte impuls op het stuurwiel wordt de bestuurder geadviseerd om de
geschiktste manoeuvre uit te voeren.
fig. 74
A0J0090
fig. 75
A0J0227
94
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Motor:standaard respons.
Page 99 of 280

INSCHAKELING/UITSCHAKELING
“Dynamic” MODUSInschakeling
Breng de hendel A fig. 74 omhoog (nabij de letter “d”) en houd hem
in deze stand gedurende 0,5 seconden tot de betreffende leds branden
of tot het woord “Dynamic” op de display verschijnt (zie fig. 77).
Nog het loslaten keert de hendel A terug naar de middelste stand.
ESC en ASR:activeringsdrempels voor een aangenamere,
sportievere rijstijl, waarbij stabiliteit van het voertuig wordt verzekerd.
Stuurwielafstelling:gebruikt de sportfunctie.
DST:standaard remregeling gecombineerd met ABS/ESC. Standaard
regeling van zijdelingse versnelling. Compenseert overstuur afhankelijk
van de ESC/ASR activeringsdrempels: met een lichte impuls op het
stuurwiel wordt de bestuurder geadviseerd de geschiktste manoeuvre
uit te voeren.
Motor:snellere respons + Overboost voor maximalisatie van het
koppelniveau (voor bepaalde versies/markten).Bij de 1.4 Turbo MultiAirversies maakt de motorregeleenheid het, als
de bedrijfsmodus “Dynamic” gekozen wordt, die de turbofunctie
van de turbocompressor activeert (overboost): afhankelijk van de stand
van het gaspedaal en gedurende beperkte tijd, het systeem mogelijk
om maximale drukniveaus te genereren binnenin de turbocompressor
en het motorkoppel kan hogere waarden bereiken dan normaal.
Deze functie is met name handig wanneer maximale prestaties
gevraagd worden voor een korte tijd (bijv. bij het inhalen).
BELANGRIJK Tijdens het accelereren, wanneer de “Dynamic” functie
gebruikt wordt, kan het stuur enigszins trillen, wat typisch is voor
een sportieve instelling.
fig. 76
A0J0290
fig. 77
A0J1510
95WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Uitschakeling
Om de “Dynamic” modus uit te schakelen en terug te keren naar de
“Natural” modus, beweeg de hendel nogmaals zoals voorheen
aangegeven. In dit geval gaat de led van de “Natural” modus branden
en wordt het opschrift “Natural on” op het herconfigureerbaar
multifunctioneel display weergegeven (zie fig. 78).
Page 100 of 280

INSCHAKELING/UITSCHAKELING
“All Weather” MODUSInschakeling
Breng de hendel A fig. 74 omlaag (nabij de letter “a”) en houd hem in
deze stand gedurende 0,5 seconden tot de betreffende leds branden
of tot het opschrift “All Weather” op de display verschijnt (zie fig. 79).
ESC en ASR systemen:de activeringsdrempels zijn ingesteld om
een maximale veiligheid bij lage gripcondities te verzekeren. Bij
montage van sneeuwkettingen is raadzaam om de "All Weather"
modus in te schakelen.Stuurwielafstelling:maximum comfort.
DST:hogere remregeling gecombineerd met ABS/ESC. Standaard
regeling van zijdelingse versnelling. Compenseert overstuur afhankelijk
van de ESC/ASR activeringsdrempels: met een lichte impuls op het
stuurwiel wordt de bestuurder geadviseerd de geschiktste manoeuvre
uit te voeren.
Motor:standaard respons.
Uitschakeling
Om de “All Weather” modus uit te schakelen en terug te keren naar de
“Natural” modus, ga op dezelfde wijze te werk als voor de “Dynamic”
modus, maar beweeg de hendel A fig. 74 naar “a”.
fig. 78
A0J1059
fig. 79
A0J1511
96
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 101 of 280

BELANGRIJK
❒Direct schakelen van de “Dynamic” naar de “All Weather” modus en
omgekeerd is niet mogelijk. Om de andere modus in te schakelen
moet eerst worden teruggekeerd naar de “Natural” modus.
❒De rijmodus die ingeschakeld was voordat de motor werd
uitgeschakeld, wordt gehandhaafd als de motor weer gestart wordt.
❒Bij een storing in het systeem of een defect van de hendel A fig. 74,
kunnen geen modussen worden gekozen. De display toont een
waarschuwingsmelding.
START&STOP SYSTEEM(voor bepaalde versies/markten)
Het Start&Stop-systeem zet automatisch de motor af wanneer de auto
stilstaat en start de motor zodra de bestuurder weer wil gaan rijden.
Dit verhoogt de efficiency van de auto dankzij een reductie van het
brandstofverbruik, de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen en
geluidsoverlast.WERKINGUitschakelmodus van de motor
Bij stilstaande auto, wordt de motor afgezet als de versnellingspook in
de vrijstand staat en het koppelingspedaal niet is ingetrapt.
OpmerkingDe motor kan alleen automatisch worden afgezet bij
een snelheid van meer dan 10 km/h, om herhaaldelijk afzetten van de
motor te voorkomen wanneer erg traag wordt gereden.
Het symbool
fig. 80 verschijnt op de display als de motor wordt
afgezet.
fig. 80
A0J0279
97WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 102 of 280

De motor opnieuw starten
Trap het koppelingspedaal in om de motor opnieuw te starten.HET SYSTEEM HANDMATIG
INSCHAKELEN/UITSCHAKELENDruk op de knop
fig. 81 op het dashboard naast het stuurwiel om
het systeem handmatig in of uit te schakelen.
Inschakeling Start&Stop systeem
Er worden een bericht en een symbool getoond wanneer het
Start&Stop-systeem wordt ingeschakeld.
Start&Stop systeem uitschakelen
❒Versies met multifunctionele display:er wordt een melding getoond
wanneer het Start&Stop-systeem wordt uitgeschakeld.
❒Versies met herconfigureerbare multifunctionele display:het symbool
en een melding worden getoond wanneer het Start&Stop-
systeem wordt uitgeschakeld.Als het systeem is uitgeschakeld, gaat het
lampje op het
instrumentenpaneel branden. Er worden, bij bepaalde versies/
markten, ook een bericht en een symbool weergegeven als het systeem
in- of uitgeschakeld wordt.
OMSTANDIGHEDEN WAARBIJ DE
MOTOR NIET WORDT AFGEZETBij ingeschakeld systeem wordt, om redenen van comfort,
emissiecontrole en veiligheid, de motor niet afgezet onder de volgende
omstandigheden:
❒nog koude motor;
❒buitengewoon lage buitentemperatuur;
❒onvoldoende acculading;
❒bezig met regeneratie van het roetfilter (DPF) (alleen bij
dieselmotoren);
❒bestuurdersportier niet gesloten;
❒veiligheidsgordel van de bestuurder niet omgelegd;
❒ingeschakelde achteruit (bijv. bij het parkeren);
❒bij versies met dual zone automatische klimaatregeling (voor
bepaalde versies/markten), wanneer een comfortabele temperatuur
in het interieur moet worden bereikt of bij ingeschakelde MAX-DEF
functie;
❒tijdens de inrijperiode, als het systeem wordt geïnitialiseerd.
Als een comfortabele temperatuur prioritair is, dan kan het
Start&Stop-systeem worden uitgeschakeld zodat de
klimaatregeling kan blijven werken.
fig. 81
A0J0307
98
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 103 of 280

OMSTANDIGHEDEN WAARBIJ DE
MOTOR HERSTARTBij ingeschakeld systeem wordt, om redenen van comfort,
emissiecontrole en veiligheid, de motor niet afgezet onder de volgende
omstandigheden:
❒onvoldoende acculading;
❒onvoldoende onderdruk in het remsysteem (bijvoorbeeld na
meermaals intrappen van het rempedaal);
❒auto in beweging (bijvoorbeeld als bergaf wordt gereden);
❒als de motor langer dan circa 3 minuten is afgezet door het
Start&Stop-systeem;
❒bij versies met dual zone automatische klimaatregeling (voor
bepaalde versies/markten), wanneer een comfortabele temperatuur
in het interieur moet worden bereikt of bij ingeschakelde MAX-DEF
functie.
Wanneer een versnelling is ingeschakeld, kan de motor alleen
automatisch worden gestart door het koppelingspedaal helemaal in te
trappen. De start wordt aan de bestuurder gemeld met een bericht
en, voor bepaalde versies/markten, gaat het symbool
op de
display knipperen.
Opmerkingen
Als de bestuurder het koppelingspedaal niet intrapt, kan de motor, 3
minuten na het afzetten, alleen m.b.v. de contactsleutel worden gestart.
Als de motor onbedoeld is afgeslagen, bijvoorbeeld door het
koppelingspedaal te snel los te laten met ingeschakelde versnelling, en
het Start&Stop-systeem is actief, dan kan men de motor herstarten
door het koppelingspedaal helemaal in te trappen of door de
versnellingspook in de vrijstand te schakelen.
VEILIGHEIDSINSTELLINGENAls het Start&Stop-systeem de motor heeft afgezet en de bestuurder
maakt zijn veiligheidsgordel los en opent het bestuurdersportier of het
passagiersportier, dan kan men de motor alleen herstarten m.b.v.
de contactsleutel.
De bestuurder wordt op de hoogte gebracht door een geluidssignaal,
het knipperen van het symbool
op de display en bij sommige
versies verschijnt ook een melding op de display.
"ENERGY SAVING" FUNCTIE(voor bepaalde versies/markten)
Als de bestuurder, na een automatische start van de motor, gedurende
3 minuten geen enkele handeling uitvoert, dan schakelt het
Start&Stop-systeem de motor definitief uit om brandstof te kunnen
besparen. In dergelijke gevallen kan men de motor alleen herstarten
m.b.v. de contactsleutel.
OPMERKING De motor kan in elk geval draaiende worden gehouden
door het Start&Stop-systeem uit te schakelen.
99WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 104 of 280

ONREGELMATIGE WERKINGIndien zich een storing voordoet, wordt het Start&Stopsysteem
uitgeschakeld.
De bestuurder wordt op de hoogte gebracht van de storing door het
aangaan van het
lampje op het instrumentenpaneel en, voor
bepaalde versies/markten, een bericht en symbool op het display.
Raapleeg in zo'n geval het Alfa Romeo Servicenetwerk.
LANGDURIGE STILSTAND VAN DE AUTOAls de auto enige tijd niet gebruikt wordt (of als de accu wordt
vervangen), moet speciale aandacht besteed worden aan het
loskoppelen van de stroomvoorziening van de accu.
Ga als volgt te werk: druk op de knop A fig. 82 om de stekker B van
de accusensor C (op de minpool van de accu) los te koppelen.
Neem steeds contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk om de accu te laten vervangen.
Vervang de accu door een exemplaar van hetzelfde
type (HEAVY DUTY) en met identieke specificaties.
BELANGRIJK Wacht, nadat de contactsleutel naar STOP is gedraaid,
minstens 1 minuut alvorens de elektrische voeding naar de accu los
te koppelen.
fig. 82
A0J0379
100WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 109 of 280

AANWIJZINGEN OP DE DISPLAY(Voor bepaalde versies/markten)
Wanneer de sensor is ingeschakeld, wordt het volgende schermbeeld
op de "Herconfigureerbare multifunctionele display" (voor bepaalde
versies/markten) weergegeven fig. 87.
De informatie over de aanwezigheid en afstand van een obstakel ten
opzichte van de auto wordt gegeven door middel van de zoemers
en de display van het instrumentenpaneel.
Wanneer de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan wordt alleen
rekening gehouden met het dichtstbijzijnde obstakel.
GELUIDSSIGNAALZodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, wordt automatisch
een geluidsmelding ingeschakeld wanneer er zich een obstakel achter
de auto binnen het meetbereik bevindt.
De geluidsmelding:
❒neem toe naarmate de afstand tussen de auto en het obstakel
afneemt;
❒wordt ononderbroken wanneer de afstand tussen de auto en het
obstakel minder dan 30 cm bedraagt en stopt onmiddellijk als
de afstand toeneemt;
❒blijft constant als de afstand ongewijzigd blijft; als deze situatie de
zijsensoren betreft, zal de zoemer na circa 3 seconden stoppen om
bijvoorbeeld signalen te voorkomen tijdens manoeuvres langs
muren.
BELANGRIJK Het volume van het geluidssignaal kan worden ingesteld
via de optie "Geluidssterkte waarschuwingen" van de "Set-up menu".
Meetbereik
❒Meetbereik in het midden: 140 cm
❒Meetbereik aan de zijkanten: 60 cm
Wanneer de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan wordt alleen
rekening gehouden met het dichtstbijzijnde obstakel.
fig. 87
A0J0370
105WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 111 of 280

❒de prestaties van het parkeerhulpsysteem kunnen ook beïnvloed
worden door de positie van de sensoren. Als bijvoorbeeld de
geometrie gewijzigd wordt (door slijtage van de schokdempers,
wielophanging), de auto te veel beladen is, of speciale afstellingen
worden uitgevoerd die de auto lager zetten;
❒De detectie van obstakels in het hoge gedeelte van de auto kan niet
gegarandeerd zijn, aangezien het systeem obstakels detecteert die
de auto in het lage gedeelte kunnen raken.
TPMS (Tyre Pressure
Monitoring System)(voor bepaalde versies/markten)
Mogelijk is de auto uitgerust met een bewakingssysteem voor de
bandenspanning (TPMS) dat de bestuurder waarschuwt als er een
onjuiste spanning wordt geconstateerd met de meldingen
"Bandenspanning controleren" en "Lage bandenspanning" die op de
display worden weergegeven.
Dit systeem omvat een RF-zender die op elk wiel is gemonteerd (op de
wielvelg in de band) en die gegevens aangaande de
spanningswaarde van elke band naar de regeleenheid stuurt.BELANGRIJKE INFORMATIE OVER HET
TPMS-SYSTEEMDe storingsindicaties worden niet opgeslagen en worden bij de
volgende start dus niet meer weergegeven.
Als de storing blijft optreden, zal de regeleenheid pas na een rit van
korte duur een melding op het instrumentenpaneel doen verschijnen.
De aanwezigheid van het TMPS-systeem heeft niet tot
gevolg dat de bestuurder de bandenspanning niet
regelmatig hoeft te controleren, met inbegrip van het
reservewiel.
107WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
ALGEMENE WAARSCHUWINGENLet tijdens parkeermanoeuvres in bijzondere mate op obstakels die
zich boven of onder de sensoren kunnen bevinden.
Onder bepaalde omstandigheden kunnen voorwerpen achter de auto
niet gedetecteerd worden en kunnen zo schade aan de auto
veroorzaken of zelf beschadigd raken.
De volgende omstandigheden kunnen de werking van de
parkeersensoren beïnvloeden:
❒verminderde gevoeligheid van de sensoren en afname van de
prestaties van het systeem kunnen te wijten zijn aan de
aanwezigheid van ijs, sneeuw, modder, dikke verf op de sensoren;
❒de sensor kan een onbestaand voorwerp (echogeluid) wegens
mechanische geluiden detecteren, bijvoorbeeld tijdens het wassen
van de auto, in geval van regen, sterke wind, hagel;
❒de door de sensoren verzonden signalen kunnen ook gewijzigd
worden door ultrasoonsystemen (bijv. pneumatisch remsysteem
of pneumatische hamers) in de buurt van de auto.
Page 112 of 280

Controleer de bandenspanning bij koude banden. Als
de bandenspanning om welke reden dan ook bij
warme banden moet worden gecontroleerd, dan mag
de druk niet worden verlaagd, ook wanneer de gemeten waarde
hoger is dan de voorgeschreven drukwaarde. Controleer de
bandenspanning nadien nogmaals bij koude banden.Als een of meerdere wielen zonder sensoren is
gemonteerd, dan is het systeem niet beschikbaar en
wordt een melding op de display weergegeven tot de
4 wielen met sensoren zijn gemonteerd.Het TPMS-systeem waarschuwt niet bij plots
drukverlies (bijvoorbeeld bij en klapband). Breng in
dergelijke gevallen de auto tot stilstand en voorkom
bruuske stuurbewegingen.Wanneer standaard banden moeten worden
vervangen door winterbanden (en omgekeerd) moet
het TPMS-systeem hierop worden afgesteld, dit mag
alleen door het Alfa Romeo Servicenetwerk worden verricht.Schommelende buitentemperaturen kunnen de
bandenspanningg beïnvloeden. Het TPMS-systeem kan
tijdelijk een onvoldoende drukwaarde aangeven.
Controleer in dergelijke gevallen de bandenspanning bij koude
banden en herstel zo nodig de juiste spanningswaarde.
Wanneer een wiel wordt vervangen, is het raadzaam
ook de bijbehorende rubberen klepafdichting te
vervangen: raadpleeg het Alfa Romeo Servicenetwerk.
Bij de montage/demontage van een band en velg moeten
specifieke voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen; om
schade of een verkeerde montage van de sensoren te
voorkomen, moeten deze werkzaamheden alleen door
gespecialiseerd personeel worden uitgevoerd. Raapleeg het Alfa
Romeo Servicenetwerk.Intense storingen op bepaalde radiofrequenties kan de
juiste werking van het TPMS-systeem belemmeren.
Dit wordt aangegeven met een bericht op de display.
De melding verdwijnt automatisch zodra de storing is
verdwenen.
108WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER