CITROEN C4 2021 Instructieboekjes (in Dutch)
Page 121 of 244
11 9
Rijden
6De snelheidsregelaar onderbreken/
hervatten
► Druk op 2-I I> of trap het rempedaal in. Het
symbool wordt grijs.
Daarnaast kan de snelheidsregelaar
onderbroken zijn:
–
automatisch, als het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP) in werking treedt.
–
door de neutraalstand of achteruitversnelling
in te schakelen.
–
door de elektrische parkeerrem te gebruiken.
–
door het losmaken van de veiligheidsgordel.
–
als het bestuurdersportier wordt geopend.
►
Druk op
2-I I> of 4-OK om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen.
Wanneer een auto met een automatische
transmissie EAT8 of de selectiehendel
(elektrisch) door het systeem tot stilstand is
gebracht en de auto door de verkeerssituatie niet
binnen 3
seconden weer kan wegrijden, druk
dan op
2-I I> of trap het gaspedaal in om weg te
rijden.
De snelheidsregelaar blijft ingeschakeld
na het schakelen.
Wanneer de snelheidsregelaar is
onderbroken en de bestuurder probeert
het opnieuw te activeren, wordt de melding
"Inschakelen geweigerd, omstandigheden
ongeschikt" tijdelijk weergegeven als
inschakelen niet mogelijk is (er wordt niet
voldaan aan vereiste voorwaarden).
De geprogrammeerde snelheid
wijzigen met de functie
Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem
► Druk op 4-OK om de op het
instrumentenpaneel voorgestelde snelheid te
accepteren en druk vervolgens nog een keer
op de toets om te bevestigen.
Als de geselecteerde snelheid ver van de huidige rijsnelheid ligt, zal de auto stevig
versnellen of afremmen.
De afstand tot de voorligger wijzigen
► Druk op 3 om de drempelwaarden van de
afstandsinstelling (" Ve r", "Normaal" of "Dichtb.")
weer te geven en druk herhaaldelijk kort op
omhoog/omlaag om een drempelwaarde te
selecteren.
Na enkele seconden wordt de instelling
geaccepteerd en in het geheugen opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
De bestuurder moet een veilige afstand tot de
voorligger aanhouden.
Tijdelijk overschrijden van de ingestelde
snelheid
► Trap het gaspedaal in. Het systeem is
onderbroken zolang de auto accelereert. De
snelheid naast het symbool verdwijnt van het
instrumentenpaneel.
Het systeem uitschakelen
► Druk op 1-ASSIST totdat de symbolen van
het instrumentenpaneel verdwijnen.
Meldingen en
waarschuwingen
De werkelijke volgorde waarin de
meldingen worden weergegeven kan
afwijken.
(grijs symbool)
Snelheidsregelaar geselecteerd,
maar kan niet worden
ingeschakeld.
Er wordt niet voldaan aan alle
werkingsvoorwaarden.
(grijs symbool)
Snelheidsregelaar geselecteerd,
in afwachting van inschakelen.
Er wordt voldaan aan alle
werkingsvoorwaarden.
(grijs symbool)
Snelheidsregelaar onderbroken,
maar kan niet opnieuw worden
ingeschakeld.
Er wordt niet voldaan aan alle
werkingsvoorwaarden.
Page 122 of 244
120
Rijden
(groen symbool)
Snelheidsregelaar actief,
voertuig gedetecteerd.
(groen symbool)
Snelheidsregelaar onderbroken
na een korte acceleratie door de
bestuurder.
(oranje)
"Neem de controle over de auto
over"
►
Remmen of accelereren, afhankelijk van de
situatie.
(rood)
"Neem de controle over de auto
over"
►
Neem onmiddellijk de controle over
de auto over
: het systeem kan niet correct
reageren op de huidige rijsituatie.
"Inschakelen geweigerd,
omstandigheden ongeschikt "
Het systeem weigert om de snelheidsregelaar in
te schakelen omdat er niet aan de noodzakelijke
voorwaarden is voldaan.
Stop & Go-functie
(groene symbolen)
Het systeem heeft de auto
volledig tot stilstand gebracht.
Het symbool "I I" wordt
weergegeven.
Indien de situatie het toelaat, rijdt de auto
binnen 3 seconden na het stoppen geleidelijk en
automatisch weg.
Na deze periode van 3 seconden moet de
bestuurder het gaspedaal intrappen of op 2-I I>
drukken om weg te rijden.
Als de bestuurder geen actie onderneemt nadat de auto tot stilstand is gebracht,
dan wordt de elektrische parkeerrem
automatisch na ongeveer 5 minuten
aangetrokken.
Gedurende de fase dat de auto stilstaat
gelden de volgende aanbevelingen:
–
De bestuurder mag de auto niet verlaten.
–
De bagageruimte mag niet worden
geopend.
–
Laat geen passagiers in- of uitstappen.
–
Schakel de achteruitversnelling niet in.
Let bij het opnieuw starten van de auto
op fietsers, voetgangers of dieren waar
het systeem geen rekening mee houdt.
De bestuurder moet zijn omgeving goed in de
gaten houden.
Werkingslimieten
De snelheidsregelaar werkt zowel overdag als 's
nachts, bij droog weer en matige regen.
Het systeem kan met bepaalde situaties niet
omgaan; de bestuurder moet dan de controle
over de auto weer overnemen.
Situaties weer het systeem geen rekening
mee houdt:
–
V
oetgangers, fietsers, dieren.
–
Stilstaande voertuigen (bijv
. bij
verkeersopstoppingen of defecte voertuigen).
– Kruisende voertuigen.
– T egemoetkomende voertuigen.
In de volgende situaties moet de bestuurder
het systeem onderbreken:
– Bij het rijden op een bochtige weg.
– Bij het naderen van een rotonde.
Page 123 of 244
121
Rijden
6
– Bij het rijden achter een smal voertuig.
Schakel het systeem weer in zodra de
omstandigheden dit toelaten.
Situaties waarin de bestuurder wordt
verzocht om meteen de controle over te
nemen:
–
De voorligger remt zeer sterk af.
– Er voegt plotseling een voertuig in tussen uw
auto en de voorligger .
De camera en/of de radar kunnen
sommige voertuigen op de weg (bijv. een
vrachtwagen) slecht waarnemen of
interpreteren en dit kan leiden tot een onjuiste
inschatting van de afstand waardoor ten
onrechte wordt versneld of geremd.
Let vooral op:
– Bij de aanwezigheid van motorfietsen
en bij het invoegen van voertuigen.
– Wanneer u een tunnel binnenrijdt of over
een brug rijdt.
Gebruik het systeem niet:
– Na een schok tegen de voorruit ter
hoogte van de camera of een schok tegen de
voorbumper (uitvoeringen met radar).
–
Als de remlichten niet werken.
Het systeem mag niet worden gebruikt:
– Bij lange voorwerpen op dakdragers.
–
Als de auto een aanhanger trekt of wordt
gesleept.
–
Als het noodreservewiel is gemonteerd
(afhankelijk van de uitvoering).
–
Als de voorkant van de auto is aangepast
(bijvoorbeeld door de montage van verstralers
of het overspuiten van de voorbumper).
–
Als de werking van de radar wordt
gehinderd.
Storing
Bij een storing worden streepjes
weergegeven in plaats van de
ingestelde snelheid.
Om de storing te bevestigen, gaat dit
waarschuwingslampje branden, in
combinatie met een melding en een
geluidssignaal.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Lane Positioning Assist
Raadpleeg de algemene adviezen over
het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.
Het systeem herkent de rijstrookmarkeringen en
houdt de auto op de door de bestuurder gekozen
positie binnen de rijstrook.
Hiervoor gebruikt het systeem een camera die
boven aan de voorruit is geplaatst.
Deze functie is vooral geschikt voor het rijden op
snelwegen en hoofdwegen.
Inschakelen/uitschakelen
Het Lane Positioning Assist-systeem wordt
automatisch ingeschakeld nadat de stand
Highway Driver Assist is geselecteerd.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de Highway Driver Assist.
De selectie wordt bevestigd door de weergave
van de symbolen op het instrumentenpaneel of
Page 124 of 244
122
Rijden
op het head-up display (indien aanwezig), die
het stuurwiel en de zijlijnen voorstellen.
De kleur van de symbolen hangt af van de
bedrijfsstatus van het systeem:
(grijs)
Er is aan een of meerdere
werkingsvoorwaarden niet voldaan; het systeem
is gepauzeerd.
(groen)
Er is aan alle werkingsvoorwaarden
voldaan; het systeem is actief.
(oranje)
Storing in het systeem.
Als de bestuurder het systeem een tijd niet meer
wil gebruiken, kan hij het uitschakelen door
nogmaals op de toets te drukken (bevestigd
wanneer het symbool verdwijnt).
De status van het systeem wordt
opgeslagen bij het uitzetten van het
contact.
Werkingsvoorwaarden
– Adaptieve cruise control actief.
– ESP in werkende staat.
–
ASR-systeem ingeschakeld.
–
Er wordt geen aanhanger gedetecteerd.
–
Er wordt geen noodreservewiel gebruikt.
–
De auto wordt niet blootgesteld aan hoge,
zijdelingse g-krachten.
–
Richtingaanwijzers niet ingeschakeld.
Bijstelling
De bestuurder moet het stuurwiel goed
vasthouden.
Als bijstelling is geactiveerd, worden de
symbolen groen weergegeven: het systeem
stuurt de auto door middel van kleine
stuurbewegingen en houdt deze in de door de
bestuurder gekozen positie op de rijstrook. Deze
positie hoeft niet het midden van de rijstrook te
zijn.
De bestuurder kan bewegingen in het stuurwiel
voelen.
De bestuurder kan de positie van de auto te
allen tijde wijzigen door aan het stuurwiel te
draaien en de positie aan te houden totdat het
systeem er rekening mee houdt. Als de gekozen
positie te veel afwijkt van het midden, kan er een
automatische manoeuvre plaatsvinden om de
auto te centreren. Het systeem past zich aan de
nieuw vastgestelde positie aan.
Het systeem pauzeren/
onderbreken
De bestuurder moet meteen actie
ondernemen als hij denkt dat de
verkeerssituatie of het wegoppervlak ingrijpen
vereist, door het stuurwiel te bewegen om de
werking van het systeem tijdelijk te
onderbreken. Wanneer door het intrappen
van het rempedaal het Adaptieve cruise
control-systeem wordt onderbroken, wordt
ook de werking van het het systeem
onderbroken.
Als het systeem vaststelt dat de bestuurder het stuurwiel niet stevig
genoeg vast houdt, dan geeft het systeem
een aantal waarschuwingen die steeds
dringender worden. Als de bestuurder niet
reageert, wordt het systeem uitgeschakeld.
Als de werking wordt onderbroken omdat het stuurwiel langere tijd niet stevig
genoeg wordt vastgehouden, moet u het
systeem weer inschakelen door opnieuw op
de toets te drukken.
Automatisch onderbreken
Bij onderbreking van het systeem klinkt een
specifiek geluidssignaal.
–
Activering van het ESP-systeem.
–
Rijstrook onvoldoende gedetecteerd. In dit
geval kan de functie
Active Lane Departure
Warning System de controle overnemen totdat
er weer aan de werkingsvoorwaarden van het
systeem wordt voldaan.
Onderbreking door de bestuurder
– Overschrijden van de rijstrookmarkeringen.
– T e stevig vasthouden van het stuurwiel of
dynamische stuurmanoeuvre.
–
Intrappen van het rempedaal (met een
pauze tot gevolg totdat de snelheidsregelaar
weer wordt ingeschakeld) of het gaspedaal
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabellen worden de weergaven beschreven die behoren b\
ij de belangrijkste rijsituaties. De werkelijke volgorde waarin de meldi\
ngen
worden weergegeven kan afwijken.
De locatie van deze symbolen varieert afhankelijk van de geselecteerde w\
eergavemodus op het instrumentenpaneel en of het head-up display is
geactiveerd (indien aanwezig).
Symbolen Aanwijzingen
(grijs)
Snelheidsregelaar gepauzeerd.
Lane Positioning Assist niet geselecteerd.
(groen)
Snelheidsregelaar actief.
Lane Positioning Assist niet geselecteerd.
Page 125 of 244
123
Rijden
6(onderbreking zolang het pedaal wordt
ingetrapt).–
Onderbreken van het Adaptieve cruise
control-systeem. –
Uitschakelen van het ASR-systeem.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabellen worden de weergaven beschreven die behoren b\
ij de belangrijkste rijsituaties. De werkelijke volgorde waarin de meldi\
ngen
worden weergegeven kan afwijken.
De locatie van deze symbolen varieert afhankelijk van de geselecteerde w\
eergavemodus op het instrumentenpaneel en of het head-up display is
geactiveerd (indien aanwezig).
SymbolenAanwijzingen
(grijs)
Snelheidsregelaar gepauzeerd.
Lane Positioning Assist niet geselecteerd.
(groen)
Snelheidsregelaar actief.
Lane Positioning Assist niet geselecteerd.
Page 126 of 244
124
Rijden
SymbolenAanwijzingen
(groen)
(groen)
(groene lijnen) Highway Driver Assist-systeem geactiveerd.
Lane Positioning Assist werkt normaal (stuurwielcorrectie actief).
(grijs)
(grijs)
Highway Driver Assist-systeem onderbroken door de bestuurder.
Page 127 of 244
125
Rijden
6SymbolenAanwijzingen
(grijs)
(groen)
Highway Driver Assist-systeem geactiveerd.
Er wordt niet voldaan aan alle werkingsvoorwaarden voor Lane Positioning\
Assist.
(grijs)
(groen)
Highway Driver Assist-systeem onderbroken.
De snelheidsregelaar en Lane Positioning Assist zijn onderbroken.
Meldingen Rijsituaties
"Houd uw handen op het stuurwiel "Langere tijd rijden zonder het stuurwiel vast te houden of terwijl het s\
tuurwiel verkeerd of
onvoldoende stevig wordt vastgehouden.
"Houd het stuurwiel vast "Lane Positioning Assist wordt op dat moment of spoedig uitgeschakeld.
"Neem de controle over de auto over" Gelijktijdig uitschakelen van de snelheidsregelaar en de Lane Positionin\
g Assist.
Page 128 of 244
126
Rijden
Werkingslimieten
Wanneer de auto op een lange rechte
weg met een wegdek zonder
oneffenheden rijdt en de bestuurder het stuur
stevig vasthoudt, kan het systeem toch een
waarschuwing geven.
Het systeem werkt mogelijk niet of kan
ongeschikte stuurcorrecties toepassen in de
volgende situaties.
–
slecht zicht (onvoldoende wegverlichting,
sneeuwval, regen, mist).
–
verblinding (verlichting door een tegenligger
,
laagstaande zon, spiegeling op een nat wegdek,
uitrijden van een tunnel, afwisseling van
schaduw en licht),
–
gedeelte van de voorruit vóór de camera
vuil, beslagen, bevroren, bedekt door sneeuw
,
beschadigd of bedekt door een sticker;
–
wegmarkeringen beschadigd, deels
niet zichtbaar door sneeuw of modder
, of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden, wegsplitsingen),
–
bij het rijden in een scherpe bocht,
–
bij het rijden op bochtige wegen.
–
aanwezigheid van een voeg in het wegdek.
Kans op ongewenst activeren
Het systeem moet worden uitgeschakeld
in de volgende situaties:
–
rijden met een "noodreservewiel";
– bij het trekken van een aanhanger of
vervoeren van fietsen op een fietsendrager ,
vooral bij een niet aangesloten of niet
goedgekeurde aanhanger;
–
slechte weersomstandigheden;
–
bij het rijden op een glad wegdek (kans op
aquaplanning, sneeuw
, ijzel);
–
bij gebieden met wegwerkzaamheden of bij
een tolstation;
–
bij het rijden op een circuit;
–
op een testbank.
Storing
Bij een storing gaat het
waarschuwingslampje Service
branden en wordt dit (oranje) symbool op het
instrumentenpaneel weergegeven, in combinatie
met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Active Lane Departure Warning System
Lees voor meer informatie de algemene
adviezen over het gebruik van de
rij- en parkeerhulpsystemen.
Het systeem corrigeert de koers van de auto
door de bestuurder te waarschuwen zodra de
auto de rijstrook ongewild dreigt te verlaten of de
bermrand dreigt te overschrijden (afhankelijk van
de uitvoering).
Het systeem maakt hiervoor gebruik van een
camera aan de bovenzijde van de voorruit, die
de rijstrookmarkeringen op de weg en de zijkant
van de weg detecteert.
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen
en autowegen.
Werkingsvoorwaarden
– Rijsnelheid tussen 65 en 180 km/u.
– W eg voorzien van een middenstreep.
–
Stuurwiel met beide handen vastgehouden.
–
Richtingaanwijzers niet ingeschakeld.
–
ESP
ingeschakeld en in werking.
Het systeem assisteert de bestuurder
uitsluitend als de auto ongewild de
rijstrook dreigt te verlaten. Het zorgt niet dat
de auto een veilige afstand of snelheid
aanhoudt en grijpt ook niet in op het
remsysteem van de auto.
De bestuurder moet altijd beide handen
aan het stuurwiel houden zodat hij kan
ingrijpen zodra het systeem dit niet meer
kan (bijvoorbeeld wanneer de middenstreep
ontbreekt).
Werking
Zodra het systeem signaleert dat ongewild een
van de gedetecteerde rijstrookmarkeringen of
bermranden van de weg overschreden dreigt te
worden, corrigeert het de koers van de auto tot
de auto weer netjes de rijstrook volgt.
De bestuurder kan bewegingen in het stuurwiel
voelen.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabel ziet u een beschrijving van de waarschuwingen e\
n meldingen die in verschillende rijomstandigheden worden weergegeven.
Deze waarschuwingen worden niet opeenvolgend weergegeven.
Status functie WeergaveAanwijzingen
UIT
Functie uitgeschakeld.
AAN Geen.Functie actief, niet voldaan aan de voorwaarden:
– snelheid lager dan 65 km/h,
– geen rijstrookmarkering gedetecteerd;
– ESP bezig met een ingreep,
– rijden in "sport"-stand.
AAN
Functie automatisch uitgeschakeld/stand-by gezet (bijvoorbeeld: detecti\
e van een
aanhanger, gebruik van het (bij de auto geleverde) noodreservewiel, storing).
AAN Geen.Rijstrookmarkering gedetecteerd.
Snelheid hoger dan 65 km/h.
AAN
Het systeem corrigeert de koers op basis van de zijde van de rijstrook d\
ie overschreden
dreigt te worden. De bestuurder houdt het stuurwiel vast.
Page 129 of 244
127
Rijden
6Werking
Zodra het systeem signaleert dat ongewild een
van de gedetecteerde rijstrookmarkeringen of
bermranden van de weg overschreden dreigt te
worden, corrigeert het de koers van de auto tot
de auto weer netjes de rijstrook volgt.
De bestuurder kan bewegingen in het stuurwiel
voelen.
Dit lampje knippert gedurende de
koerscorrectie.
De bestuurder kan de correctie
verhinderen door het stuurwiel stevig
vast te houden (bijv. bij een uitwijkmanoeuvre)
De correctie wordt meteen onderbroken als
de richtingaanwijzers worden ingeschakeld. Zolang de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld
en gedurende enkele seconden nadat ze zijn
uitgeschakeld, beschouwt het systeem een
afwijking van de koers als gewild en worden er
geen correcties uitgevoerd.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabel ziet u een beschrijving van de waarschuwingen e\
n meldingen die in verschillende rijomstandigheden worden weergegeven.
Deze waarschuwingen worden niet opeenvolgend weergegeven.
Status functie
WeergaveAanwijzingen
UIT
Functie uitgeschakeld.
AAN Geen.Functie actief, niet voldaan aan de voorwaarden:
–
snelheid lager dan 65 km/h,
–
geen rijstrookmarkering gedetecteerd;
–
ESP
bezig met een ingreep,
–
rijden in "sport"-stand.
AAN
Functie automatisch uitgeschakeld/stand-by gezet (bijvoorbeeld: detecti\
e van een
aanhanger, gebruik van het (bij de auto geleverde) noodreservewiel, storing).
AAN Geen.Rijstrookmarkering gedetecteerd.
Snelheid hoger dan 65 km/h.
AAN
Het systeem corrigeert de koers op basis van de zijde van de rijstrook d\
ie overschreden
dreigt te worden. De bestuurder houdt het stuurwiel vast.
Page 130 of 244
128
Rijden
Status functieWeergaveAanwijzingen
AAN
"Houd het stuurwiel vast". Als het systeem tijdens het corrigeren van de koers detecteert dat de co\
rrectie
onvoldoende is en dat er een doorgetrokken streep zal worden overschrede\
n, dan wordt
de bestuurder gewaarschuwd dat hij ter aanvulling op de actie van het sy\
steem zelf de
koers zal moeten corrigeren.
Als het stuurwiel niet goed wordt vastgehouden, klinkt er een waarschuwi\
ngssignaal en
wordt er een melding weergegeven, totdat de correctie van de koers is ui\
tgevoerd of de
bestuurder het stuur weer goed vasthoudt.
De duur van de geluidswaarschuwingen zal toenemen als er snel na elkaar \
meerdere
correcties worden uitgevoerd. De waarschuwing zal uiteindelijk permanent\
worden
weergegeven, totdat de bestuurder reageert.
Werkingslimieten
Het systeem gaat in de volgende gevallen
automatisch over in de wachtstand:
–
ESP
uitgeschakeld of bezig met een ingreep.
–
De snelheid is lager dan 65
km/h of hoger dan
180
km/h.
–
Aansluiten stekker op een aanhanger
.
–
Detectie van het gebruik van een
noodreservewiel (dit wordt niet onmiddellijk
gedetecteerd, daarom is het raadzaam de
functie in dat geval uit te schakelen).
–
Detectie van sportief rijgedrag, intrappen van
het rempedaal of gaspedaal.
–
Rijden over rijstrookmarkering.
–
Inschakelen van de richtingaanwijzers.
–
In een bocht wordt de binnenste
rijstrookmarkering overschreden.
–
Bij het rijden in een scherpe bocht.
– Wanneer de bestuurder niet reageert op een
correctie.
–
V
ersmalde rijstrook gedetecteerd.
Het systeem werkt in de volgende
situaties mogelijk minder goed of
helemaal niet:
–
Onvoldoende contrast tussen het wegdek
en de zijkant van de weg (bijv
. schaduw).
–
W
egmarkeringen zijn versleten, niet
zichtbaar door sneeuw of modder, of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden enz.),
–
T
e weinig afstand tot de voorligger
(waardoor de rijstrookmarkeringen mogelijk
niet worden gedetecteerd).
–
Smalle, bochtige wegen.
Kans op ongewenst activeren
Het systeem moet in de volgende gevallen
worden uitgeschakeld:
–
W
anneer een wiel wordt vervangen, of
wanneer er werkzaamheden in de buurt van een
wiel worden uitgevoerd.
–
W
anneer de auto wordt gebruikt om
een aanhanger te trekken, of wanneer een
fietsendrager op een trekhaak is gemonteerd,
vooral wanneer de aanhanger niet is
aangesloten op de trekhaakaansluiting of de
trekhaak niet is goedgekeurd.
–
W
anneer de weg in slechte staat of erg
oneffen is, of wanneer er weinig grip is (risico op
aquaplaning, sneeuw, gladheid).
–
Bij slechte weersomstandigheden.
–
Bij rijden op een circuit.
–
Op een testbank.
Uitschakelen / inschakelen
► U kunt het systeem op elk moment
uitschakelen door deze toets ingedrukt te
houden of inschakelen door de toets kort in te
drukken.
Wanneer het is uitgeschakeld, gaan het
controlelampje in de toets en dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden.
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld
zodra het contact wordt ingeschakeld.
Storing
Bij een storing gaan deze
waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met
een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.