Alfa Romeo Giulia 2016 Handleiding (in Dutch)

Page 31 of 204

Dit werkt alleen met de startinrichting in
de stand ON.
Om deze te verstellen, draai aan de
ringmoer fig. 31.
Stand 0: een of twee personen op de
voorstoelen;
Stand 1: 4 of 5 passagiers;
Stand 2: 4 of 5 passagiers + bagage in
de bagageruimte
Stand 3: bestuurder + maximum
toegestane lading uitsluitend in de
bagageruimte.
BELANGRIJK Controleer de afstelling
van de koplampen elke keer als het
gewicht van de te vervoeren lading
verandert.INSTELLING LICHTSTERKTE
INSTRUMENTENPANEEL EN
SYMBOLEN BEDIENINGSTOETSEN
Draai, met ingeschakeld stadslicht of
koplampen, bedien de ringmoer
fig. 32 omhoog om de lichtsterkte van
het instrumentenpaneel en de symbolen
op de bedieningstoetsen te verhogen, of
draai de ring omlaag om de lichtsterkte te
verlagen. De bediening wordt gepulseerd
zodat voor elke actie de niveau-
intensiteit toeneemt/afneemt, tot een
maximum van zeven.
BELANGRIJK
17)De dagverlichting is een alternatief voor
het dimlicht in landen waarin het verplicht is
om de lichten overdag in te schakelen, waar
dit niet verplicht is, is het gebruik van de
dagverlichting toegestaan.18)De dagverlichting mag het dimlicht niet
vervangen tijdens het rijden in het donker en
in tunnels. Het gebruik van de dagverlichting
wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land waar
u rijdt. Neem de wettelijke voorschriften in
acht.
3104126S0015EM
3204126S0016EM
29

Page 32 of 204

INTERIEURVERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING VOOR
Schakelaar 1 fig. 33 schakelt lampje
8 aan/uit.
Schakelaar 2 wordt gebruikt om de
plafondverlichting aan en uit te
schakelen.
Schakelaar 3 schakelt alle verlichting
in de plafondverlichting (voor en achter)
in het passagiersgedeelte aan/uit.
Schakelaar 4 activeert of deactiveert
het aan-/uitschakelen van de
plafondverlichtingen 6, 7, 8 bij het
openen/sluiten van de portieren. De
verlichting gaat geleidelijk aan/uit.
Schakelaar 5 schakelt lampje
6 aan/uit.Tijdregeling plafondverlichting
Bij sommige versies zijn er om het
in-/uitstappen in het donker en op slecht
verlichte plaatsen te vergemakkelijken
twee tijdregelingen voorzien.
RUITENWISSER
RUITENWISSER/-SPROEIER
7) 8)
Dit werkt alleen met de contactsleutel in
de stand ON.
Draaiknopje fig. 34 kan in de volgende
standen gezet worden:
ruitenwisser uit.
door het draaiknopje naar de eerste
stand te draaien wordt het eerste
sensitiviteitsniveau van de
regensensor geactiveerd.
door het draaiknopje naar de
tweede stand te draaien wordt het
tweede sensitiviteitsniveau van de
regensensor geactiveerd.
door het draaiknopje naar de derde
stand te draaien wordt het eerste
continue snelheidsniveau van de
ruitenwissers geactiveerd.
door het draaiknopje naar de vierde
stand te draaien, wordt het tweede
continue snelheidsniveau van de
ruitenwissers in handmatige modus
geactiveerd.
3304136S0001EM
30
KENNISMAKING MET DE AUTO

Page 33 of 204

Hef de hendel op (onstabiele stand) om
de MIST-functie in te schakelen: de
werking wordt beperkt tot de tijd dat de
hendel in deze stand wordt gehouden. Bij
het loslaten keert de hendel terug naar de
beginstand en wordt de werking van de
ruitenwissers automatisch afgebroken.
Deze functie is handig om een dun laagje
vuil of ochtenddauw van de voorruit te
verwijderen.
BELANGRIJK Met deze functie wordt de
ruitensproeier niet geactiveerd; er wordt
dus geen ruitensproeiervloeistof op de
voorruit gesproeid. Om
ruitensproeiervloeistof op de voorruit te
sproeien, moet de sproeifunctie gebruikt
worden.
Met draaiknopje in stand
of,
wordt de wissnelheid automatisch aan de
voertuigsnelheid aangepast.Automatische wis-/wasregeling
Trek de hendel naar het stuur (onstabiele
stand) om de ruitensproeier in te
schakelen.
Houd de hendel aangetrokken om zowel
de ruitensproeier als de ruitenwisser in
één enkele beweging automatisch in te
schakelen.
Als de hendel wordt losgelaten, stopt de
ruitenwisser na drie slagen.
Na circa 6 seconden volgt nog een extra
reinigingsslag.
REGENSENSOR
Deze bevindt zich achter de
achteruitkijkspiegel, in contact met de
voorruit en detecteert de aanwezigheid
van regen en regelt het wissen van de
voorruit aan de hand van de hoeveelheid
water op de ruit.
Inschakelen/uitschakelen
9) 10)
Door het draaiknopje fig. 34 naar stand
ofte draaien, wordt de
regensensor geactiveerd.
Als de regensensor wordt ingeschakeld,
maken de ruitenwissers één wisslag.
(aanduidend dat de opdracht is
aangenomen).
Gebruik het draaiknopje fig. 34 of draai
de startinrichting op STOP.Als de startinrichting naar de stand STOP
wordt gedraaid, terwijl draaiknopje
fig. 34 in in
ofstaat, zal er,
wanneer het voertuig weer wordt gestart
(startinrichting in stand ON), geen
wiscyclus worden uitgevoerd, ook al
regent het.
19)
BELANGRIJK
19)Zorg ervoor dat het systeem is
uitgeschakeld als de voorruit moet worden
schoongemaakt.
BELANGRIJK
7)Gebruik de ruitenwissers nooit om
opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit te
verwijderen. Onder dergelijke
omstandigheden wordt bij overbelasting van
de ruitenwisser de beveiliging ingeschakeld,
waardoor de ruitenwisser enkele seconden
wordt uitgeschakeld. Als hierna de
ruitenwisser niet meer werkt, ook niet na de
motor opnieuw te hebben gestart, neem dan
contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
8)Schakel de ruitenwissers niet met van de
ruit opgeheven wisserbladen in.
9)Schakel de regensensor nooit in tijdens
een schoonmaakbeurt in een wastunnel.
10)Zorg ervoor dat het systeem is
uitgeschakeld als er ijs op de voorruit zit.
3404146S0001EM
31

Page 34 of 204

KLIMAATREGELING
AUTOMATISCHE DUAL-ZONE KLIMAATREGELING
2)
Bedieningselementen
1. Regelknop temperatuur bestuurderszijde; 2. Knop voor inschakeling AUTO-functie bestuurderszijde (automatische
werking); 3. Luchtverdeelknop voor de bestuurderszijde; 4. Inschakelingsknop MAX-DEF-functie (snel ontdooien/ontwasemen);
5. Regelknop ventilatorsnelheid; 6. Aan/uit knop verwarming achterruit; 7. Luchtverdeelknop voor de passagierszijde;
8. Knop voor inschakeling AUTO-functie passagierszijde (automatische werking); 9. Regelknop temperatuur passagierszijde;
10. MONO-functieknop (streeftemperatuur uitlijnen) bestuurder- /passagierszijde; 11. Knop inschakeling stoelverwarming
passagierszijde; (waar voorzien, zie hoofdstuk over stoelen); 12. Aan-/uitknop compressor klimaatregeling; 13. Knop
inschakeling stuurwielverwarming; (waar voorzien, zie hoofdstuk over stuurwiel); 14. Knop inschakeling stoelverwarming
bestuurderszijde; (waar voorzien, zie hoofdstuk over "Stoelen"); 15. Aan-/uitknop voor interne luchtrecirculatie.
3504156S0005EM
32
KENNISMAKING MET DE AUTO

Page 35 of 204

Luchtstroom naar de
uitstroomopeningen van de voorruit
en de voorste zijruiten om deze te
ontwasemen/ontdooien.
Luchtstroom naar de luchtroosters
in het midden en aan de zijkant van
het dashboard om de borst en het
gezicht tijdens het warme seizoen
te verkoelen.
Luchtstroom naar de
uitstroomopeningen voor de
beenruimten voor en achter. Deze
luchtverdeling zorgt voor een snelle
verwarming van het interieur,
waardoor onmiddellijk een
behaaglijk gevoel wordt verkregen.
Luchtstroomverdeling tussen
uitstroomopeningen beenruimten
(hetere lucht) en
uitstroomopeningen
midden/zijkanten dashboard
(koelere lucht). Deze luchtverdeling
is bijzonder nuttig op zonnige dagen
in het voor- en najaar.
Luchtstroom verdeeld over
uitstroomopeningen beenruimten
en uitstroomopeningen voor
ontwasemen/ontdooien
voorruit/voorste zijruiten. Deze
luchtverdeling zorgt voor een snelle
verwarming van het interieur en
voorkomt dat de ruiten beslaan.
Luchtstroomverdeling tussen de
uitstroomopeningen voor
ontwasemen/ontdooien voorruit en
de uitstroomopeningen in het
midden en aan de zijkant van het
dashboard. Zo kan de lucht op de
voorruit worden gericht bij sterk
zonlicht.
Luchtstroomverdeling naar alle
uitstroomopeningen van het
voertuig.
In de AUTO-modus beheert de
airconditioning automatisch de
luchtverdeling. Bij handmatige bediening
wordt de ingestelde luchtverdeling
aangegeven door de betreffende
symbolen op het Connectsysteemdisplay
dat inschakelt.
START & STOP-EVO
De automatische dual-zone
klimaatregeling heeft een wisselwerking
met het Stop Start&Evo-systeem (motor
wordt afgezet wanneer devoertuigsnelheid 0 km/h is) om een
passend comfort in het interieur te
garanderen.
De klimaatregeling schakelt het
Start&Stop Evo met name uit als:
de klimaatregeling is ingesteld op de
AUTO-modus (led op de knop brandt) en
de temperatuuromstandigheden in het
voertuig verre van comfortabel zijn;
de klimaatregeling is ingesteld op LO
voor maximale verkoeling;
de klimaatregeling is ingesteld op
MAX DEF.
Wanneer het Start & Stop Evo-systeem
werkt (motor afgezet en
voertuigsnelheid is gelijk aan 0 km/h),
wordt de luchtstroom zo veel mogelijk
beperkt, om de comfortabele toestand in
het interieur langer te handhaven.
BELANGRIJK
2)Het systeem gebruikt het koelmiddel
R1234YF dat het milieu niet verontreinigt
als het per ongeluk weglekt. Gebruik onder
geen enkele omstandigheid R134a en
R12 vloeistoffen, die niet compatibel zijn
met de componenten van het systeem.
33

Page 36 of 204

RUITMECHANISMEN
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING
20)
Zij functioneren met het contactslot
apparaat in de stand ON en ongeveer
3 minuten na de contactslot apparaat
naar de stand STOP is gedraaid. Wanneer
een van de voorportieren wordt geopend
wordt het systeem buiten werking
gesteld.
Bedieningselementen
bestuurdersportier
De bedieningstoetsen zitten op de
bekleding van het deurpaneel. Alle ruiten
kunnen bediend worden vanaf het
portierpaneel aan bestuurderszijde
fig. 36.
1: linker voorruit openen/sluiten.
"Continue automatische" werking tijdensopenen/sluiten en knelbeveiliging
ingeschakeld.
2: rechter voorruit openen/sluiten.
"Continue automatische" werking tijdens
openen/sluiten en knelbeveiliging
ingeschakeld.
3: rechter achtervenster
openen/sluiten. "Continue automatische"
werking tijdens openen/sluiten en
knelbeveiliging ingeschakeld.
4: inschakeling/uitschakeling
elektrische bediening achterste zijruiten;
5: linker achtervenster
openen/sluiten. "Continue automatische"
werking tijdens openen/sluiten en
knelbeveiliging ingeschakeld.
Ruit openen
Druk op de toetsen om de gewenste ruit
te openen.
Wanneer een van de openingstoetsen op
de voor- of achterportieren een keer kort
wordt ingedrukt, beweegt de ruit in
"stappen"; terwijl de knop een tweede
keer ingedrukt wordt, wordt de "continue
automatische" werking geactiveerd.
Als er opnieuw op de toets wordt
gedrukt, stopt de ruit in de gewenste
stand.Ruit sluiten
Trek de knoppen omhoog om de
gewenste ruit te sluiten.
Bij het sluiten van de ruit wordt dezelfde
werkingslogica als bij het openen
gebruikt, zowel voor de ruiten van de
voorportieren als die van de
achterportieren.
Knelbeveiliging ruit portier
Dit veiligheidssysteem kan de
aanwezigheid van een obstakel tijdens
het sluiten van de ruit herkennen. Als dat
gebeurt, wordt de beweging van de ruit
door het systeem gestopt en omgekeerd,
afhankelijk van de stand.
De knelbeveiliging is zowel tijdens de
handmatige als de automatische
bediening van de ruit actief.
Initialisatie elektrische ruitbediening
Als de stroomtoevoer is onderbroken,
moet de elektrische ruitbediening
opnieuw worden geïnitialiseerd.
De hieronder beschreven
initialisatieprocedure moet met gesloten
portieren en voor elk portier uitgevoerd
worden:
sluit de te initialiseren ruit volledig
met behulp van de handmatige bediening;
houd, nadat de ruit de bovenste
eindaanslag heeft bereikt, de
"omhoog"-toets minstens 3 seconden
ingedrukt.3604166S0001EM
34
KENNISMAKING MET DE AUTO

Page 37 of 204

BELANGRIJK
20)Oneigenlijk gebruik van de elektrische
ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer
voor en tijdens het bedienen altijd of de
passagiers niet kunnen worden verwond
door de bewegende ruiten of door
voorwerpen die door de ruit worden
meegesleept of geraakt.
ELEKTRISCH SCHUIFDAK
(indien aanwezig)
21)
Het elektrische schuifdak bestaat uit
twee glazen panelen (het voorste is
beweegbaar en het achterste is een vast
paneel) en is voorzien van twee
handmatig te bedienen zonneschermen.
De bediening van het schuifdak werkt
alleen met de startinrichting in de stand
AV V.
OPENEN
Druk op knop 1 fig. 37 bij het
symbool: op het dak volledig te
openen.
11)
De automatische beweging kan in elke
stand onderbroken worden door
nogmaals op knop 1 te drukken.
SLUITEN
Trek, bij volledig geopend stand, aan knop
1 naast het
symbool: het dak wordt
volledig gesloten.
De automatische beweging kan in elke
stand onderbroken worden door
nogmaals op knop 1 te drukken.
SCHARNIEROPENING
Om het dak in scharnierstand te zetten,
de specifieke knop 2 fig. 37 indrukken en
weer loslaten.
Dit type scharnieropening kan
geactiveerd worden ongeacht de stand
van het schuifdak. Als het dak in gesloten
stand staat, wordt het door het indrukken
van de knop automatisch geopend in
scharnierstand. Als het reeds geopend is,
moet de knop ingedrukt gehouden
worden tot het dak de scharnierstand
bereikt heeft.
Als knop 2 tijdens de automatische
beweging van het dak nogmaals wordt
ingedrukt, wordt de beweging gestopt.
BEWEGING ZONNESCHERMEN
De zonneschermen worden elektrisch bediend.
Druk op knop 3 fig. 37symbool: op
het dak volledig te openen.
Druk op knop 3
symbool: om het dak
volledig te openen.
De automatische beweging kan in elke
stand onderbroken worden door
nogmaals op knop 3 te drukken.
3704186S0001EM
35

Page 38 of 204

KNELBEVEILIGING
Het schuifdak is uitgerust met een
knelbeveiliging die tijdens het sluiten van
het dak een eventueel obstakel kan
herkennen: wanneer dit gebeurt,
onderbreekt het systeem de beweging en
wordt de beweging van het dak
onmiddellijk omgedraaid.
INITIALISATIEPROCEDURE
Automatische bediening van het
schuifdak moet opnieuw geinitialiseerd
worden in geval van foutieve bediening
van het schuifdak.
Ga als volgt te werk:
druk op knop 1 naast hetsymbool
om het dak in volledig gesloten stand te
zetten;
zet de startinrichting op STOP en
wacht minstens 10 seconden;
draai de startinrichting naar AVV;
houd knop 1 minstens 10 seconden
ingedrukt, daarna zou het mechanisch
stoppen van de motor van het dak
hoorbaar moeten zijn;
druk knop 1 binnen 5 seconden in: het
dak zal een volledige openings- en
sluitingscyclus uitvoeren (om aan te
geven dat de initialisatieprocedure
correct is uitgevoerd). Als dit niet
gebeurt, moet de procedure vanaf het
begin herhaald worden.
BELANGRIJK
21)Zorg ervoor dat u de sleutel meeneemt
als u het voertuig verlaat, om te voorkomen
dat onverwachtse bediening van het
schuifdak gevaar oplevert voor de
achtergebleven passagiers. Oneigenlijk
gebruik van het schuifdak kan gevaarlijk zijn.
Controleer voor en tijdens het bedienen
altijd of iemand kan worden verwond door
het bewegende schuifdak of door
voorwerpen die door het mechanisme
worden meegesleept of geraakt.
BELANGRIJK
11)Open het schuifdak niet als er een
imperiaal of dwarsstangen gemonteerd zijn.
Open het schuifdak niet als er sneeuw of ijs
op ligt: risico op beschadiging.
MOTORKAP
OPENEN
22) 23)
Ga als volgt te werk:
trek aan de ontgrendelingshendel in
het interieur, fig. 38;
ga naar de buitenkant van het voertuig
en plaats uzelf tegenover het rooster;
Til de motorkap lichtjes op van rechts
naar links als aangeduid op de pijl op de
ontgrendelingsinrichting, fig. 39;
3804196S0001EM
36
KENNISMAKING MET DE AUTO

Page 39 of 204

til de motorkap helemaal op: de
handeling wordt vergemakkelijkt door de
aanwezigheid van twee
gasschokabsorbeerders die hem in de
volledig open stand houden.
Kom nooit aan deze gasveren en begeleid
de motorkap tijdens het openen.
SLUITEN
22) 24)
Om dichterbij te komen verlaag de
motorkap tot op ongeveer 40 centimeter
van de motorruimte em laat het
vervolgens vallen. Controleer of de
motorkap volledig gesloten is en niet
alleen met de beveiliging is vergrendeld
door te proberen hem op te tillen. Als de
motorkap niet perfect gesloten is,
probeer dan niet erop te drukken maar
open hem opnieuw en herhaal de
handeling.
BELANGRIJK Controleer altijd of de
motorkap goed vergrendeld is om te
voorkomen dat deze tijdens het rijden
open gaat. Aangezien de motorkap
voorzien is van een dubbel
vergrendelingssysteem, aan elke kant
een, moet gecontroleerd worden of hij
aan beide kanten gesloten is.
BELANGRIJK
22)Verricht deze handelingen uitsluitend bij
stilstaande auto.
23)Gebruik beide handen om de motorkap
op te tillen. Controleer voordat de motorkap
wordt opgetild, of de armen van de
ruitenwissers wel tegen de ruit liggen en niet
in werking zijn, het voertuig stilstaat en de
handrem is aangetrokken.
24)Om veiligheidsredenen moet de
achterklep tijdens het rijden altijd goed
gesloten zijn. Controleer dus altijd of de
motorkap goed gesloten en vergrendeld is.
Mocht u tijdens het rijden merken dat de
motorkap niet goed vergrendeld is, stop dan
onmiddellijk en sluit de motorkap op de
correcte manier.
BAGAGERUIMTE
De ontgrendeling van de bagageruimte
gebeurt elektrisch en is uitgeschakeld
wanneer de auto rijdt.
OPENEN
Openen van buitenaf
Indien ontgrendeld kan de achterklep van
buitenaf geopend worden met de
elektrische openingsknop fig. 40 tussen
de plaatverlichting, tot de klik van het
ontgrendelen wordt gehoord of door het
tweemaal snel indrukken van de knop
op de afstandsbediening.
Openen van binnenuit
Waneer ontgrendeld, kan de achterklep
worden geopend vanuit de binnenkant
van het voertuig met behulp van de
openingsknop fig. 41 die zich onder het
dashboard bevindt (nabij de
3904196S0002EM
4004056S0005EM
37

Page 40 of 204

openingshendel voor de voorklep) totdat
u de ontgrendelingsklik hoort.
SLUITEN
12)
Pak een van de handgrepen fig. 42 vast
en laat de achterklep zakken, druk in de
buurt van het slot tot het vastklikt.
BELANGRIJK Voor het sluiten van de
achterklep ervoor zorgen dat u de sleutelbij zich heeft om te voorkomen dat deze
opgesloten blijft liggen in de
bagageruimte. De bagageruimte wordt
automatisch vergrendeld en kan alleen
worden geopend met een andere sleutel.
INITIALISERING BAGAGERUIMTE
BELANGRIJK Als de accu losgekoppeld is
of als er een zekering is doorgebrand, dan
moet het mechanisme voor het
openen/sluiten van de bagageruimte
opnieuw worden geïnitialiseerd. Ga
hiervoor als volgt te werk:
sluit alle portieren en de
bagageruimte;
druk op de knopvan de
afstandsbediening;
druk op de knopvan de
afstandsbediening.
BELANGRIJK
12)Als u de accu moet loskoppelen of
verwijderen, sluit de achterklep dan niet. Om
onbedoelde sluiting te voorkomen, wordt
aanbevolen een obstakel (bijv. een doek) op
het slot te leggen zodat de achterklep niet
gesloten kan worden.
4104206S0002EM
4204206S0003EM
38
KENNISMAKING MET DE AUTO

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 ... 210 next >