CITROEN C3 PICASSO 2014 Instructieboekjes (in Dutch)
Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2014, Model line: C3 PICASSO, Model: CITROEN C3 PICASSO 2014Pages: 290, PDF Size: 9.67 MB
Page 281 of 290

279
Page 282 of 290

280
Page 283 of 290

08-12
Dit instructieboekje behandelt alle beschikbare
uitrustingen van dit model.
Uw auto is, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de
uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land
waarvoor de auto bestemd is, slechts van een deel
van de in dit boekje vermelde uitrustingen voorzien.
Aansprakelijkheid voor de gegeven beschrijvingen
en illustraties wordt niet aanvaard. Automobiles
CITROËN behoudt zich het recht voor tussentijds
wijzigingen aan te brengen in de door haar
gevoerde modellen en de bijbehorende uitrusting
en accessoires, zonder verplicht te zijn dit
instructieboekje aan te passen.
Dit instructieboekje maakt onlosmakelijk deel uit van
uw auto. Vergeet niet dit boekje bij doorverkoop van
uw auto aan de nieuwe eigenaar te geven. Automobiles CITROËN verklaart dat, door
toepassing van de voorschriften in de Europese
regelgeving (Richtlijn 2000/53) met betrekking tot
autowrakken, wordt voldaan aan de in deze richtlijn
gestelde doelen en dat recycleerbare materialen
worden gebruikt voor de fabricage van producten
die door haar worden verkocht.
Reproductie of vertaling, zelfs gedeeltelijk, is
verboden zonder schriftelijke toestemming van
Automobiles CITROËN. Gedrukt in de EU
Néerlandais
Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto
contact op met een gekwalificeerde werkplaats
die beschikt over de juiste technische informatie,
vakkennis en apparatuur. Het CITROËN-netwerk is
in staat u dit te bieden.
Page 284 of 290

CRÉATIVE TECHNOLOGIE
2012 – DOCUMENTATION DE BORD4DconceptDiadeisEdipro
12C3O.0070
Néerlandais
Page 285 of 290

Controle tijdens het rijden
2
*
Volgens uitvoering.
Motorolieniveaumeter *
Bij uitvoeringen met een motorolieniveaumeter
wordt bij het aanzetten van het contact
eerst de onderhoudsinter valindicator op
het instrumentenpaneel weergegeven
en ver volgens gedurende enkele het
motorolieniveau.
Olieniveau correct
Als de aanduiding "OIL"
knippert in
combinatie met het verklikkerlampje ser vice,
een geluidssignaal en een melding op het
multifunctionele display, is het motorolieniveau
te laag.
Controleer het olieniveau met de peilstok. Als
blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie
worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige
motorschade ontstaat.
Raadpleeg de rubriek "Niveaus controleren". Als de aanduiding "OIL --"
knippert, duidt dit
op een storing in de motorolieniveaumeter.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij een storing in de
motorolieniveaumeter wordt
het motorolieniveau niet meer
gecontroleerd.
Zolang het systeem defect is, moet
u het motorolieniveau handmatig
controleren met de peilstok in de
motorruimte.
Raadpleeg de rubriek "Niveaus
controleren".
Een controle van het olieniveau is
alleen betrouwbaar als de auto op een
vlakke, horizontale ondergrond staat
en de motor minstens 30 minuten niet
heeft gedraaid.
Te weinig olie
Storing van de motorolieniveaumeter
Page 286 of 290

8
Veiligheid
3
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
ver wisselen van een wiel moeten worden
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen
inhoudt dat de waakzaamheid en
verantwoordelijkheid van de bestuurder
niet door het systeem kunnen worden
ver vangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren (ook die van
het reser vewiel). Doe dit ook voordat u een
lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het
weggedrag en de remweg van de auto en
veroorzaakt vroegtijdige bandenslijtage,
vooral onder zware omstandigheden (zware
belading, hoge snelheden, een lange rit).
De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker
met de bandenspanningen.
Zie de rubriek "Identificatie".
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil
of er is minder dan 10 km gereden met
een beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden
(bij warme banden) moet de
bandenspanning ten opzichte van de
op de sticker vermelde spanning met
0,3 bar worden verhoogd.
Het rijden met een te lage
bandenspanning veroorzaakt bovendien
een hoger brandstofverbruik.
Page 287 of 290

Veiligheid
4
Waarschuwing te lage
bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit
lampje blijft branden in combinatie
met een geluidssignaal en, volgens
uitvoering, een melding.
)
Verminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
)
Stop zodra dit mogelijk is op een veilige
plaats.
Een te lage bandenspanning is niet
altijd aan de band te zien. Een visuele
controle is dus niet voldoende.
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem is gereset.
)
Gebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(volgens uitvoering),
of
)
controleer als u een compressor in de
auto hebt, bijvoorbeeld die van de set voor
tijdelijke bandenreparatie, de spanning van
de vier banden als deze zijn afgekoeld,
of
)
rijd voorzichtig verder als het niet mogelijk
is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het ver wisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten.
Er is een sticker op de middenstijl aan de
bestuurderszijde aangebracht om u hierop
attent te maken.
Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met
de bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten onjuist
is.
Page 288 of 290

8
Veiligheid
5
Sneeuwkettingen
Het systeem mag niet worden gereset
na het aanbrengen of ver wijderen van
sneeuwkettingen.
Het resetten van het systeem moet gebeuren
bij afgezet contact en stilstaande auto via het
configuratiemenu van de auto.
)
Druk op de toets " MENU
" op monochroom
display.
)
Selecteer het menu "Configuratie auto"
.
)
Druk op de toets " MENU
" op het
bedieningspaneel van de autoradio.
)
Selecteer het menu " Persoonlijke
instelling-Configuratie
".
)
Selecteer het menu " Parameters van de
auto instellen
".
De nieuw opgeslagen drukwaarden
worden door het systeem beschouwd als
referentiewaarden.
Het waarschuwingssysteem voor
te lage bandenspanning is alleen
betrouwbaar als de vier banden tijdens
het resetten de juiste spanning hebben.
Auto's zonder autoradio of met
navigatiesysteem
Auto's met autoradio
Page 289 of 290

Veiligheid
6
Storing
Controleer na werkzaamheden aan
het systeem altijd de spanning van
de vier banden en reset het systeem
ver volgens.
Extra controlelampjes
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Bandenspanning
te laag
permanent,
in combinatie
met een
geluidssignaal
en een
melding. De bandenspanning
van een of meerdere
wielen is te laag. Controleer zo snel mogelijk
de bandenspanning.
De controle dient bij voorkeur
bij koude banden te worden
uitgevoerd.
Elke keer nadat u een of
meer banden op spanning
hebt gebracht en na het
ver wisselen van een of meer
wielen, moet u het systeem
resetten.
Raadpleeg voor meer
informatie de rubriek
"Detectie te lage
bandenspanning"
+
knippert en
brandt vervolgens
permanent, in
combinatie met het
verklikkerlampje
Service.
Er zit een storing
in de functie: de
bandenspanning
wordt niet meer
gecontroleerd. Controleer zo snel mogelijk
de bandenspanning.
Laat het systeem controleren
door het CITROËN-netwerk
of door een gekwalificeerde
werkplaats. Als het waarschuwingslampje te lage
bandenspanning gaat knipperen en ver volgens
blijft branden in combinatie met het lampje
"ser vice", wijst dit op een storing in het systeem.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Page 290 of 290

10
Onderhoud
7
Motorolieniveau
Het motorolieniveau kan bij aangezet
contact worden gecontroleerd
via de motorolieniveaumeter op
het instrumentenpaneel (volgens
uitvoering) of met de oliepeilstok.
De controle van het motorolieniveau is
alleen betrouwbaar als de auto op een
horizontale ondergrond staat en de motor
ten minste 30 minuten niet heeft gedraaid.
Het is normaal dat u tussen twee
onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen.
CITROËN adviseert u om elke 5000 km het
olieniveau te controleren en, indien nodig, olie
bij te vullen.
Controle met de oliepeilstok
Raadpleeg de rubriek "Benzinemotor" of
"Dieselmotor" om te zien waar de oliepeilstok
zich bevindt in de motorruimte van uw auto.
)
Trek aan het gekleurde uiteinde om de
oliepeilstok volledig uit de schacht te
trekken.
)
Veeg de peilstok af met een schone, niet
pluizende doek.
A
= MA XI
B
= MINI
Als u ziet dat het oliepeil boven het merkteken A
of onder het merkteken B
ligt, star t de motor
dan niet
.
- Als het oliepeil boven het merkteken MAXI
ligt (kans op motorschade), neem dan
contact op met het CITROËN-netwerk of
met een gekwalificeerde werkplaats.
- Als het oliepeil lager is dan het merkteken
MINI
, vul dan altijd motorolie bij.
Olie verversen
Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje
voor het verversingsinterval voor uw auto.
Om een verminderde betrouwbaarheid van de
motor en de emissieregeling te voorkomen, is
het gebruik van additieven in de motorolie niet
toegestaan.
Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het
dashboard bij het aanzetten van het contact na
30 minuten de juiste waarde aangeven.
Motorolie bijvullen
Raadpleeg de rubriek "Benzinemotor" of
"Dieselmotor" om te zien waar de olievuldop
zich bevindt in de motorruimte van uw auto.
)
Draai de dop van de vulopening.
)
Giet de olie voorzichtig in de opening om
morsen op motoronderdelen te voorkomen
(dit kan brand veroorzaken).
)
Wacht enkele minuten en controleer
ver volgens nogmaals het oliepeil met de
peilstok.
)
Vul indien nodig nog olie bij.
)
Draai nadat u het oliepeil nogmaals hebt
gecontroleerd de dop zorgvuldig op de
vulopening en steek de peilstok weer in de
schacht.
Eigenschappen van de olie
Controleer voordat u olie bijvult of ververst of
de motorolie die u wilt gebruiken overeenkomt
met de door de fabrikant aanbevolen motorolie
voor uw auto en motoruitvoering.
)
Steek de oliepeilstok weer volledig in de
schacht en trek hem er weer uit om het
oliepeil te controleren: het oliepeil is correct
als het tussen de merktekens A
en B
ligt.