CITROEN C4 CACTUS 2019 Instructieboekjes (in Dutch)
Page 131 of 256
129
Zoeken naar een parkeerplek
F Zorg dat u tijdens het rijden een afstand van 0,50 tot 1,50 meter tussen de geparkeerde
auto's en uw auto aanhoudt en rijd hierbij
niet harder dan 30
km/h tot het systeem een
beschikbare parkeerplek vindt.
Het zoeken naar een parkeerplek wordt gestopt
als de afstand tussen de geparkeerde auto's
en uw auto kleiner of groter is. De functie
wordt automatisch uitgeschakeld vanaf een
rijsnelheid van 50
km/h.
Voor "fileparkeren" moet de parkeerruimte
minimaal gelijk zijn aan de lengte van uw
auto plus 0,60
m.
Voor "haaks parkeren" moet de breedte
van de parkeerruimte minimaal gelijk zijn
aan de breedte van uw auto plus 0,70
m.
Als de funtie Park Assist via het menu
Auto /Rijverlichting van het het
touchscreen uitgeschakeld is, wordt deze
automatisch ingeschakeld zodra het
systeem geactiveerd wordt. Wanneer het systeem een beschikbare
parkeerplek vindt, wordt er "
OK" op de
parkeer weergave getoond in combinatie met
een geluidssignaal.
Manoeuvre voorbereiden
F Rijd heel langzaam tot het verzoek wordt weergegeven om de auto tot stilstand
te brengen: " Stop de auto " en het
"STOP"-paneel in combinatie met een
geluidssignaal.
Nadat de auto tot stilstand is gebracht, wordt er een
pagina met instructies weergegeven op het scherm.
F Volg de instructies om de manoeuvre voor te bereiden.
Op het scherm verschijnt dit
symbool om te bevestigen dat u de
instructies hebt gevolgd.
De start van de manoeuvre wordt aangeduid
door de weergave van deze pagina, met de
melding " Manoeuvre wordt uitgevoerd " in
combinatie met een geluidssignaal.
Achteruitrijden wordt aangeduid door
deze melding: " Stuurwiel loslaten,
achteruitrijden ".
De achteruitrijcamera en Park Assist worden
automatisch ingeschakeld, zodat u de directe
omgeving van de auto tijdens de manoeuvre in
de gaten kunt houden.
6
Rijden
Page 132 of 256
130
7
5
Tijdens het manoeuvreren
Het systeem neemt de besturing van de auto
over. Het geeft instructies over de richting bij
het starten van parallelle manoeuvres voor het
in- en uitparkeren en voor alle manoeuvres bij
het inparkeren in vakken."Achteruitversnelling "
" Geavanceerd "
Deze instructies worden weergegeven als een
symbool in combinatie met een melding:
De manoeuvreerstatus wordt aangegeven door
deze symbolen:
7
km/h bij het oprijden van een
parkeerruimte. Manoeuvre wordt uitgevoerd
(g r o e n).
Manoeuvre geannuleerd of
beëindigd (rood) (de pijlen geven
aan dat de bestuurder de controle
over deze auto moet terugnemen).
De aanduidingen van de maximale
snelheidslimiet tijdens de manoeuvres worden
door deze symbolen aangegeven: Tijdens de manoeuvres draait het
stuur wiel snel rond: houd daarom het
stuur wiel niet tegen, steek niet uw
handen tussen de spaken. Zorg dat de
manoeuvres niet geblokkeerd worden
door bijvoorbeeld losse en ruime kleding,
sjaals, stropdassen enz. – Kans op letsel!
De bestuurder moet zelf altijd het verkeer
in de gaten blijven houden, met name het
tegemoetkomend verkeer.
De bestuurder moet controleren dat geen
object of persoon de voortgang van de
auto kan belemmeren.
De beelden van de camera('s) op het
touchscreen kunnen door het reliëf
worden vervormd.
Bij zonnig weer of onvoldoende
omgevingslicht kunnen er schaduwzones
ontstaan; het beeld is dan donkerder en
minder contrastrijk.
De manoeuvre kan op ieder gewenst moment
definitief worden onderbroken, hetzij door
de bestuurder zelf of automatisch door het
systeem. Door de bestuurder zelf:
-
d e controle over de auto terugnemen,
- d e richtingaanwijzers activeren aan de
tegenovergestelde zijde van die van de
manoeuvre,
-
de
veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt,
-
h
et contact wordt afgezet,
Onderbreking door het systeem:
-
D
e snelheidslimiet overschrijden: 7 km/h
tijdens manoeuvres bij het innemen van de
parkeerruimte en 5
km/h bij het verlaten van
de parkeerruimte,
-
d
e antislipregeling inschakelen op een glad
wegdek,
-
e
en portier of achterklep openen,
-
d
e motor laten afslaan,
-
s
ysteem defect.
-
na
tien manoeuvres om een parallelle
parkeerruimte in te nemen of te verlaten
en na zeven manoeuvres om een
parkeerplaats in te nemen.
5
km/h bij het verlaten van een
parkeerruimte.
Het onderbreken van de manoeuvre schakelt
automatisch de functie uit.
Rijden
Page 133 of 256
131
Het manoeuvreersymbool wordt in het
rood weergegeven in combinatie met de
melding "Manoeuvre geannuleerd " op het
touchscreen.
Een melding verzoekt de bestuurder om de
controle over de auto terug te nemen.
De functie wordt na een paar seconden
uitgeschakeld en keert terug naar de begin
weergave.
Einde van inrijd- of
uitrijmanoeuvre parkeerplek.
De auto stopt zodra de manoeuvre voltooid is.
Het manoeuvresymbool wordt in het rood
weergegeven in combinatie met de melding
" Manoeuvre voltooid " op het touchscreen.
Bij uitschakeling dooft het lampje in de toets en
klinkt er een geluidssignaal.
Bij het inrijden van een parkeerplek is het
mogelijk dat de bestuurder de manoeuvre moet
voltooien.
Werkingslimieten
- Het systeem kan een ongeschikte parkeerplaats voorstellen (parkeerverbod,
werk in uitvoer met beschadigd wegdek,
locatie naast een greppel enz.).
-
H
et systeem is niet ontworpen voor het
uitvoeren van parkeermanoeuvres bij
scherpe bochten. De sensoren en camera('s) van de auto kunnen
negatief worden beïnvloed door:
-
v
erzamelde sneeuw of gevallen bladeren op
het wegdek,
- sl echte weersomstandigheden (zware
regenval, dichte mist, sneeuwval),
-
g
eluidsverstoringen door lawaai van
voertuigen en machines (vrachtwagens,
pneumatische boren, enz.). Gebruik het systeem niet:
-
l
angs een zachte berm (greppel), kade
of een rand van een afgrond,
-
w
anneer voorwerpen worden vervoerd
die langer zijn dan de auto (ladder op
de dakdragers, fietsendrager op de
achterklep enz.),
-
i
ndien een niet goedgekeurde trekhaak
gemonteerd is,
-
i
ndien sneeuwkettingen gemonteerd
zijn,
-
b
ij een te lage bandenspanning,
-
i
ndien een noodreser vewiel wordt
gebruikt,
-
a
ls andere wielen dan de
oorspronkelijke zijn aangebracht,
-
a
ls een van de bumpers is beschadigd,
-
n
a aanpassing van een of beide
bumpers (aanvullende bescherming
e n z .),
-
a
ls een camera defect is,
-
a
ls de sensoren opnieuw gespoten zijn
buiten het CITROËN-netwerk van het
merk,
-
b
ij gebruik van sensoren die niet voor
uw auto zijn goedgekeurd,
-
b
ij een glad wegdek (ijzel enz.).
-
H
et systeem detecteert geen
parkeerplaatsen die veel groter zijn dan
de auto zelf of die begrensd worden door
obstakels die te laag (trottoirbanden,
drempels enz.) of te dun (bomen, palen,
draadhekken enz.) zijn.
-
B
epaalde obstakels die aanvankelijk wel
worden gedetecteerd, worden mogelijk
niet meer gedetecteerd als ze zich in de
dode hoek van het detectiebereik van de
sensoren bevinden.
-
B
epaalde materialen (stoffen) kunnen
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
-
E
en aanrijding aan de voorzijde
of achterzijde van de auto kan de
sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet
altijd door het systeem wordt vastgesteld:
afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect
zijn.
-
A
ls de bagageruimte zwaar beladen is, kan
de hoek van de auto in de richting van de
achterkant de afstandsmetingen verstoren.
6
Rijden
Page 134 of 256
132
Onderhoudstips
- Controleer regelmatig of de sensoren en camera's schoon zijn.
Reinig de camera's indien nodig met een
zachte en droge doek.
-
H
oud tijdens het wassen van de auto
met een hogedrukreiniger de spuitmond
op minimaal 30
cm van de sensoren en
camera's.
-
Z
org er bij slecht of winters weer voor dat
de sensoren en camera's niet bedekt raken
met modder, ijs of sneeuw.
Storingen
Als de functie niet ingeschakeld is,
knippert het lampje in de toets en
klinkt er een geluidssignaal om een
storing in het systeem aan te geven.
Als de storing tijdens het gebruik van het
systeem optreedt, gaat het lampje uit. Als de storing in de
parkeersensoren, die door het
branden van dit lampje wordt
aangegeven, tijdens het gebruik van
het systeem optreedt, dan wordt de
functie uitgeschakeld.
Laat in het geval van een storing het systeem
controleren door het CITROËN-netwerk of door
een gekwalificeerde werkplaats. In het geval van een storing in de
stuurbekrachtiging knippert dit
lampje op het instrumentenpaneel in
combinatie met een melding.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Controlesysteem
bandenspanning
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset .
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen
inhoudt dat de waakzaamheid van de
bestuurder niet door het systeem kan
worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand en
telkens voordat u een lange rit gaat maken
de bandenspanning te controleren (ook die
van het reservewiel).
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het
weggedrag en de remweg van de auto en
veroorzaakt vroegtijdige bandenslijtage,
vooral onder zware omstandigheden (zware
belading, hoge snelheden, een lange rit).
Een te lage bandenspanning leidt ook
tot een hoger brandstofverbruik.
De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat
vermeld op de bandenspanningssticker.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie
over voertuigidentificatie .
Rijden
Page 135 of 256
133
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(d.w.z. de auto staat langer dan 1 uur stil
of er is minder dan 10 km gereden met
een beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden (bij warme
banden) moet de bandenspanning ten
opzichte van de op de sticker vermelde
spanning met 0,3
bar worden verhoogd.
Waarschuwing te lage bandenspanning
Deze waarschuwing bestaat uit het
permanent branden van het lampje,
een geluidssignaal en een melding
op het display.
F
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
Z
et de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien. Een visuele controle
is dus niet voldoende. F
C
ontroleer als u een compressor in
de auto hebt (bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset) de spanning van de
vier banden. Rijd voorzichtig en langzaam
verder als het niet mogelijk is om deze
controle onmiddellijk uit te voeren.
of
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem wordt gereset.
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten. Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met de
bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
is alleen betrouwbaar als de vier banden
tijdens het resetten de juiste spanning
hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
Het resetten van het systeem moet gebeuren
via het touchscreen bij ingeschakeld contact
en stilstaande auto .
F S electeer in het menu
Rijverlichting/Auto het tabblad
" Snelkoppelingen " en dan
" Resetten bandenspanningsc
ontrolesysteem ".
F
Sel
ecteer "Ja" om te bevestigen.
Er klinkt een geluidssignaal en er wordt een
melding weergegeven om aan te geven dat het
resetten is gelukt.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te worden
na het aanbrengen of verwijderen van
sneeuwkettingen.
6
Rijden
Page 136 of 256
134
Het bandenspanningscontrolesysteem
is alleen betrouwbaar als de vier banden
tijdens het resetten de juiste spanning
hebben.
Storingen
Als het lampje te lage bandenspanning gaat
knipperen en vervolgens blijft branden in
combinatie met het lampje Ser vice, wijst dit op
een storing in het systeem.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.Na het uitvoeren van werkzaamheden aan
het systeem moeten de spanningen van
de vier banden worden gecontroleerd en
het systeem worden gereset.
Rijden
Page 137 of 256
ZORGELOOS
BIJVULLEN
MET TOTAL QUARTZ-
SMEERMIDDELEN
Al meer dan 45 jaar delen
TOTAL en CITROËN dezelfde
waarden: topprestaties, creativiteit
en technische innovatie.
In het kader hiervan heeft TOTAL een
serie TOTAL QUARTZ smeermiddelen
ontwikkeld die geschikt zijn voor
motoren van het merk CITROËN.
Deze smeermiddelen dragen er
toe bij dat het brandstofverbruik
wordt verminderd en het milieu
zo min mogelijk wordt belast.
TOTAL En CITROËN test de
betrouwbaarheid en de prestatie van
hun producten tijdens motorsportraces
onder extreme omstandigheden.
Kies TOTAL QUARTZ-
smeermiddelen voor het
onderhoud van uw auto; deze
garanderen een optimale
levensduur en uitstekende
prestaties van uw motor.
Page 138 of 256
136
Geschikte brandstoffen
Brandstof voor
benzinemotoren
De benzinemotoren zijn geschikt voor
biobrandstoffen die aan de huidige en
toekomstige Europese richtlijnen voldoen en
die bij tankstations getankt kunnen worden:Benzine die voldoet aan de norm
EN228 en is gemengd met een
biobrandstof die voldoet aan de norm
EN15376.
Alleen brandstofadditieven die voldoen
aan de norm B715001
mogen worden
gebruikt.
Brandstof voor
dieselmotoren
De dieselmotoren zijn geschikt voor
biobrandstoffen die aan de huidige en
toekomstige Europese richtlijnen voldoen en
die aan de pomp getankt kunnen worden: Diesel die voldoet aan de richtlijn
EN16734 gemengd met biobrandstof
die voldoet aan de richtlijn EN14214
(met een gehalte aan methyl-
ester vetzuren van 0 tot 10%),
Paraffinehoudende diesel die voldoet
aan de richtlijn EN15940 gemengd met
biobrandstof die voldoet aan de richtlijn
EN14214 (met een gehalte aan methyl-
ester vetzuren van 0 tot 7%).
De brandstof B20 of B30 die voldoet
aan de richtlijn EN16709 is ook geschikt
voor de dieselmotor van uw auto. Maar
als deze brandstof, ook al is het slechts
incidenteel, wordt gebruikt, moeten de
bijzondere onderhoudsvoorschriften
(voor "Zware rijomstandigheden") strikt
worden nageleefd.
Raadpleeg voor meer informatie het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Diesel die voldoet aan de richtlijn
EN590 gemengd met biobrandstof die
voldoet aan de richtlijn EN14214 (met
een gehalte aan methyl-ester vetzuren
van 0 tot 7%), Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie, stookolie...)
is nadrukkelijk verboden (kans op schade
aan de motor en het brandstofcircuit). Alleen het gebruik van dieseladditieven
die voldoen aan de norm B715000 is
toegestaan.
Diesel bij lage buitentemperaturen
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan
paraffine in zomerdiesel vlokvorming en
storingen in het brandstofsysteem van uw
auto veroorzaken. Om dit te voorkomen is het
raadzaam winterdiesel te tanken en de tank
voor minimaal 50% gevuld te houden.
Als desondanks de motor bij een temperatuur
lager dan -15°C moeilijk aanslaat, laat dan
de auto even in een garage of ver warmde
werkplaats staan.
Reizen naar het buitenland
Sommige brandstoffen kunnen de motor
van uw auto beschadigen.
In bepaalde landen kan het nodig zijn een
specifieke brandstofsoor t te gebruiken
(specifiek octaangetal, specifieke
commerciële benaming enz.) om de goede
werking van de motor te garanderen.
Neem voor meer informatie contact op met uw
dealer.
Praktische informatie
Page 139 of 256
137
Brandstoftank
Inhoud van de tank:
- B enzine: ongeveer 50 liter.
-
D
iesel: ongeveer 45 of 50 liter (afhankelijk
van de uitvoering).
Indien u per vergissing de verkeerde
brandstof voor uw auto tankt, moet de
tank beslist worden afgetapt voordat
de motor kan worden gestar t.
Laag brandstofniveau
Als de minimumbrandstofvoorraad
is bereikt, gaat dit lampje branden,
vergezeld van een geluidssignaal
en een melding. Bovendien
gaat het laatste segment van de
brandstofmeter rood knipperen.
Als het lampje gaat branden, bevindt zich nog
ongeveer 5
liter brandstof in de tank.
Als u niet tankt, gaat dit lampje elke keer als u
het contact aanzet weer branden, klinkt er een
geluidssignaal en verschijnt er een melding.
Dit geluidssignaal en deze melding worden
steeds vaker herhaald naarmate de tank verder
leegraakt.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen
dat u zonder brandstof komt te staan. Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over een lege
brandstoftank (diesel)
.
Vullen
Een sticker aan de binnenzijde van de tankklep
geeft aan welke brandstof u moet tanken voor het
type motor in uw auto.
Als er minder dan 5
liter brandstof getankt wordt,
wordt deze stijging van het brandstofniveau niet
weergegeven op de brandstofmeter.
Tijdens het openen van de tankdop kan een
geluid van aangezogen lucht hoorbaar zijn. Dit is
volkomen normaal en wordt veroorzaakt door de
onderdruk die ontstaat door de afdichting van het
brandstofcircuit.
Om veilig te tanken:
F Z et altijd eerst de motor af. F
D
ruk als de auto is ontgrendeld op
het achterste middendeel van de
brandstofvulklep om deze te openen.
F
S
electeer de juiste brandstof voor uw auto.
F
S
teek de sleutel in de dop en draai de
sleutel linksom, of draai de dop handmatig
linksom (afhankelijk van de uitvoering).
Als u klaar bent met tanken:
F
D
raai de tankdop dicht.
F
D
raai de sleutel naar rechts en ver wijder
deze uit de tankdop, of draai de dop
handmatig rechtsom (afhankelijk van de
uitvoering).
F
D
ruk de klep van de tankdop dicht.
F
V
er wijder de dop en plaats deze in de
houder (op de tankklep).
F
S
teek het vulpistool zover mogelijk in de
vulopening alvorens te tanken (kans op
spatten).
F
v
ul de tank maar laat het vulpistool niet
meer dan drie keer afslaan ; doet u dit wel,
dan kan dit leiden tot storingen.
7
Praktische informatie
Page 140 of 256
138
Indien uw auto is voorzien van het Stop
& Start-systeem, tank dan nooit wanneer
de motor zich in de STOP-stand bevindt;
zet in dat geval altijd het contact af met
de sleutel of met de knop "START/STOP"
bij een auto met het Keyless entry and
start-systeem.
Onderbreking
brandstoftoevoer
Uw auto is voorzien van een beveiliging die bij
een aanrijding onmiddellijk de brandstoftoevoer
afsluit.
Tankbeveiliging (diesel)
(Afhankelijk van het verkoopland.)
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met
een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is
om benzine te tanken. Hiermee wordt schade
aan de motor, ontstaan door het tanken van de
verkeerde brandstof, voorkomen.
Werking
Het vullen van de brandstoftank met behulp
van een jerrycan (die dan wel gevuld moet zijn
met diesel) is wel mogelijk.
Houd de tuit van de jerrycan recht, druk deze
niet tegen de klep van de tankbeveiliging en
giet voorzichtig om er voor te zorgen dat de
brandstof netjes in de vulopening stroomt.
Reizen naar het buitenland
Omdat de tankpistolen voor het tanken
van diesel per land kunnen verschillen,
kan de aanwezigheid van een
tankbeveiliging op de auto er toe leiden
dat tanken niet mogelijk is.
Niet alle auto's met een dieselmotor
zijn voorzien van een tankbeveiliging.
Daarom adviseren wij u voordat u naar
het buitenland afreist bij het CITROËN-
netwerk te informeren of uw auto geschikt
is om in het desbetreffende land te kunnen
tanken.
Wanneer u bij een dieseluitvoering een
benzinetankpistool in de tankopening plaatst,
wordt dit tegengehouden door een klep,
waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet
getankt kan worden.
Probeer in dat geval niet toch te tanken
maar kies een dieseltankpistool.
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden
verbeteren sneeuwkettingen de
tractie en het remgedrag van de
auto.
Uitsluitend de voor wielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien.
Een noodreser vewiel mag niet worden
voorzien van een sneeuwketting.
Houd u altijd aan de ter plekke geldende
regelgeving over het gebruik van
sneeuwkettingen en de maximaal
toegestane snelheid.
Praktische informatie