sensor BMW 2 SERIES COUPE 2016 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 129 of 243

Snel naderen van een obstakel vermijden. Niet
gaan rijden als PDC nog niet actief is.◀
Overzicht
Met PDC vóór: toets in de auto
Park Distance Control PDC
Ultrasone sensoren PDC-sensoren op de auto.
Voorwaarden voor een correcte werking
Om de correcte werking te waarborgen:
▷Sensoren niet afdekken, bijv. met stickers,
fietsendragers enz.▷Sensoren schoon en ijsvrij houden.
Om te reinigen: met hogedrukreinigers niet
langdurig en met een afstand van minimaal
30 cm op de sensoren spuiten.
In-/uitschakelen
Automatisch inschakelen
PDC wordt in de volgende situaties automa‐
tisch ingeschakeld:
▷Wanneer bij draaiende motor keuzehendel‐
stand R wordt ingeschakeld.Bovendien schakelt de achteruitrijcamera
in.▷Bij uitvoering met parkeerassistent vóór:
wanneer obstakels achter of voor de auto
herkend worden door PDC en de snelheid
lager is dan ca. 4 km/h is.
Het automatisch inschakelen bij waargenomen
obstakels kan uitgezet worden:
1."Instellingen"2."Parkeren"3.Instelling selecteren.
De instelling wordt voor het momenteel
gebruikte profiel opgeslagen.
Automatisch uitschakelen bij
vooruitrijden
Het systeem wordt bij overschrijding van een
bepaalde afstand of een bepaald snelheidsbe‐
reik uitgeschakeld.
Indien nodig het systeem weer inschakelen.
Met PDC vóór: handmatig in-/
uitschakelen
Toets indrukken.
▷Aan: LED brandt.▷Uit: LED dooft.
Als de toets wordt ingedrukt, terwijl de ver‐
snelling in achteruit staat, wordt het beeld van
de achteruitrijcamera weergegeven.
Weergave
Geluidssignalen De nadering van een objekt wordt door een on‐
derbroken geluidssignaal uit de richting van
het obstakel gesignaleerd. Als bijv. links achter
de auto een object wordt waargenomen, klinkt
het geluidssignaal uit de luidspreker linksach‐
ter.
Hoe kleiner de afstand tot een object wordt,
hoe korter de intervallen worden.
Seite 129RijcomfortBediening129
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15

Page 130 of 243

Als de afstand tot een herkend object kleiner is
dan ca. 25 cm, klinkt er een continu signaal.
Met PDC vóór: als zich zowel voor als achter
de auto objekten bevinden, klinkt een afwisse‐
lend ononderbroken geluidssignaal.
Het geluidssignaal wordt uitgeschakeld, als bij
de Steptronic-versnellingsbak de keuzehen‐
delstand P wordt ingeschakeld.
Volume
De verhouding tussen het volume van de PDC-
signaaltoon en het volume van het entertain‐
ment kan ingesteld worden.1."Multimedia", "Radio" of "Instellingen"2."Klank"3."Volume-instellingen"4."PDC"5.Controller draaien tot de gewenste instel‐
ling bereikt is.6.Controller indrukken.
De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
Optische waarschuwing
De nadering van een object kan op het Control
Display worden weergegeven. Verder verwij‐
derde objecten worden reeds weergegeven,
voordat een geluidssignaal klinkt.
Er verschijnt een weergave zodra PDC wordt
geactiveerd.
Het detectiegebied van de sensoren wordt in
de kleuren groen, geel en rood weergegeven.
Als het beeld van de achteruitrijcamera wordt
afgebeeld kan naar PDC worden omgescha‐
keld:
"Achteruitrijcamera"
Bij overeenkomstige uitvoering:
flankbescherming
Principe Obstakels aan de zijkant van de auto worden
door de sensoren van de parkeerassistent ge‐
registreerd. PDC waarschuwt voor deze obsta‐ kels via akoestische signalen of op het Control
Display.
Weergave
Obstakels aan de zijkant in de weergave van de
PDC.
▷Gekleurde markeringen: waarschuwing
voor herkende obstakels.▷Grijze markeringen: het gebied is nog niet
geregistreerd.▷Geen markeringen: er zijn geen obstakels
herkend.
Beperkingen van de flankbescherming
Het systeem herkent alleen stilstaande obsta‐
kels die eerder bij het langsrijden in het bereik
van de sensoren zijn gekomen.
Het systeem herkent wanneer de auto door
een beweging van de auto zelf of een stuuruit‐
slag het stilstaande obstakel nadert.
Het systeem herkent niet of een obstakel zich
beweegt. Daarom worden de markeringen in
de weergave bij stilstand na een bepaalde tijd
grijs weergegeven.
Seite 130BedieningRijcomfort130
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15

Page 131 of 243

Grenzen van het systeem
Met aanhanger of als de
aanhangwagencontactdoos in gebruik
is
De achterste sensoren kunnen geen zinvolle
metingen uitvoeren. Ze worden daarom uitge‐
schakeld.
Met de specifieke uitvoering wordt een Check-
Control-melding weergegeven.
Grenzen van de ultrasoonmeting Het waarnemen van objecten kan worden be‐
perkt door de grenzen van de natuurkundige
ultrasone meting, zoals bij de volgende om‐
standigheden:▷Bij kleine kinderen en dieren.▷Bij personen met bepaalde kleding, bijv.
een dikke jas.▷Bij externe storing van het ultrageluid, bijv.
door voorbijrijdende voertuigen of la‐
waaiige machines.▷Bij vuile, bevroren, beschadigde of ver‐
stelde sensoren.▷Bij bepaalde weersomstandigheden, bijv.
hoge luchtvochtigheid, regen, sneeuwval,
extreme hitte, of sterke wind.▷Bij aanhangertrekstangen en -koppelingen
van andere voertuigen.▷Bij dunne of wigvormige voorwerpen.▷Bij bewegende objecten.▷Bij hoger gelegen en uitstekende objecten,
bijv. muuruitsparingen of bagage.▷Bij objecten met hoeken en scherpe kan‐
ten.▷Bij objecten met een dunne oppervlakte of
structuur, bijv. hekken.▷Bij objecten met poreuze oppervlakken.
Reeds weergegeven, lage objecten, bijv. stoe‐
pranden, kunnen in het dode bereik van de
sensoren komen voordat of nadat reeds een
ononderbroken geluidssignaal klinkt.
Loos alarm
PDC kan onder de volgende voorwaarden een
waarschuwing weergeven, hoewel er zich geen
obstakel in het detectiegebied bevindt:▷Bij zware regenval.▷Bij sterke verontreiniging van of ijsvorming
op de sensoren.▷Bij met sneeuw bedekte sensoren.▷Bij ruw wegdek.▷Bij oneffenheden in het wegdek, bijv. ver‐
keersdrempels.▷In grote, rechthoekige gebouwen met
gladde muren, bijv. ondergrondse garages.▷In wasinstallaties en wasstraten.▷Door sterke uitlaatgassen.▷Bij scheefzittende afdekking van de trek‐
haak.▷Door andere ultrasone bronnen, bijv. veeg‐
machines, stoomstraalreinigers of tl-lam‐
pen.
De storing wordt gemeld door een afwisse‐
lend continu signaal tussen de luidsprekers
voor en achter. Zodra de storing door an‐
dere ultrasone bronnen niet meer aanwe‐
zig is, is het systeem weer volledig be‐
drijfsklaar.
Storing
Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven.
Op het Control Display wordt het detectiege‐
bied van de sensoren gearceerd weergegeven.
PDC is uitgevallen. Systeem laten controleren.
Achteruitrijcamera
Principe De achteruitrijcamera helpt bij het achter‐
waarts inparkeren en manoeuvreren. Hiertoe
wordt het gebied achter de auto op het Control
Display weergegeven.
Seite 131RijcomfortBediening131
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15

Page 135 of 243

Parkeerassistent
Principe
Het systeem ondersteunt bij het inparkeren in
de volgende situaties:
▷Bij het zijdelings inparkeren parallel aan de
rijbaan.▷Bij het achteruit inparkeren dwars t.o.v. rij‐
baan.
Ultrasone sensoren meten de parkeerruimte
aan beide zijden van de auto op.
De parkeerassistent berekent de optimale in‐
parkeerlijn en neemt gedurende het parkeren
de besturing over.
Bij het inparkeren daarnaast ook de optische
en akoestische informatie en aanwijzingen van
de PDC, de parkeerassistent en de achteruitrij‐
camera in acht nemen en overeenkomstig rea‐
geren.
Park Distance Control PDC, zie pagina 128,
maakt deel uit van de parkeerassistent.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende situaties actief ingrijpen.◀
WAARSCHUWING
Bij gebruik van de trekhaak kan de par‐
keerassistent vanwege afgedekte sensoren
worden beschadigd. Er bestaat kans op een
ongeval of schade. Bij het rijden met een aan‐
hangwagen of bij gebruik van de trekhaak, bijv.
voor een fietsendrager, de parkeerassistent
niet gebruiken.◀
ATTENTIE
De parkeerassistent kan eventueel tegen
of over stoepranden sturen. Er bestaat gevaar
voor schade. Verkeerssituatie observeren en in
de betreffende situaties actief ingrijpen.◀
Een door de automatische start-stop-functie
afgezette motor wordt bij het activeren van de
parkeerassistent automatisch gestart.
Overzicht
Toets in de auto
Parkeerassistent
Seite 135RijcomfortBediening135
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15

Page 136 of 243

Ultrasone sensoren
De vier ultrasone sensoren voor het opmeten
van parkeerruimte bevinden zich voor- en ach‐
teraan aan de zijkant van de auto.
Om de correcte werking te waarborgen:
▷Sensoren schoon en ijsvrij houden.▷Met hogedrukreinigers niet langdurig en
met een afstand van minder dan 30 cm op
de sensoren spuiten.▷Niets op de sensoren plakken.
Voorwaarden
Voor het opmeten van parkeerruimten
▷Recht vooruitrijden tot ca. 35 km/h.▷Maximale afstand tot de rij geparkeerde
auto's: 1,5 m.
Geschikte parkeerruimte
Algemeen:
▷Ruimte achter een object dat minimaal
0,5 m lang is.▷Ruimte tussen twee objecten die beide mi‐
nimaal 0,5 m lang zijn.
Langs inparkeren parallel aan de rijbaan:
▷Minimale lengte van de ruimte tussen twee
objecten: eigen voertuiglengte plus ca.
0,8 m.▷Minimumdiepte: ca. 1,5 m.
Dwars parkeren:
▷Breedte van de ruimte tussen twee objec‐
ten: breedte van de eigen auto plus ca.
0,7 m tot maximaal 5 m.▷Minimale diepte: lengte eigene auto.
De diepte van dwarsparkeerruimten moet
door de bestuurder zelf worden ingeschat.
Op grond van technische grenzen kan het
systeem de diepte van dwarsparkeerruimte
slechts bij benadering bepalen.
Bij het parkeren
▷Portieren en kofferdeksel gesloten.▷Parkeerrem vrijgezet.▷Bij inparkeren in parkeerruimten aan de be‐
stuurderszijde moet evt. de betreffende
richtingaanwijzer worden gebruikt.
In-/uitschakelen
Inschakelen met de toets Toets indrukken.
LED brandt.
De actuele status van het zoeken naar een par‐
keerruimte wordt op het Control Display weer‐
gegeven.
Parkeerassistent wordt automatisch geac‐
tiveerd.
Inschakelen met de
achteruitversnelling
Achteruitversnelling inschakelen.
De actuele status van het zoeken naar een par‐
keerruimte wordt op het Control Display weer‐
gegeven.
Activeren:
"Parkeerassistent"
Uitschakelen
Het systeem kan als volgt worden gedeacti‐
veerd:
▷Toets indrukken.▷Contact uitschakelen.Seite 136BedieningRijcomfort136
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15

Page 138 of 243

▷Bij vasthouden van het stuur of als er zelf
gestuurd wordt.▷Bij schakelen naar een versnelling, die niet
met de aanwijzing op het Control Display
overeenkomt.▷Bij snelheden boven ca. 10 km/h.▷Eventueel bij besneeuwde of gladde we‐
gen.▷Zo nodig bij moeilijk te overkomen obsta‐
kels, bijv. stoepranden.▷Bij plotseling verschijnende obstakels.▷Als de Park Distance Control PDC te ge‐
ringe afstanden weergeeft.▷Bij overschrijden van een maximaal aantal
inparkeerpogingen of de inparkeerduur.▷Bij deactiveren van DSC.▷Bij het omschakelen naar andere functies
op het Control Display.
Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven.
Voortzetten Een afgebroken parkeerprocedure kan eventu‐
eel worden voortgezet.
Daarvoor de aanwijzingen op het Control Dis‐
play aanhouden.
Grenzen van het systeem
Geen parkeerondersteuning
De parkeerassistent biedt in de volgende situ‐
aties geen ondersteuning:
▷In scherpe bochten.▷Bij rijden met aanhangwagen.▷Bij gedeactiveerde DSC.
Beperkte werking
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt zijn:
▷Op een oneffen ondergrond, bijv. bij grind‐
wegen.▷Op een gladde ondergrond.▷Op steile hellingen of afdalingen.▷Bij opeengehoopte bladeren of sneeuw op
de parkeerplaats.
Grenzen van de ultrasoonmeting
Het waarnemen van objecten kan worden be‐
perkt door de grenzen van de natuurkundige
ultrasone meting, zoals bij de volgende om‐
standigheden:
▷Bij kleine kinderen en dieren.▷Bij personen met bepaalde kleding, bijv.
een dikke jas.▷Bij externe storing van het ultrageluid, bijv.
door voorbijrijdende voertuigen of la‐
waaiige machines.▷Bij vuile, bevroren, beschadigde of ver‐
stelde sensoren.▷Bij bepaalde weersomstandigheden, bijv.
hoge luchtvochtigheid, regen, sneeuwval,
extreme hitte, of sterke wind.▷Bij aanhangertrekstangen en -koppelingen
van andere voertuigen.▷Bij dunne of wigvormige voorwerpen.▷Bij bewegende objecten.▷Bij hoger gelegen en uitstekende objecten,
bijv. muuruitsparingen of bagage.▷Bij objecten met hoeken en scherpe kan‐
ten.▷Bij objecten met een dunne oppervlakte of
structuur, bijv. hekken.▷Bij objecten met poreuze oppervlakken.
Reeds weergegeven, lage objecten, bijv. stoe‐
pranden, kunnen in het dode bereik van de
sensoren komen voordat of nadat reeds een
ononderbroken geluidssignaal klinkt.
Er kunnen eventueel parkeerruimten worden
herkend, die daartoe niet geschikt zijn, of ge‐
schikte parkeerruimten worden niet herkend.
Seite 138BedieningRijcomfort138
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15

Page 140 of 243

KlimaatregelingUitrusting van de autoIn dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Airconditioning
1Stoelverwarming, links   502Luchtverdeling3Achterruitverwarming4Luchthoeveelheid5AUTO-programma6Temperatuur7Stoelverwarming, rechts   508Koelfunctie9Luchtrecirculatiefunctie10InterieurtemperatuursensorSeite 140BedieningKlimaatregeling140
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15

Page 143 of 243

3AUTO-programma4Display5Maximaal koelen6Temperatuur, rechts7Stoelverwarming, rechts  508Koelfunctie9AUC/luchtrecirculatiefunctie10Luchtverdeling, rechts11Luchthoeveelheid, AUTO-intensiteit12Luchtverdeling, links13Achterruitverwarming14Interieurtemperatuursensor — altijd vrij‐
houden15Ruiten ontdooien en ontwasemenAircofuncties in detail
Systeem in-/uitschakelen Inschakelen
Willekeurige toets indrukken, met uitzondering
van▷Achterruitverwarming.▷Stoelverwarming.
Uitschakelen
In de laagste stand toets links indruk‐
ken.
Temperatuur Aan draaiknop draaien om de
gewenste temperatuur in te
stellen.
De automatische airconditioning regelt deze
temperatuur zo snel mogelijk, indien nodig met
hoge koel- of verwarmingscapaciteit, en houdt
deze dan constant.
Wisselingen tussen verschillende tempera‐
tuurinstellingen kort achter elkaar voorkomen.
De airconditioning met elektronische tempera‐
tuurregeling heeft anders niet voldoende tijd
om de ingestelde temperatuur te regelen.
Koelfunctie
Koeling van het interieur is alleen bij draaiende
motor mogelijk.
Toets indrukken.
De lucht wordt gekoeld, gedroogd en
afhankelijk van de temperatuurinstelling weer
verwarmd.
Na het starten van de motor kunnen afhankelijk
van de weersomstandigheden de voor- en zij‐
ruiten korte tijd beslaan.
In het AUTO-programma wordt automatisch
de koelfunctie ingeschakeld.
In de airconditioning ontstaat condenswater,
zie pagina 160, dat onder de auto wegloopt.
Maximaal koelen Toets indrukken.
Het systeem is ingesteld op de laag‐
ste temperatuur, de optimale luchthoeveelheid
en de luchtrecirculatiestand.
De lucht stroomt uit de uitstroomopeningen
ter hoogte van het bovenlichaam. De uit‐
stroomopeningen daarom openen.
De functie is beschikbaar boven een buiten‐
temperatuur van ca. 0 ℃ en bij draaiende mo‐
tor.
Luchthoeveelheid kan bij een actief pro‐
gramma worden aangepast.
AUTO-programma Toets indrukken.
Luchthoeveelheid, luchtverdeling en
temperatuur worden automatisch geregeld.Seite 143KlimaatregelingBediening143
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15

Page 144 of 243

Afhankelijk van de gekozen temperatuur, de in‐
tensiteit van het AUTO-programma en van ex‐
terne invloeden wordt de lucht naar de voor‐
ruit, de zijruiten, in de richting van het
bovenlichaam en naar de beenruimte gevoerd.
In het AUTO-programma wordt eveneens au‐
tomatisch de koelfunctie, zie pagina 143, inge‐
schakeld.
Een condenssensor regelt tegelijkertijd het
programma zodanig, dat het beslaan van de
ruiten zo veel mogelijk wordt voorkomen.
Intensiteit AUTO-programma
Bij ingeschakeld AUTO-programma kan de au‐
tomatische regeling van de intensiteit worden
veranderd.
Toets links of rechts indrukken: inten‐
siteit verlagen of verhogen.
De geselecteerde intensiteit wordt op het dis‐
play van de automatische airconditioning
weergegeven.
Automatische
luchtrecirculatieregeling AUC/
luchtrecirculatiefunctie
Bij sterk verontreinigde buitenlucht kunt u de
toevoer van buitenlucht tijdelijk afsluiten. De
lucht in het interieur wordt dan gerecirculeerd.
Toets herhaald indrukken, om een
functie op te roepen:▷LED's uit: buitenlucht stroomt continu naar
binnen.▷Linker LED aan, AUC-werking: een sensor
herkent schadelijke stoffen in de buiten‐
lucht en regelt de blokkering automatisch.▷Rechter LED aan, luchtrecirculatiefunctie:
de toevoer van buitenlucht is permanent
afgesloten.
De luchtrecirculatiefunctie wordt bij lage bui‐
tentemperaturen na enige tijd automatisch uit‐
geschakeld, om het beslaan van de ruiten te
voorkomen.
Bij continu ingeschakelde luchtrecirculatie ver‐
slechtert de luchtkwaliteit in de auto en be‐
slaan de ruiten steeds meer.
Bij het beslaan van de ruiten de luchtrecircula‐
tiefunctie uitschakelen en de AUTO-toets in‐
drukken, om gebruik te kunnen maken van de
voordelen van de condenssensor. Ervoor zor‐
gen dat er lucht naar de voorruit kan stromen.
Luchthoeveelheid handmatig Om de luchthoeveelheid handmatig te kunnen
regelen, eerst het AUTO-programma uitscha‐
kelen.
Toets links of rechts indrukken: lucht‐
hoeveelheid verlagen of verhogen.
De geselecteerde luchthoeveelheid wordt op
het display van de automatische airconditio‐
ning weergegeven.
De luchthoeveelheid van de airconditioning
wordt evt. tot aan het uitschakelen geredu‐
ceerd om de accu te ontzien.
Luchtverdeling handmatig Toets herhaald indrukken om een pro‐
gramma te selecteren:▷Ter hoogte van het bovenlichaam.▷Ter hoogte van het bovenlichaam en de
beenruimte.▷Beenruimte.▷Ruiten en beenruimte: alleen bestuurders‐
zijde.▷Ruiten, ter hoogte van het bovenlichaam
en beenruimte: alleen bestuurderszijde.
Bij het beslaan van de ruiten de AUTO-toets
indrukken, om gebruik te kunnen maken van
de voordelen van de condenssensor.
Ruiten ontdooien en ontwasemen Toets indrukken.
IJs en condens verdwijnen snel van de
voorruit en voorste zijruiten.
Seite 144BedieningKlimaatregeling144
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15

Page 145 of 243

Richt hiervoor de ventilatieroosters aan de zij‐
kant c.q. de zijruiten.
Luchthoeveelheid kan bij een actief pro‐
gramma worden aangepast.
Bij het beslaan van de ruiten ook de koelfunc‐
tie inschakelen en de AUTO-toets indrukken,
om gebruik te kunnen maken van de voordelen
van de condenssensor.
Achterruitverwarming Toets indrukken.
Achterruitverwarming wordt na enige
tijd automatisch uitgeschakeld.
Micro-/actief-koolstoffilter
Het micro-/actief-koolstoffilter filtert stof, pol‐
len en gasvormige schadelijke stoffen uit de
toegevoerde buitenlucht en luchtrecirculatie‐
functie.
Dit filter moet bij het onderhoud, zie pa‐
gina 198, van uw auto worden vervangen.
Ventilatie Ventilatie, voor▷Hendel voor aanpassen van de uitstroom‐
richting, pijlen 1.▷Gekartelde knoppen voor het traploos ope‐
nen en sluiten van de uitstroomopeningen,
pijlen 2.▷Gekartelde knop voor het variëren van de
temperatuur bij het bovenlichaam, pijl 3.Naar blauw: kouder.
Naar rood: warmer.
De ingestlede interieurtemperatuur voor
bestuurder en passagier wordt niet gewij‐
zigd.
Instelling van de ventilatie
▷Ventilatie om te koelen:
Uitstroomopeningen zo richten, dat de
lucht in uw richting wordt geleid, bijv. bij
een opgewarmde auto.▷Tochtvrije ventilatie:
Uitstroomopeningen zo richten dat de
lucht langs u stroomt.
Ventilatie achterin
▷Gekartelde knop voor het traploos openen
en sluiten van de uitstroomopeningen,
pijl 1.▷Gekartelde knop voor het variëren van de
temperatuur, pijl 2.
Naar blauw: kouder.
Naar rood: warmer.▷Hendel voor aanpassen van de uitstroom‐
richting, pijlen 3.
Interieurvoorventilatie
Principe De interieurvoorventilatie ventileert het interi‐
eur en laat de temperatuur in de auto zo nodig
dalen.
Seite 145KlimaatregelingBediening145
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 857 - VI/15

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 next >