Alfa Romeo MiTo 2016 Handleiding (in Dutch)
Page 101 of 280
Start&Stop systeem uitschakelen
❒Versies met multifunctionele display:er wordt een melding getoond
wanneer het Start&Stop-systeem wordt uitgeschakeld.
❒Versies met herconfigureerbare multifunctionele display:het symbool
en een melding worden getoond wanneer het Start&Stop-
systeem wordt uitgeschakeld.
Als het systeem is uitgeschakeld, gaat het
lampje op het
instrumentenpaneel branden. Er worden, bij bepaalde versies/
markten, ook een bericht en een symbool weergegeven als het systeem
in- of uitgeschakeld wordt.
OMSTANDIGHEDEN WAARBIJ DE
MOTOR NIET WORDT AFGEZET
Bij ingeschakeld systeem wordt, om redenen van comfort,
emissiecontrole en veiligheid, de motor niet afgezet onder de volgende
omstandigheden:
❒nog koude motor;
❒buitengewoon lage buitentemperatuur;
❒onvoldoende acculading;
❒bezig met regeneratie van het roetfilter (DPF) (alleen bij
dieselmotoren);
❒bestuurdersportier niet gesloten;
❒veiligheidsgordel van de bestuurder niet omgelegd;
❒ingeschakelde achteruit (bijv. bij het parkeren);
❒bij versies met dual zone automatische klimaatregeling (voor
bepaalde versies/markten), wanneer een comfortabele temperatuur
in het interieur moet worden bereikt of bij ingeschakelde MAX-DEF
functie;
❒tijdens de inrijperiode, als het systeem wordt geïnitialiseerd.
Als een comfortabele temperatuur prioritair is, dan kan het
Start&Stop-systeem worden uitgeschakeld zodat de
klimaatregeling kan blijven werken.
OMSTANDIGHEDEN WAARBIJ DE
MOTOR HERSTART
Bij ingeschakeld systeem wordt, om redenen van comfort,
emissiecontrole en veiligheid, de motor niet afgezet onder de volgende
omstandigheden:
❒onvoldoende acculading;
❒onvoldoende onderdruk in het remsysteem (bijvoorbeeld na
meermaals intrappen van het rempedaal);
❒auto in beweging (bijvoorbeeld als bergaf wordt gereden);
❒als de motor langer dan circa 3 minuten is afgezet door het
Start&Stop-systeem;
❒bij versies met dual zone automatische klimaatregeling (voor
bepaalde versies/markten), wanneer een comfortabele temperatuur
in het interieur moet worden bereikt of bij ingeschakelde MAX-DEF
functie.
Wanneer een versnelling is ingeschakeld, kan de motor alleen
automatisch worden gestart door het koppelingspedaal helemaal in te
trappen. De start wordt aan de bestuurder gemeld met een bericht
en, voor bepaalde versies/markten, gaat het symbool
op de
display knipperen.
Opmerkingen
Als de bestuurder het koppelingspedaal niet intrapt, kan de motor, 3
minuten na het afzetten, alleen m.b.v. de contactsleutel worden gestart.
97
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 102 of 280
Als de motor onbedoeld is afgeslagen, bijvoorbeeld door het
koppelingspedaal te snel los te laten met ingeschakelde versnelling, en
het Start&Stop-systeem is actief, dan kan men de motor herstarten
door het koppelingspedaal helemaal in te trappen of door de
versnellingspook in de vrijstand te schakelen.
VEILIGHEIDSINSTELLINGEN
Als het Start&Stop-systeem de motor heeft afgezet en de bestuurder
maakt zijn veiligheidsgordel los en opent het bestuurdersportier of het
passagiersportier, dan kan men de motor alleen herstarten m.b.v.
de contactsleutel.
De bestuurder wordt op de hoogte gebracht door een geluidssignaal,
het knipperen van het symbool
op de display en bij sommige
versies verschijnt ook een melding op de display.
"ENERGY SAVING" FUNCTIE
(voor bepaalde versies/markten)
Als de bestuurder, na een automatische start van de motor, gedurende
3 minuten geen enkele handeling uitvoert, dan schakelt het
Start&Stop-systeem de motor definitief uit om brandstof te kunnen
besparen. In dergelijke gevallen kan men de motor alleen herstarten
m.b.v. de contactsleutel.
OPMERKING De motor kan in elk geval draaiende worden gehouden
door het Start&Stop-systeem uit te schakelen.
ONREGELMATIGE WERKING
Indien zich een storing voordoet, wordt het Start&Stopsysteem
uitgeschakeld.
De bestuurder wordt op de hoogte gebracht van de storing door het
aangaan van het
lampje op het instrumentenpaneel en, voor
bepaalde versies/markten, een bericht en symbool op het display.
Raapleeg in zo'n geval het Alfa Romeo Servicenetwerk.
LANGDURIGE STILSTAND VAN DE
AUTO
Als de auto enige tijd niet gebruikt wordt (of als de accu wordt
vervangen), moet speciale aandacht besteed worden aan het
loskoppelen van de stroomvoorziening van de accu.
Ga als volgt te werk: druk op de knop A fig. 82 om de stekker B van
de accusensor C (op de minpool van de accu) los te koppelen.
Neem steeds contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk om de accu te laten vervangen.
Vervang de accu door een exemplaar van hetzelfde
type (HEAVY DUTY) en met identieke specificaties.
BELANGRIJK Wacht, nadat de contactsleutel naar STOP is gedraaid,
minstens 1 minuut alvorens de elektrische voeding naar de accu los
te koppelen.
fig. 82A0J0379
98
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 103 of 280
STARTEN MET HULPACCU
Wanneer men met een hulpaccu moet starten, mag de minkabel (–)
vanaf de hulpaccu nooit in verbinding worden gebracht met de
minpool A fig. 83 van de accu in de auto. Sluit de minkabel aan op
een massapunt op de motor of op de versnellingsbak.
Controleer alvorens de motorkap te openen of de motor is
afgezet en of de contactsleutel in de stand STOP staat. Volg
de aanwijzingen op die op het plaatje onder de motorkap
staan fig. 84. Wij adviseren om de contactsleutel te verwijderen als er
zich nog inzittenden in de auto bevinden. Verlaat de auto alleen nadat
de contactsleutel verwijderd is of op STOP is gedraaid. Controleer bij
het tanken of de motor is afgezet en of de contactsleutel in de stand
STOP staat.
DYNAMIC SUSPENSION (actief
schokdempersysteem)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit systeem werkt onderling samen met het “Alfa DNA” systeem (zie
paragraaf “Alfa DNA”).
Met de “Alfa DNA” systeem hendel kunnen drie verschillende
rij-instellingen worden gekozen afhankelijk van het type route en de
rijomstandigheden van het wegdek:
❒d = Dynamic (sportieve rijmodus);
❒n = Natural (rijmodus voor normale omstandigheden);
❒a = All Weather (rijmodus bij condities met gebrekkige grip, zoals
regen en sneeuw).
In de rijmodus “Natural” en “All Weather” regelt het actieve
schokdempersysteem de wielophanging naargelang het type route en
de rijbelasting, wat zorgt voor een beter rijcomfort, vooral op ruw
terrein.
fig. 83A0J0388fig. 84A0J0341
99
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 104 of 280
De "Dynamic" rijmodus is een sportieve rij-instelling met een alerte
acceleratie en een stijvere afstelling van het stuurwiel voor een sportief
gevoel. De werking van het schokdempersysteem wordt ook geregeld
en verdeeld voor een betere precisie en reactiviteit van de auto met
een doeltreffend comfortbehoud.
De auto is nauwkeuriger bij het ingaan van bochten en sneller bij het
wisselen van richting.EOBD-SYSTEEM (European On
Board Diagnosis)
(voor bepaalde versies/markten)
Het doel van het EOBD-systeem (European On Board Diagnosis) is:
❒de werking van het systeem controleren;
❒signaleren wanneer de emissiewaarden stijgen;
❒de noodzaak voor het vervangen van beschadigde onderdelen
aangeven.
Ook beschikt de auto over een diagnosestekker waarmee, na
aansluiting van speciale apparatuur, de door de regeleenheid
opgeslagen storingscodes en de specifieke parameters voor diagnose
en werking van de motor kunnen worden uitgelezen. Deze controle
kan ook door de verkeerspolitie worden verricht.
BELANGRIJK Na de storing te hebben verholpen zal het Alfa Romeo
Servicenetwerk zorgen voor een complete controle van het systeem,
tests verrichten op een proefbank en zo nodig, een proefrit maken die
ook lange afstandsritten kan omvatten.
100
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 105 of 280
ELEKTRISCH
STUURBEKRACHTIGING
Dit systeem werkt alleen als de contactsleutel in de stand MAR-ON
staat en bij draaiende motor. Met de stuurbekrachtiging kan de
bestuurder de benodigde kracht voor het verdraaien van het stuurwiel
regelen in functie van de rijomstandigheden.
Met de DNA-standen van de “Alfa DNA Systeem” hendel kunnen
verschillende stuurbekrachtigingmodussen worden gekozen (zie de
paragraaf “Alfa DNA-Systeem”).
Demontage-/montagewerkzaamheden, waarvoor
wijzigingen in de stuurinrichting of de stuurkolom
vereist zijn (bv. bij montage van een
diefstalbeveiliging) zijn ten strengste verboden. Zulke
werkzaamheden kunnen de prestaties van het systeem, de
garantie en de veiligheid in gevaar brengen waardoor de auto
niet meer aan de typegoedkeuring voldoet.
Zet altijd de motor uit en verwijder de contactsleutel uit
het slot om het stuurwiel te vergrendelen, alvorens
onderhoudswerkzaamheden uit te voeren, in het
bijzonder wanneer de wielen van de auto los van de grond
staan.
MONTAGE VAN
ELEKTRISCHE/ELEKTRONISCHE
SYSTEMEN
Elektrische/elektronische systemen die na aanschaf van de auto door
de aftersales-service worden gemonteerd, moeten van het volgende
merkteken zijn voorzien: fig. 85
Fiat Auto S.p.A. autoriseert de montage van zend-/
ontvangstapparatuur op voorwaarde dat deze door een
gespecialiseerd bedrijf op vakkundige wijze en overeenkomstig de
aanwijzingen van de fabrikant wordt uitgevoerd.
BELANGRIJK In geval van montage van systemen waarbij de
kenmerken van de auto worden gewijzigd, kan het kentekenbewijs
door de bevoegde instanties ingenomen worden. Dit kan ook de
ongeldigheid van de garantie met zich meebrengen voor defecten
veroorzaakt door voornoemde wijziging of die direct of indirect hierop
terug te voeren zijn.
Fiat Group Automobiles S.p.A. wijst elke aansprakelijkheid af voor
schade die het gevolg is van montage van accessoires die niet door
Fiat Group Automobiles S.p.A. zijn geleverd of aanbevolen en die niet
conform de verschafte aanwijzingen zijn gemonteerd.
fig. 85DISPOSITIVI-ELETTRONICI
101
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 106 of 280
RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE
TELEFOONS
Radiozendapparatuur (autotelefoons, CB-zenders, radioamateurs e.d.)
mag alleen in de auto worden gebruikt met een aparte antenne die
aan de buitenkant is gemonteerd.
BELANGRIJK Het gebruik van deze apparaten in de auto (zonder
buitenantenne) kan storingen in de elektrische systemen van de auto
veroorzaken. Dit kan de veiligheid van de auto in gevaar brengen en
een potentieel gevaar voor de gezondheid van de passagiers
opleveren.
Tevens kan de zend- en ontvangstkwaliteit beperkt worden door het
afschermingseffect van de carrosserie.
Voor wat betreft het gebruik van mobiele telefoons (GSM, GPRS,
UMTS) met het officiële EU-keurmerk, wordt verwezen naar de
gebruiksaanwijzingen van de fabrikant van de mobiele telefoon.
PARKEERSENSOREN
(voor bepaalde versies/markten)
Deze sensoren bevinden zich in de achterbumper fig. 86 en detecteren
de aanwezigheid van obstakels achter het voertuig en waarschuwen
de bestuurder met een geluidssignaal.
INSCHAKELING
De sensoren worden ingeschakeld zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld. De frequentie van het geluidssignaal neemt toe
naarmate het obstakel dichter bij het voertuig komt.
AANWIJZINGEN OP DE DISPLAY
(Voor bepaalde versies/markten)
Wanneer de sensor is ingeschakeld, wordt het volgende schermbeeld
op de "Herconfigureerbare multifunctionele display" (voor bepaalde
versies/markten) weergegeven fig. 87.
fig. 86A0J0088
102
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 107 of 280
De informatie over de aanwezigheid en afstand van een obstakel ten
opzichte van de auto wordt gegeven door middel van de zoemers
en de display van het instrumentenpaneel.
Wanneer de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan wordt alleen
rekening gehouden met het dichtstbijzijnde obstakel.
GELUIDSSIGNAAL
Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, wordt automatisch
een geluidsmelding ingeschakeld wanneer er zich een obstakel achter
de auto binnen het meetbereik bevindt.De geluidsmelding:
❒neem toe naarmate de afstand tussen de auto en het obstakel
afneemt;
❒wordt ononderbroken wanneer de afstand tussen de auto en het
obstakel minder dan 30 cm bedraagt en stopt onmiddellijk als
de afstand toeneemt;
❒blijft constant als de afstand ongewijzigd blijft; als deze situatie de
zijsensoren betreft, zal de zoemer na circa 3 seconden stoppen om
bijvoorbeeld signalen te voorkomen tijdens manoeuvres langs
muren.
BELANGRIJK Het volume van het geluidssignaal kan worden ingesteld
via de optie "Geluidssterkte waarschuwingen" van de "Set-up menu".
Meetbereik
❒Meetbereik in het midden: 140 cm
❒Meetbereik aan de zijkanten: 60 cm
Wanneer de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan wordt alleen
rekening gehouden met het dichtstbijzijnde obstakel.
WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt automatisch uitgeschakeld zodra
de elektrische stekker van de aanhanger in het stopcontact van de
trekhaak van de auto wordt gestoken. De sensoren worden
automatisch ingeschakeld zodra de stekker van de aanhangerkabel
verwijderd wordt.
fig. 87A0J0370
103
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 108 of 280
Voor een correcte werking van het systeem mogen de
sensoren nooit bevuild zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs.
Zorg ervoor dat ze tijdens het reinigen niet gekrast of
beschadigd worden. Vermijd het gebruik van droge, ruwe of harde
doeken. De sensoren moeten met schoon water worden gewassen,
waaraan eventueel autoshampoo is toegevoegd. Wanneer speciale
reinigingsapparaten worden gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren zeer snel en houd de straal
op minstens 10 cm afstand.
Voor het overspuiten van de bumpers of eventueel
bijwerken van de laklaag in de zone van de sensoren,
dient men zich uitsluitend tot het Alfa Romeo
Servicenetwerk te richten. Het verkeerd opbrengen van de lak
kan de werking van de parkeersensoren negatief beïnvloeden.
De verantwoordelijkheid voor de parkeermanoeuvres
ligt echter altijd bij de bestuurder. Controleer tijdens
deze manoeuvres altijd of er geen mensen (in het
bijzonder kinderen) of dieren in het manoeuvregebied aanwezig
zijn. De parkeersensoren dienen als hulp voor de bestuurder,
die echter nooit zijn aandacht mag laten verslappen tijdens
potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze met lage
snelheden verricht.
ALGEMENE WAARSCHUWINGEN
Let tijdens parkeermanoeuvres in bijzondere mate op obstakels die
zich boven of onder de sensoren kunnen bevinden.
Onder bepaalde omstandigheden kunnen voorwerpen achter de auto
niet gedetecteerd worden en kunnen zo schade aan de auto
veroorzaken of zelf beschadigd raken.
De volgende omstandigheden kunnen de werking van de
parkeersensoren beïnvloeden:
❒verminderde gevoeligheid van de sensoren en afname van de
prestaties van het systeem kunnen te wijten zijn aan de
aanwezigheid van ijs, sneeuw, modder, dikke verf op de sensoren;
❒de sensor kan een onbestaand voorwerp (echogeluid) wegens
mechanische geluiden detecteren, bijvoorbeeld tijdens het wassen
van de auto, in geval van regen, sterke wind, hagel;
❒De door de sensoren verzonden signalen kunnen ook gewijzigd
worden door ultrasoonsystemen (bijv. pneumatisch remsysteem
of pneumatische hamers) in de buurt van de auto.
❒de prestaties van het parkeerhulpsysteem kunnen ook beïnvloed
worden door de positie van de sensoren. Als bijvoorbeeld de
geometrie gewijzigd wordt (door slijtage van de schokdempers,
wielophanging), de auto te veel beladen is, of speciale afstellingen
worden uitgevoerd die de auto lager zetten;
❒De detectie van obstakels in het hoge gedeelte van de auto kan niet
gegarandeerd zijn, aangezien het systeem obstakels detecteert die
de auto in het lage gedeelte kunnen raken.
104
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 109 of 280
TPMS (Tyre Pressure
Monitoring System)
(voor bepaalde versies/markten)
Mogelijk is de auto uitgerust met een bewakingssysteem voor de
bandenspanning (TPMS) dat de bestuurder waarschuwt als er een
onjuiste spanning wordt geconstateerd met de meldingen
"Bandenspanning controleren" en "Lage bandenspanning" die op de
display worden weergegeven.
Dit systeem omvat een RF-zender die op elk wiel is gemonteerd (op de
wielvelg in de band) en die gegevens aangaande de
spanningswaarde van elke band naar de regeleenheid stuurt.
BELANGRIJKE INFORMATIE OVER HET
TPMS-SYSTEEM
De storingsindicaties worden niet opgeslagen en worden bij de
volgende start dus niet meer weergegeven.
Als de storing blijft optreden, zal de regeleenheid pas na een rit van
korte duur een melding op het instrumentenpaneel doen verschijnen.
De aanwezigheid van het TMPS-systeem heeft niet tot
gevolg dat de bestuurder de bandenspanning niet
regelmatig hoeft te controleren, met inbegrip van het
reservewiel.
Controleer de bandenspanning bij koude banden. Als
de bandenspanning om welke reden dan ook bij
warme banden moet worden gecontroleerd, dan mag
de druk niet worden verlaagd, ook wanneer de gemeten waarde
hoger is dan de voorgeschreven drukwaarde. Controleer de
bandenspanning nadien nogmaals bij koude banden.
Als een of meerdere wielen zonder sensoren is
gemonteerd, dan is het systeem niet beschikbaar en
wordt een melding op de display weergegeven tot de
4 wielen met sensoren zijn gemonteerd.
Het TPMS-systeem waarschuwt niet bij plots
drukverlies (bijvoorbeeld bij en klapband). Breng in
dergelijke gevallen de auto tot stilstand en voorkom
bruuske stuurbewegingen.
Wanneer standaard banden moeten worden
vervangen door winterbanden (en omgekeerd) moet
het TPMS-systeem hierop worden afgesteld, dit mag
alleen door het Alfa Romeo Servicenetwerk worden verricht.
105
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 110 of 280
Schommelende buitentemperaturen kunnen de
bandenspanningg beïnvloeden. Het TPMS-systeem kan
tijdelijk een onvoldoende drukwaarde aangeven.
Controleer in dergelijke gevallen de bandenspanning bij koude
banden en herstel zo nodig de juiste spanningswaarde.
Wanneer een wiel wordt vervangen, is het raadzaam
ook de bijbehorende rubberen klepafdichting te
vervangen: raadpleeg het Alfa Romeo Servicenetwerk.
Bij de montage/demontage van een band en velg moeten
specifieke voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen; om
schade of een verkeerde montage van de sensoren te
voorkomen, moeten deze werkzaamheden alleen door
gespecialiseerd personeel worden uitgevoerd. Raapleeg het Alfa
Romeo Servicenetwerk.
Intense storingen op bepaalde radiofrequenties kan de
juiste werking van het TPMS-systeem belemmeren.
Dit wordt aangegeven met een bericht op de display.
De melding verdwijnt automatisch zodra de storing is
verdwenen.
De bij de auto geleverde bandenreparatiekit ("Fix&Go
Automatic") is compatibel met de TPMS-sensoren; het
gebruik van afdichtmiddelen die niet gelijkwaardig zijn
aan het middel uit de oorspronkelijke kit kunnen de werking negatief
beïnvloeden. Als andere dan de originele afdichtmiddelen worden
gebruikt, wordt geadviseerd de TPMS-sensoren te laten controleren
door een gekwalificeerd reparatiecentrum.
106
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER