BMW X6 2016 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 141 of 302

andere voertuig het kritieke gebied heeft verla‐
ten.
Kort opflitsen
Het kort opflitsen van het lampje bij het ont‐
grendelen van de auto dient voor de zelftest
van het systeem.
Grenzen van het systeem
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem kan in verband met de sys‐
teemgrenzen onjuist of niet reageren. Er be‐
staat kans op een ongeval of schade. De aan‐
wijzingen over de grenzen van het systeem in
acht nemen en eventueel actief ingrijpen.◀
Beperkte werking De werking kan in de volgende voorbeeldsitua‐
ties beperkt zijn:▷Als de snelheid van het naderende voertuig
aanzienlijk hoger is dan de eigen snelheid.▷Bij dichte mist en hevige regen of sneeuw‐
val.▷In scherpe bochten of op smalle wegen.▷Als de achterbumper vervuild is of met ijs
is bedekt, of als er stickers op zijn aange‐
bracht.▷Bij uitstekende lading.
Bij een bezette aanhangwagencontactdoos,
bijv. bij het rijden met een aanhangwagen of
fietsendrager, kan het systeem niet worden in‐
geschakeld. Er wordt een Check-Control-mel‐
ding weergegeven.
Als de werking is beperkt, wordt een Check-
Control-melding weergegeven.
Handmatige
snelheidsbegrenzer
Principe Met het systeem kan de snelheid vanaf een
waarde van 30 km/h begrensd worden. Bene‐
den de ingestelde snelheidslimiet kan zonder
beperkingen worden gereden.
Overschrijding van de snelheidslimiet
In bijzondere situaties kunt u de snelheidsli‐
miet bewust overschrijden door krachtig gas te
geven.
Als de rijsnelheid de ingestelde snelheidslimiet
overschrijdt, wordt een waarschuwing gege‐
ven.
Geen remingreep Als de ingestelde snelheidslimieten wordt be‐
reikt of onbewust wordt overschreden, bijv. bij
bergaf rijden, wordt er niet actief afgeremd.
Als er tijdens de rit een snelheidslimiet wordt
ingesteld die onder de rijsnelheid ligt, rolt de
auto zolang uit tot de rijsnelheid onder de inge‐
stelde snelheidslimiet komt.
Overzicht
Toetsen op stuurwielToetsFunctieSysteem in-/uitschakelen, zie pa‐
gina 141Tuimelschakelaar:
Snelheidslimiet wijzigen, zie pa‐
gina 142
Bediening
Inschakelen Toets op het stuurwiel indrukken.
Seite 141VeiligheidBediening141
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 029 - X/15

Page 142 of 302

De actuele rijsnelheid wordt overgenomen als
snelheidslimiet.
Bij inschakelen tijdens stilstand wordt 30 km/h
als snelheidslimiet ingesteld.
Markering op de snelheidsmeter wordt op de
betreffende snelheid ingesteld.
Bij het inschakelen van de snelheidslimiet
wordt evt. de dynamische stabiliteitscontrole
DSC ingeschakeld en evt. omgeschakeld naar
de rijmodus COMFORT.
Uitschakelen Toets op het stuurwiel indrukken.
Het systeem wordt ook uitgeschakeld in bijv.
de volgende situaties:▷Bij het inschakelen van de achteruitver‐
snelling.▷Bij het afzetten van de motor.▷Bij het inschakelen van de snelheidsrege‐
ling.▷Bij het activeren van sommige program‐
ma's met de rijbelevingsschakelaar.
De weergaven verdwijnen.
Snelheidslimiet wijzigen
Tuimelschakelaar zo vaak naar boven of bene‐
den drukken tot de gewenste snelheidslimiet is
ingesteld.
▷Drukken van de tuimelschakelaar tot het
drukpunt verhoogt of verlaagt de snel‐
heidslimiet telkens met ca. 1 km/h .▷Drukken op de tuimelschakelaar door het
drukpunt heen verhoogt of verlaagt de
snelheidslimiet op het volgende tiental van
de km/h snelheidsmeter.
Als er tijdens de rit een snelheidslimiet wordt
ingesteld die onder de rijsnelheid ligt, rolt de
auto zolang uit tot de rijsnelheid onder de inge‐
stelde snelheidslimiet komt.
Overschrijding van de snelheidslimiet
De snelheidslimiet kan bewust worden over‐
schreden. In deze situatie wordt geen akoesti‐
sche waarschuwing weergegeven.
Om de ingestelde snelheidslimiet bewust te
overschrijden, het gaspedaal volledig indruk‐
ken.
Als de rijsnelheid onder de ingestelde snel‐
heidslimiet komt, wordt de beperking automa‐
tisch weer actief.
Waarschuwing
Optische waarschuwing Bij het overschrijden van de ingestelde
snelheidslimiet knippert het controle‐
lampje op het instrumentenpaneel, zo‐
lang er harder wordt gereden dan de inge‐
stelde snelheidslimiet.
Akoestische waarschuwing
▷Bij onbedoeld overschrijden van de inge‐
stelde snelheidslimiet is na ca. 5 seconden
een signaal te horen.▷Als de snelheidslimiet tijdens de rit onder
de rijsnelheid komt, is het signaal na ca.
30 seconden te horen.▷Als de snelheidslimiet bewust wordt over‐
schreden door het gaspedaal volledig in te
drukken, is er geen signaal te horen.Seite 142BedieningVeiligheid142
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 029 - X/15

Page 143 of 302

Weergaven op het
instrumentenpaneel
Markering van de snelheidslimiet
Weergave op snelheidsmeter:▷Markering brandt groen:
systeem is actief.▷Markering brandt niet: sys‐
teem is uitgeschakeld.
Controlelampje
▷Controlelampje brandt: het sys‐
teem is ingeschakeld.▷Controlelampje knippert: de inge‐
stelde snelheidslimiet wordt over‐
schreden.
Korte statusweergave
Korte weergave van de ingestelde snel‐
heidslimiet.
Dynamische remlichten
Principe
▷Normaal remmen: remlichten branden.▷Hard remmen: remlichten knipperen.
Kort voor de stilstand wordt de waarschu‐
wingsknipperlichtinstallatie geactiveerd.
Waarschuwingsknipperlichtinstallatie deacti‐
veren:
▷Accelereren.▷Toets waarschuwingsknipperlichtinstalla‐
tie indrukken.
Active Protection
Algemeen
Het veiligheidspakket Active Protection be‐
staat uit van elkaar onafhankelijke systemen:
▷Waakzaamheidshulp.▷PreCrash.▷PostCrash.
Waakzaamheidshulp
Principe Het systeem kan toenemende onoplettend‐
heid of vermoeidheid van de bestuurder bij
lange eentonige ritten, bijv. op snelwegen, her‐
kennen. In deze situatie wordt aanbevolen om
een pauze in te lassen.
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van de per‐
soonlijke verantwoordelijkheid om uw lichame‐
lijke gesteldheid juist in te schatten. Toene‐
mende onoplettendheid of vermoeidheid
worden mogelijk niet of niet op tijd herkend. Er
bestaat gevaar voor ongevallen. Erop letten dat
de bestuurder uitgerust en oplettend is. Rijstijl
aan de verkeerssituatie aanpassen.◀
Functie
Het systeem wordt bij iedere motorstart inge‐
schakeld en kan niet uitgeschakeld worden.
Na begin van het rijden wordt het systeem op
de bestuurder afgestemd, zodat een toene‐
mende onoplettendheid of vermoeidheid her‐
kend kan worden.
Seite 143VeiligheidBediening143
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 029 - X/15

Page 144 of 302

Deze procedure houdt rekening met de vol‐
gende criteria:▷Persoonlijke rijstijl, bijv. stuurgedrag.▷Rijomstandigheden, bijv. tijdstip, duur van
de rit.
Het systeem is vanaf ca. 70 km/h actief en kan
een aanbeveling voor pauze weergeven.
Aanbeveling voor pauze Bij groter wordende onoplettendheid of ver‐
moeidheid van de bestuurder wordt een op‐
merking op het Control Display weergegeven,
met de aanbeveling om een pauze in te lassen.
Een aanbeveling voor een pauze wordt maar
één keer tijdens een ononderbroken rit weer‐
gegeven.
Na een pauze kan op z'n vroegst na ca. 45 mi‐ nuten weer een aanbeveling voor pauze wor‐
den weergegeven.
Grenzen van het systeem
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt zijn en wordt er geen of een verkeerde
waarschuwing gegeven:
▷Als de tijd verkeerd is ingesteld.▷Als de gereden snelheid overwegend on‐
der ca. 70 km/h ligt.▷Bij sportieve rijstijl, bijv. bij sterke accelera‐
tie of snel rijden door bochten.▷In actieve rijsituaties, bijv. vaak veranderen
van rijbaan.▷Bij slechte toestand van het wegdek.▷Bij sterke zijwind.
PreCrash
Principe Met het systeem kunnen vanaf 30 km/h kri‐
tieke rijsituaties herkend worden die tot een
ongeval zouden kunnen leiden. In deze situ‐
aties worden automatisch preventieve veilig‐
heidsmaatregelen getroffen, om de risico's bij
een ongeval zo gering mogelijk te houden.
Kritieke rijsituaties zijn bijv.:▷Noodstops.▷Sterk ondersturen.▷Sterk oversturen.
Bij uitrusting met botsingswaarschuwing met
of zonder remfunctie kunnen, binnen de sys‐
teemgrenzen, bovendien dreigende botsingen
met voorliggende of stilstaande voertuigen
herkend worden.
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem ontslaat u niet van uw eigen
verantwoording. Vanwege systeembeperkin‐
gen is het mogelijk dat kritieke situaties niet
betrouwbaar of tijdig herkend worden. Er be‐
staat gevaar voor ongevallen. Rijstijl aan de
verkeerssituatie aanpassen. Verkeerssituatie
observeren en in de betreffende situaties actief
ingrijpen.◀
Functie Na het sluiten van de gordel worden de voorste
gordels na het wegrijden eenmalig automa‐
tisch strakgetrokken.
In kritische rijsituaties worden de volgende af‐
zonderlijke functies actief, afhankelijk van de
behoefte:
▷De voorste gordels worden automatisch
voorgespannen.▷Automatisch sluiten van de ruiten.▷Automatisch sluiten van het glazen dak.▷Bij comfortstoel: automatische positione‐
ring van de rugleuning van de passagiers‐
stoel.
Na een kritieke rijsituatie zonder ongeval wor‐
den de voorste gordels weer losser gemaakt.
Alle andere systemen kunnen weer in de ge‐
wenste instelling gebracht worden.
Als de gordelspanning niet automatisch losser
wordt, moet u stoppen en de gordel met de
Seite 144BedieningVeiligheid144
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 029 - X/15

Page 145 of 302

rode toets in het slot openen. Alvorens verder
te rijden, de gordel opnieuw sluiten.
PostCrash Het systeem kan de auto in bepaalde ongeval‐
situaties zonder ingreep van de bestuurder au‐
tomatisch tot stilstand brengen. Het risico van
nog een botsing en de gevolgen daarvan kan
daardoor verlaagd worden.
Door het intrappen van het rempedaal kan de
auto sterker afgeremd worden. Het automa‐
tisch afremmen wordt daardoor afgebroken.
Door het intrappen van het gaspedaal wordt
het automatisch afremmen eveneens afgebro‐
ken.
Na het bereiken van de stilstand wordt de rem
automatisch gelost. De auto dan tegen wegrol‐
len beveiligen.Seite 145VeiligheidBediening145
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 029 - X/15

Page 146 of 302

RijstabiliteitsregelsystemenUitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐
fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Antiblokkeersysteem ABS ABS voorkomt het blokkeren van de wielen tij‐
dens het remmen.
De bestuurbaarheid blijft ook bij noodstops be‐
houden, daardoor wordt de actieve veiligheid
verhoogd.
Het ABS is na het starten van de motor be‐
drijfsklaar.
Remassistent
Bij snel intrappen van het rempedaal veroor‐
zaakt dit systeem automatisch een zo hoog
mogelijke rembekrachtiging. De remweg wordt
bij noodstops derhalve zo kort mogelijk gehou‐
den. Hierbij wordt eveneens gebruik gemaakt
van de voordelen van het ABS.
Het rempedaal ingetrapt houden zolang rem‐
men noodzakelijk is.
Adaptieve remassistent In combinatie met de actieve snelheidsregeling
zorgt dit systeem ervoor, dat de rem bij het af‐remmen in kritieke situaties nog sneller rea‐
geert.
Wegrijassistent Principe
Het systeem ondersteunt bij het hellingop‐
waarts wegrijden. Gebruik van de parkeerrem
is hiervoor niet vereist.
Wegrijden met wegrij-assistent1.Auto met rempedaal op zijn plaats houden.2.Rempedaal loslaten en vlot wegrijden.
Na het loslaten van het rempedaal wordt de
auto gedurende ca. 2 seconden op zijn plaats
gehouden.
Naargelang de belading of bij rijden met aan‐
hangwagen kan de auto soms een klein stukje
achteruitrollen.
Automatic Differential Brake Het systeem regelt de aandrijfkracht door de
automatische remingreep aan de afzonderlijke
wielen. De functie komt overeen met een sper‐
differentieel: het systeem herkent wanneer een
wiel, bijv. op een losse ondergrond, begint
door te draaien en remt het automatisch af.
De aandrijfkracht wordt naar het wiel geleid
met betere tractie.
Daardoor wordt bij het accelereren de motor‐
kracht efficiënter overgebracht op de wielen.
Seite 146BedieningRijstabiliteitsregelsystemen146
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 029 - X/15

Page 147 of 302

Dynamic Performance
Control DPC
De Dynamic Performance Control verhoogt zo‐
wel de souplesse van de auto als de koerssta‐
biliteit.
Het systeem zorgt voor een traploze verdeling
van de aandrijfkoppels over de beide achter‐
wielen.
Naargelang de situatie wordt het aandrijfkop‐
pel verplaatst van het wiel aan de binnenzijde
van de bocht naar het wiel aan de buitenzijde,
of omgekeerd.
Om de wendbaarheid te verhogen, wordt bij
een sportieve rijstijl het achterwiel aan de bui‐
tenzijde van de bocht versneld.
Er wordt directer gereageerd op het sturen, te‐
gelijk wordt de neiging tot ondersturen van de
vierwielaandrijving gereduceerd.
Bij de neiging tot oversturen werkt het sys‐
teem stabiliserend, door het achterwiel aan de
binnenzijde van de bocht te versnellen.
Het systeem verbetert de tractie op voelbare
wijze en verhoogt tegelijk de rijveiligheid, met
name op bestratingen met wisselende wrij‐
vingswaarden.
Dynamische
stabiliteitscontrole DSC
Principe
De dynamische stabiliteitscontrole herkent
bijv. de volgende instabiele rijtoestanden:▷Uitbreken van de achterzijde van de auto,
wat tot oversturen kan leiden.▷Gripverlies van de voorwielen, wat tot on‐
dersturen kan leiden.
Binnen hetgeen volgens de wetten van de na‐
tuurkunde mogelijk is helpt het systeem door
vermindering van het motorvermogen en re‐
mingrepen aan de afzonderlijke wielen de
koersstabiliteit van auto te handhaven.
Opmerking
Het systeem ontslaat de bestuurder niet van
de verantwoordelijkheid om de rijstijl aan de si‐
tuatie aan te passen.
De rijstijl aan de situatie aanpassen en de extra
veiligheidsmarge niet beperken door meer risi‐
co's te nemen.
WAARSCHUWING
Bij het rijden met dakbelasting, bijv. met
een dakdrager, kan door het hogere zwaarte‐
punt in rijkritische situaties de rijveiligheid niet
meer gewaarborgd zijn. Er bestaat kans op een
ongeval of schade. Bij het rijden met dakbelas‐
ting de Dynamische Stabiliteits Controle DSC
niet deactiveren.◀
Overzicht
Toets in de auto
DSC uitschakeltoets
Controle- en waarschuwingslampjes Controlelampje knippert: DSC regelt de
aandrijf- en remkrachten.
Controlelampje brandt: DSC is uitge‐
vallen.
Dynamische stabiliteitscontrole
deactiveren: DSC OFF
Door DSC uit te schakelen wordt de rijstabili‐
teit bij het accelereren en in bochten minder.
Seite 147RijstabiliteitsregelsystemenBediening147
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 029 - X/15

Page 148 of 302

In verband met een optimale stabiliteit DSC zo
spoedig mogelijk weer inschakelen.
Dynamische stabiliteitscontrole
deactiveren
De toets zo lang indrukken, maar niet
langer dan ca. 10 seconden, tot het
controlelampje voor DSC OFF op het instru‐
mentenpaneel gaat branden en DSC OFF
wordt weergegeven.
DSC is uitgeschakeld.
Afhankelijk van de uitvoering zijn de besturing
en het onderstel sportief afgesteld.
Dynamische stabiliteitscontrole
activeren
Toets indrukken.
DSC OFF en controlelampje DSC OFF
doven.
Controle- en waarschuwingslampjes
Bij gedeactiveerde DSC wordt DSC OFF weer‐
gegeven op het instrumentenpaneel.
Controlelampje brandt: DSC is gedeac‐
tiveerd.
Dynamische tractiecontrole
DTC
Principe
Het DTC-systeem is een op tractie geoptimali‐
seerde variant van DSC.
Het systeem waarborgt bij bijzondere rijbaan‐
situaties, bijv. niet sneeuwvrij gemaakte rij‐
baan, of op losse ondergrond een maximale
tractie bij beperkte koersstabiliteit.
Bij geactiveerde DTC wordt maximale tractie
geleverd. De koersstabiliteit is bij het accelere‐
ren en bij het rijden in bochten beperkt.
Daarom zeer behoedzaam rijden.In de volgende uitzonderlijke gevallen verdient
het aanbeveling de DTC tijdelijk in te schake‐
len:▷Rijden dooiende sneeuw of op niet ge‐
ruimde, besneeuwde rijbanen.▷Auto vrij rijden of wegrijden uit diepe
sneeuw of op losse ondergrond.▷Rijden met sneeuwkettingen.
Dynamic Traction Control DTC
activeren/deactiveren
DTC activeren Toets indrukken.
Het instrumentenpaneel geeft TRAC‐
TION weer en het controlelampje voor DSC
OFF gaat aan.
DTC deactiveren Toets opnieuw indrukken.
TRACTION en controlelampje DSC
OFF doven.
Controle- en waarschuwingslampjes Bij geactiveerde DTC wordt op het instrumen‐
tenpaneel TRACTION weergegeven.
Controlelampje brandt: dynamische
tractiecontrole DTC is geactiveerd.
xDrive xDrive is het vierwielaandrijvingssysteem van
uw auto. Door het samenwerken van xDrive en
DSC worden tractie en rijdynamiek verder ver‐
beterd. Het vierwielaandrijvingssysteem xDrive
verdeelt de aandrijfkrachten afhankelijk van
rijsituatie en gesteldheid van de weg variabel
over voor- en achteras.
Seite 148BedieningRijstabiliteitsregelsystemen148
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 029 - X/15

Page 149 of 302

Weergave op het Control Display
xDrive aanzicht tonen1."Auto-info"2."xDrive-status"3. "xDrive-weergave"
De volgende gegevens worden weergegeven:
▷Met navigatiesysteem: kompasweergave
t.o.v. de rijrichting▷Hellingshoek in langsrichting, met vermel‐
ding van graden en procenten▷Hellingshoek in dwarsrichting, met vermel‐
ding van graden▷Grafische weergave van stuuruitslag
Verdeling van het aandrijfkoppel
weergeven
1."Auto-info"2."xDrive-status"3. "Aandrijfkoppelverd."
Hill Descent Control HDC
Principe HDC is een bergafrijhulp die de snelheid op
steile hellingen automatisch regelt. Zonder dat
er geremd wordt, beweegt de auto zich iets
sneller dan stapvoets. Als actief wordt geremd,
verdeelt het systeem de kracht overeenkom‐
stig de tractie.
Bij afdalingen worden rijstabiliteit en bestuur‐
baarheid verbeterd.
HDC kan onder ca. 35 km/h worden geacti‐
veerd. Bij bergafwaarts rijden reduceert de
auto de snelheid en houdt deze constant.
Gebruik HDC alleen bij lage versnellingen of in
de keuzehendelstanden D of R.
Snelheid verhogen of verlagen Snelheidsregeling in het bereik van ca. 6 km/h
tot ca. 25 km/h kunt u met de tuimelschakelaar
van de snelheidsregeling op het stuurwiel in‐
stellen. De snelheid van de auto kan door licht
gas geven worden gewijzigd.▷Tuimelschakelaar tot het drukpunt naar
boven drukken: snelheid stapsgewijs ver‐
hogen.▷Tuimelschakelaar tot door het drukpunt
heen naar boven drukken: snelheid neemt
toe zolang op de tuimelschakelaar wordt
gedrukt.▷Tuimelschakelaar tot het drukpunt naar
beneden drukken: snelheid stapsgewijs
verlagen.▷Tuimelschakelaar tot door het drukpunt
heen naar beneden drukken: snelheid
wordt bij het vooruitrijden tot ca. 10 km/h
verlaagd, bij het achteruitrijden tot ca.
6 km/h.
HDC activeren
Toets indrukken, LED boven de toets
brandt.
Seite 149RijstabiliteitsregelsystemenBediening149
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 029 - X/15

Page 150 of 302

HDC deactiverenToets opnieuw indrukken. De LED dooft.
HDC wordt automatisch gedeactiveerd
boven ca. 60 km/h.
Het controlelampje op het
instrumentenpaneel
Op de snelheidsmeter wordt de
gekozen snelheid weergegeven.▷Groen: systeem remt de
auto af.▷Oranje: systeem in stand-by.
Storing
Op het instrumentenpaneel wordt een melding
weergegeven. HDC is niet beschikbaar, bijv.
vanwege hoge temperatuur van de remmen.
Actieve besturing
De actieve besturing varieert snelheidsafhan‐
kelijk de stuuruitslag van de wielen met betrek‐
king tot de stuurwielbewegingen.
Bij lagere snelheden, bijv. bij afbuig- of ran‐
geermanoeuvres, wordt de stuuruitslag ver‐
sterkt, d.w.z. de sturing wordt directer.
Met toenemende snelheid wordt de stuuruit‐
slag daarentegen in toenemende mate gere‐
duceerd.
Dit maakt een nog preciezere handling bij hoge
snelheid mogelijk en een vlotter sturen met
gereduceerde stuuruitslag bij lagere snelhe‐
den.
Actieve stabilisatie tegen
overhellen
Principe Het systeem reduceert het zijdelingse overhel‐
len van de carrosserie wat optreedt bij snel rij‐
den in bochten of bij snelle uitwijkmanoeuvres.
De koersstabiliteit en het rijcomfort worden in
alle rijomstandigheden verbeterd. Het systeem
is gebaseerd op actieve stabilisatoren op de
voor- en achteras en regelt tijdens het rijden
onafgebroken in delen van seconden.
Programma Het systeem biedt twee verschillende pro‐
gramma's.
De programma's kunnen met de rijbelevings‐
schakelaar, zie pagina 151, worden geselec‐
teerd.
SPORT Consequent sportieve afstemming voor een
grotere souplesse bij het rijden.
COMFORT
Op comfort gerichte afstemming voor optimaal
reiscomfort.
Vertical Dynamic Control Principe Het systeem reduceert ongewenste bewegin‐
gen van de auto bij een dynamische rijstijl of
een oneffen wegdek.
Afhankelijk van de toestand van het wegdek en
van de rijstijl worden daardoor de rijdynamiek
en het rijcomfort vergroot.
Programma Het systeem biedt verschillende programma's.
De programma's kunnen met de rijbelevings‐
schakelaar, zie pagina 151, worden geselec‐
teerd.
SPORT / SPORT+
Consequent sportieve regeling van de schok‐
dempers voor een reactief rijgedrag.
COMFORT/ECO PROEvenwichtige afstemming.Seite 150BedieningRijstabiliteitsregelsystemen150
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 029 - X/15

Page:   < prev 1-10 ... 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 ... 310 next >