CITROEN C3 PICASSO 2014 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 141 of 290

9
Rijden
139
Programmeren
)Draai de knop 1 in de stand"CRUISE": de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (PAUZE).


Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.


Uitschakelen van de functie
)Draai de knop 1in de stand "0"
: de selectie van desnelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt
weer de kilometerteller weergegeven.

Storing
In het geval van een storing in desnelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.) Stel de snelheid in door de wagensnelheid op het gewensteniveau te brengen en vervolgens op de
toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 110 km/h).
)Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4:het
uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUS E).
)Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de
toets 4 .

U kunt de in
gestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3
:


- +/- 1 km = kort indrukken,

- +/- 5 km = lan
g indrukken,

- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
Let tijdens het gebruik van desnelheidsregelaar op wanneer u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge verandering van dewagensnelheid veroorzaken. Gebruik de snelheidsregelaar niet opgladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomendat de ingestelde snelheid wordtoverschreden. Om te voorkomen dat de pedalenblijven hangen:


- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt,

- leg nooit verscheidene matten op elkaar.

Page 142 of 290

Rijden
140





Parkeerhulp achter Dit systeem bestaat uit vier ultrasoonsensoren die zijn aangebracht in de achterbumper.
Het s
ysteem waarschuwt de bestuurder voor elk obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat
zich achter de auto bevindt.
Het waarschuwt uechter niet voor objecten die zich direct onder
de bumper bevinden. Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld zodra u de achteruitversnelling inschakelt. Dit wordt
aangegeven door een geluidssignaal. De
afstand tot het obstakel wordt aangegeven door:
- geluidssignalen, die elkaar sneller opvolgennaarmate de de auto dichter bij het obstakel
komt,
- een
grafische weergave op het multifunctionele display, met blokjesdie steeds dichter bij de auto komen (afhankelijk van de uitvoering).

Detectiezone Als de achterzijde van de auto minder dan30 centimeter van het obstakel ver wijderd is, is het geluidssignaal continu hoorbaar en verschijnt het symbool "Gevaar" op het multifunctionele display.
Het systeem wordt gedeactiveerd als de
versnellingsbak in een andere stand wordtgeschakeld. Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden of gelijksoortigevoorwerpen worden waargenomen bij aanvang van de manoeuvre, maar niet meer wanneer de auto te dicht genaderd is.
De parkeerhulp is een hulpmiddel voor de bestuurder, die desondanks waakzaam moet blijven enverantwoordelijk is.

Page 143 of 290

9
Rijden
141

Uitschakelen Inschakelen

Druk bij draaiende motor op de toets A
om het systeem volledig uit te schakelen. Het controlelampje gaat branden.
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld bij het trekken van een aanhangwagen of de montage van eenfietsendrager (auto uitgerust met eendoor CITROËN goedgekeurde trekhaak of fietsendrager).
Zorg ervoor dat de sensoren in dewinter of bij slecht weer niet bedekt zijnmet modder, ijs en sneeuw.
Druk nogmaals op de toets A
om het systeem
weer in te schakelen. Het controlelampje in de
toets gaat uit.
Bij een storing in het systeem zal bij hetachteruitrijden het waarschuwingslampje
service gaan branden in combinatie met eengeluidssignaal (kor t piepje) en een melding op het multifunctionele display.

Page 144 of 290

Rijden
142





Achteruitrijcamera
De achteruitrijcamera wordt automatisch geactiveerd wanneer de versnellingsbak in deachteruit staat.De beelden van de camera worden in
kleur weergegeven op het scherm van het
navigatiesysteem.
De a
fstand tussen de blauwe strepencorrespondeert met de breedte van uw auto zonder de buitenspiegels.
De blauwe strepen geven de rijrichting van deauto weer.
De rode steep geeft een ruimte van 30 cm direct achter de achterbumper van uw auto
weer. Het geluidssignaal wordt continu
hoorbaar als een obstakel binnen deze ruimtekomt.
De groene strepen geven een afstand van circa
1 en 2 meter weer achter de achterbumper van
uw auto.

Maak de achteruitrijcamera regelmatigschoon met een zachte, droge doek.



De achteruitrijcamera is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks waakzaammoet blijven en verantwoordelijk is.

Page 145 of 290

10
Onderhoud
143
TOTAL & CITROËN

Page 146 of 290

Onderhoud
144











Motorkap
)
Duw de veiligheidshaak B
naar links en til
de motorkap op.
) Neem de motorkapsteun Cuit de houder. )
Bevestig de motorkapsteun in de uitsparingom de motorkap geopend te houden.

Sluiten
)Haal de motorkapsteun uit de uitsparing. )Bevestig de motorkapsteun in de houder.)Laat de motorkap voorzichtig zakken en
laat deze aan het einde van de slag in het
slot vallen. )Trek aan de motorkap om te controleren of
deze goed is vergrendeld.)Open het linker voorportier. )Trek de hendel A onder in de portiersponning naar u toe.
Openen
Schakel het Stop & Star t-systeem altijd
uit als u handelingen onder de motorkapwilt uitvoeren, om letsel door het automatisch activeren van deSTA R T-stand te voorkomen.
De plaats van de ontgrendelingshendelin het interieur zorgt ervoor dat de motorkap niet geopend kan worden alshet linker voorportier is gesloten.
Open de motorkap niet als het hard waait.

Wees bij warme motor voorzichtig met hetbedienen van de veiligheidshaak en de motorkapsteun (kans op brandwonden).

Page 147 of 290

10
Onderhoud
145








Brandstoftank leeg
(diesel)
)Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel.)Open de motorkap. )Ver wijder de afdekkap van de motor voor
toegang tot de opvoerpomp (afhankelijk
van de uitvoering). )Bedien de handopvoerpomp tot deze
zwaarder gaat (de eerste keer kan
zwaar gaan) en u de brandstof door de transparante slang met de groene aansluiting ziet stromen.)Start de motor tot deze aanslaat.)Breng de afdekkap van de motor aan (afhankelijk van de uitvoering). )Sluit de motorkap.
Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw star tpogingen. Bedien de opvoerpomp nogmaals en probeer de motor ver volgens opnieuwte starten.
Als een auto met een HDi-motor is stilgevallen
door een le
ge brandstoftank, moet het
brandstofsysteem ontlucht worden.
Het ontluchtingssysteem bestaat uit eenhandopvoerpomp en een transparante slang
onder de motorkap.

Page 148 of 290

Onderhoud
146














Benzinemotoren
1.
Reservoir ruitensproeiervloeistof.2.
Reservoir koelvloeistof.3.Luchtfilter. 4.
Reservoir remvloeistof.5.
Accu .6.Zekeringkast.7.
Oliepeilstok.

8.
Motorolie (bij)vullen.
Vanwege de kans op beschadigingvan het elektrisch systeem is het reinigen van de motorruimte met eenhogedrukreiniger niet toegestaan.

Page 149 of 290

10
Onderhoud
147













Dieselmotoren
1.
Reservoir ruitensproeiervloeistof. 2.Reservoir koelvloeistof. 3.Luchtfilter.4.
Reservoir remvloeistof.
5. Accu .6.Zekeringkast. 7.
Oliepeilstok.8.Motorolie (bij)vullen.

9.
Handopvoerpomp (op brandstoffilter).

Page 150 of 290

Onderhoud
148






Niveaus controleren
RemvloeistofniveauMotorolieniveau


Het motorolieniveau kan bij aangezet contact worden gecontroleerd via
de motorolieniveaumeter op het
instrumentenpaneel, of met de oliepeilstok. Het remvloeistofniveau dient zichzo dicht mogelijk bij het merkteken "MA XI" te bevinden. Controleer
indien dit niet het geval is of de remblokken van uw auto zijn
versleten.

Remvloeistof verversen
Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het
voorgeschreven ver versingsinterval.

Olie verversen

Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het
ver versingsinterval voor uw auto.
Om een verminderde betrouwbaarheid van de
motor en de emissieregeling te voorkomen, ishet gebruik van additieven in de motorolie niet
toegestaan.
Type motorolie
Gebruik de door de fabrikant aanbevolen
motorolie voor uw auto en motoruitvoering.
Type remvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
remvloeistof die voldoet aan de DOT3 of
DOT4-norm. Laat in het
geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voor waarden zoals vermeld in het garantie- en onderhoudsboekje. Vul deze niveaus indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.


Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor
kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en de motorventilateur kan ieder momentaanslaan (zelfs bij afgezet contact).
Het is normaal dat u tussen tweeonderhoudsbeurten door olie moetbijvullen. CITROËN adviseer t u om elke5000 km het olieniveau te controleren en, indien nodig, olie bij te vullen.
Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het dashboard bij het aanzetten van het contact na 30 minuten de juistewaarde aangeven. D
e controle van het motorolieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een vlakke,
horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.

Page:   < prev 1-10 ... 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 ... 290 next >