CITROEN C4 CACTUS 2019 Instructieboekjes (in Dutch)
Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2019, Model line: C4 CACTUS, Model: CITROEN C4 CACTUS 2019Pages: 256, PDF Size: 7.74 MB
Page 91 of 256

89
Aanbevolen ISOFIX-
kinderzitjes
Raadpleeg voor het aanbrengen en
verwijderen van het kinderzitje de
montage-instructies van de fabrikant.
" RÖMER Baby- Safe Plus met ISOFIX-
basis"
(maat: E )
Groep 0+: vanaf de geboor te tot 13
kg
Dit zitje dient te worden geplaatst "met de rug in de rijrichting" met behulp van een ISOFIX- basis, die wordt bevestigd aan de ringen A .
De basis is voorzien van een in hoogte
verstelbare steun die op de vloer van de auto rust.
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd met een veiligheidsgordel. In dat geval wordt het
zitje zonder basis met de driepuntsgordel op de zitplaats van de auto bevestigd. RÖMER Duo Plus ISOFIX
(maat: B1 )
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Dit zitje wordt uitsluitend met het gezicht in de rijrichting geplaatst.
Het wordt verankerd aan de ringen A en, met de bovenste riem, aan de ring B , de TOP
TETHER.
3 kantelstanden: rechtop, ruststand en ligstand.
Dit kinderzitje kan ook worden gebruikt op
zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX- bevestigingspunten. In dat geval moet het
zitje met de driepuntsveiligheidsgordel op de stoel van de auto worden bevestigd. Stel de
voorstoel zo af dat de voeten van het kind de rugleuning niet kunnen raken.
5
Veiligheid
Page 92 of 256

90
Overzichtstabel van zitplaatsen geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes
Overeenkomstig de Europese wetgeving toont dit overzicht de mogelijkheden voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto
voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat van het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter
A t /m G .
Gewicht van het kind/leeftijdsindicatie
Tot 10
kg
(groep 0) Tot ca.
6
maandenTot 10
kg
(groep 0) < 13
kg
(groep 0+)
Tot ca. 1
jaarVan 9 tot 18
kg (groep 1)
Van 1 tot ca. 3
jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswiegrug in de rijrichting
rug in de rijrichting"Met het gezicht in de rijrichting"
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1
1
e zitrij Passagiersstoel
voor Geen ISOFIX
2
e zitrij
Buitenste
zitplaatsen achterIL- SU * IL- SU IL- SU IL- SU IL- SU IUF
IL- SU
Middelste
zitplaats achter Geen ISOFIX
IL- SU:
zitplaats geschikt voor de bevestiging van een
semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje:
-
"
met de rug in de rijrichting" voorzien van een
bovenste riem of een steun,
-
"
met het gezicht in de rijrichting", voorzien van
een steun,
*
E
en aan de onderste bevestigingspunten van een
ISOFIX-zitplaats bevestigde ISOFIX-reiswieg
neemt alle zitplaatsen van de achterbank in beslag. -
e en reiswieg voorzien van een bovenste riem of
een steun.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de ISOFIX-kinderzitjes en de
bovenste riem.
I UF:
zitplaats geschikt voor de bevestiging van een
universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje "met
het gezicht in de rijrichting " en een bovenste riem.
Veiligheid
Page 93 of 256

91
Overzicht van zitplaatsen
geschikt voor i-Size-
kinderzitjes
i-Size-kinderzitjes zijn voorzien van
twee vergrendelingen die aan de twee
bevestigingsringen A kunnen worden
vastgemaakt.
i-Size-kinderzitjes zijn ook uitgerust met:
-
e
en riem aan de bovenzijde die kan worden
vastgemaakt aan de bevestigingsring B ,
-
o
f een steun die op de vloer rust vóór de
voor i-Size-kinderzitjes geschikte zitplaats
van de auto.
Deze steun voorkomt dat het zitje bij een
ongeval kantelt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over ISOFIX-bevestigingen .
Overeenkomstig de nieuwe Europese
wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden
aan voor het bevestigen van een i-Size-
kinderzitje op een plaats in de auto voorzien
van ISOFIX-bevestigingen die voor i-Size-
kinderzitjes zijn goedgekeurd. i-Size-kinderzitje
1e zitrijVoorpassagiersstoelGeen i- Size
2
e zitrij Buitenste
zitplaatsen ( a) i-U
Middelste
zitplaats achter Geen i- Size
i- U: zitplaats geschikt voor de bevestiging
van een universeel gehomologeerd
i-Size-kinderzitje met het gezicht in de
rijrichting of met de rug in de rijrichting.
(a) Als u een kinderzitje met de rug of
het gezicht in de rijrichting op een
achterzitplaats bevestigt, moet u de
voorstoel naar voren schuiven en de
rugleuning er van rechtop zetten zodat er
voldoende ruimte is voor het kinderzitje
en de benen van het kind.
5
Veiligheid
Page 94 of 256

92
Instructies
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje
brengt de veiligheid van het kind in gevaar in
geval van een botsing.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gesp van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het
zitje in gevaar kunnen brengen.
Zorg er voor dat de veiligheidsgordels of het
tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten,
worden vastgemaakt waarbij de speling ten
opzichte van het lichaam van het kind zoveel
mogelijk moet worden beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje
met de veiligheidsgordel voor dat de
veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje
is gespannen en dat de gordel het kinderzitje
stevig op zijn plaats houdt. Schuif de
passagiersstoel, wanneer deze versteld kan
worden, indien nodig naar voren.
Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende
ruimte tussen de voorstoel en:
-
e
en kinderzitje dat met de rug in de
rijrichting wordt geplaatst,
-
d
e voeten van het kind wanneer het
kinderzitje in de rijrichting wordt geplaatst.
Schuif daartoe de voorstoel naar voren en zet
de rugleuning er van, indien nodig, rechter op.
Voor een optimale bevestiging van het
kinderzitje met "het gezicht in de rijrichting"
is het noodzakelijk dat de afstand tussen
de rugleuning van het kinderzitje en de
rugleuning van de stoel van de auto zo klein
mogelijk is. Ver wijder de hoofdsteun alvorens een
kinderzitje met een rugleuning te plaatsen
op een passagiersstoel.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de auto
vliegt bij krachtig afremmen. Plaats de
hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is
verwijderd.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
-
g een kinderen zonder toezicht achter in
een auto,
-
n
ooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en
de auto in de zon staat,
-
d
e sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Gebruik het kinderslot om te voorkomen dat
de portieren en de portierruiten achter per
ongeluk geopend worden.
Zorg er voor dat de achterzijruiten niet verder
dan voor 1/3 deel worden geopend.
Plaats zonneschermen op de achterste
zijruiten om jonge kinderen tegen de zon te
beschermen.
Veiligheidsgordels vóór
De regelgeving met betrekking tot het ver voer
van kinderen op de passagiersstoel vóór is
per land verschillend. Raadpleeg de in uw
land geldende regelgeving.
Schakel de airbag vóór aan passagierszijde
uit zodra een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorpassagiersstoel wordt
geplaatst.
Anders kan het kind ernstig of fataal gewond
raken bij het afgaan van de airbag.
Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de autogordel
moet over de schouder van het kind liggen
zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
Er wordt aanbevolen een stoelverhoger met
rugleuning te gebruiken voorzien van een
gordelgeleider ter hoogte van de schouder.
Veiligheid
Page 95 of 256

93
Mechanisch
kinderslot
VergrendelenOntgrendelen
F Draai de rode
knop met de contactsleutel of
de geïntegreerde sleutel (afhankelijk van de
uitvoering) tot de aanslag:
-
n
aar links bij het linker achterportier,
-
n
aar rechts bij het rechter achterportier.
Ver war de rode knop van het kinderslot
niet met de zwarte knop van de
noodvergrendeling.
Elektrisch kinderslot
Inschakelen/uitschakelen
Als het lampje een ander signaal geeft,
wijst dit op een storing in het elektrisch
kinderslot.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Dit is een op zichzelf staand systeem dat
in geen geval in de plaats komt van de
centrale vergrendeling.
Controleer bij het aanzetten van het
contact altijd de stand van het kinderslot.
Ver wijder bij het verlaten van de auto altijd
de contactsleutel, zelfs wanneer u de auto
maar even verlaat.
Mechanisch systeem om het openen van een
achterportier van binnenuit te verhinderen.
De knop bevindt zich op de zijkant van beide
achterportieren.
F
D
raai de rode knop met de contactsleutel of
de geïntegreerde sleutel (afhankelijk van de
uitvoering) tot de aanslag:
-
n
aar rechts bij het linker achterportier,
-
N
aar links bij het rechter achterportier. Met dit systeem, dat op afstand bedienbaar is,
vergrendelt u de bedieningsorganen voor het
openen van de portieren achter.
Met het contact aan:
F
d ruk op deze knop, het verklikkerlampje gaat
branden en er wordt een melding weergegeven
om de inschakeling te bevestigen.
F
d
ruk nogmaals op deze knop; het
verklikkerlampje gaat uit en er wordt een
melding weergegeven om de uitschakeling te
bevestigen.
Zolang het kinderslot actief is, blijft dit lampje
branden. Het openen van de portieren vanaf buiten
blijft mogelijk.
Het lampje blijft uit zolang het kinderslot is
uitgeschakeld.
5
Veiligheid
Page 96 of 256

94
Rijadviezen
Houd u aan de verkeersregels en let onder alle
omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuur wiel, zodat u snel kunt
reageren op onverwachte situaties.
Uit veiligheidsoverwegingen moet de
bestuurder handelingen die veel aandacht
vergen altijd bij stilstaande auto uitvoeren.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een
pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en
houd meer afstand tot uw voorligger.Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide.
Dit kan leiden tot een vergiftiging met
dodelijke afloop!
Laat onder extreem koude
omstandigheden (temperaturen lager dan
-23°C) de motor gedurende 4
minuten
stationair draaien alvorens weg te rijden.
Deze handelswijze komt de goede werking
en de duurzaamheid van de mechanische
onderdelen van de auto, motor en
versnellingsbak ten goede.
Belangrijk!
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem
– Kans op over verhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Het uitlaatsysteem van uw auto wordt
erg warm en blijft ook na het afzetten
van de motor nog enige tijd warm. Zet uw
auto daarom niet stil (om te parkeren of
met draaiende motor) op een plaats met
brandbaar materiaal (gras, afgevallen
bladeren enz.). Brandgevaar!
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto
met draaiende motor moet verlaten,
trek dan de parkeerrem aan en zet de
versnellingsbak in de neutraalstand of in
de stand N of P , afhankelijk van het type
versnellingsbak.
Rijden op een
overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen. Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
-
c
ontroleer dat de diepte van het water
nergens meer is dan 15 cm en houd daarbij
rekening met de golven die kunnen worden
veroorzaakt door andere gebruikers,
-
s
chakel de functie Stop & Start uit,
-
r
ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller
dan 10 km/h,
-
z
et de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren
licht af om de remschijven en remblokken te
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Rijden
Page 97 of 256

95
Bij het trekken van een aanhanger
Het rijden met een aanhanger heeft veel
invloed op het rijgedrag van de auto en
vergt daarom extra aandacht van de
bestuurder.
Zijwind
F Houd er rekening mee dat de windgevoeligheid van de auto groter is.
Koeling
Het trekken van een aanhanger op
een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is
niet afhankelijk van het motortoerental.
F
P
as uw snelheid aan om het motortoerental
te beperken.
Het maximale aanhangergewicht op een helling
is afhankelijk van het hellingspercentage en de
buitentemperatuur.
Houd in elk geval de koelvloeistoftemperatuur
in de gaten.
F
A
ls dit lampje gaat branden
in combinatie met het lampje
STOP , stop dan zo snel mogelijk
en zet de motor af. Nieuwe auto
Koppel geen aanhanger achter de auto
voordat ten minste 1000
km met de auto
is gereden.
Remmen
Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg.
Vermijd langdurig gebruik van de remmen om te
voorkomen dat de remmen over verhit raken. In dat
geval is het raadzaam om op de motor af te remmen.
Banden
F Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien
nodig op de juiste waarde.
Verlichting
F Controleer de verlichting van de aanhanger en de hoogteverstelling van de koplampen
van uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de handmatige
hoogteverstelling van de koplampen .
Sommige rijhulp- of besturingshulpfuncties
worden automatisch uitgeschakeld
wanneer een goedgekeurde trekhaak
wordt gebruikt. Als de buitentemperatuur hoog is, is het
raadzaam om na het stilzetten van de auto
de motor 1 tot 2
minuten stationair te laten
draaien zodat deze beter kan afkoelen.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de sleutel is een chip aangebracht die over
een geheime code beschikt. Om te kunnen
starten, moet bij het aanzetten van het contact
de code van de sleutel worden herkend.
Deze elektronische startblokkering blokkeert
het motormanagementsysteem enkele
seconden nadat het contact is afgezet en
voorkomt zo het starten door onbevoegden.
Bij een storing in het systeem
wordt u gewaarschuwd door dit
waarschuwingslampje in combinatie
met een geluidssignaal en een
melding op het display.
In dit geval zal uw auto niet starten; raadpleeg
zo spoedig mogelijk een gekwalificeerde
werkplaats of een CITROËN-netwerk.
Laat omwille van de veiligheid en ter
voorkoming van diefstal de elektronische
sleutel nooit in de auto achter, ook niet
wanneer u in de buurt bent.
Het is raadzaam de sleutel bij u te houden.
6
Rijden
Page 98 of 256

96
Starten/afzetten van de
motor met de sleutel
Contactschakelaar
Contactstand (2)
In deze stand werkt de elektrische uitrusting
van de auto en kan externe apparatuur worden
opgeladen.
Als het laadniveau van de accu een bepaalde
minimale grenswaarde heeft bereikt,
schakelt het systeem over op de eco-mode:
de elektrische voeding wordt automatisch
uitgeschakeld zodat de accu voldoende
opgeladen blijft.Hang geen zware voor werpen aan de
sleutel of de afstandsbediening: dit kan
namelijk storingen met het contactslot
veroorzaken.
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Starten van de motor
Parkeerrem aangetrokken:
F
Z et bij een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in
de neutraalstand en trap ver volgens het
koppelingspedaal volledig in.
F
A
uto met automatische transmissie : zet
de selectiehendel in de stand N of P en trap
het rempedaal stevig in.
F
A
uto met elektronisch gestuurde
versnellingsbak : zet de selectiehendel in
de stand N en trap het rempedaal in.
F
S
teek de sleutel in het contactslot; het
systeem herkent de code.
F
O
ntgrendel het stuurslot door tegelijkertijd
aan het stuur wiel en aan de contactsleutel
te draaien.
In bepaalde gevallen is veel kracht
nodig bij het draaien aan het stuur wiel
(bijvoorbeeld als de wielen niet rechtuit
st a a n). F
A
uto's met een benzinemotor
: activeer de
startmotor door de sleutel in de stand 3 te
houden tot de motor is aangeslagen. Geef
hierbij geen gas. Laat de sleutel los zodra
de motor draait.
F
A
uto's met een dieselmotor
: draai de
sleutel in stand 2 (aanzetten van het
contact) om de motor te laten voorgloeien.
De contactschakelaar heeft 3 standen:
-
stand 1 (Stop) : sleutel in het contactslot
steken en uit het contactslot verwijderen,
stuurslot vergrendeld,
-
stand 2 (Contact) : stuurslot ontgrendeld,
contact ingeschakeld, voorgloeien
dieselmotor, draaien van de motor,
-
stand 3 (Star ten) . Wacht tot dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel is
gedoofd en activeer dan de
startmotor door de sleutel in
stand 3 te houden tot de motor is
aangeslagen. Geef hierbij geen gas.
Laat de sleutel los zodra de motor
draait.
Onder winterse omstandigheden blijft
het waarschuwingslampje langer
branden. Als de motor warm is, gaat het
waarschuwingslampje niet branden.
Als de motor niet direct start, zet dan het
contact af. Wacht even alvorens opnieuw
te starten. Als de motor ook na een aantal
pogingen niet aanslaat, probeer dan niet
langer de motor te starten: de startmotor
en de motor zouden beschadigd
kunnen raken. Neem contact op met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Rijden
Page 99 of 256

97
Laat de motor bij gematigde temperaturen
niet stationair warmdraaien, maar rijd zo
snel mogelijk weg zonder de motor veel
toeren te laten draaien.
Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide.
Kans op vergiftiging met dodelijke afloop!
Laat onder extreem koude
omstandigheden (temperaturen lager
dan -23°C) de motor gedurende vier
minuten stationair draaien alvorens weg
te rijden. Deze handelswijze komt de
goede werking en de duurzaamheid van
de mechanische onderdelen van de auto,
motor en versnellingsbak ten goede.
Motor afzetten
F Breng de auto tot stilstand.
F D raai bij een stationaire motor de sleutel
naar stand 1 .
F
V
er wijder de sleutel uit het contactslot.
F
D
raai om het stuurslot te vergrendelen aan
het stuur wiel tot het blokkeert. Zet de voor wielen in de rechtuitstand
alvorens de motor af te zetten.Dit
vergemakkelijkt het ontgrendelen van het
stuurslot.
F
C
ontroleer of de parkeerrem correct is
aangetrokken, met name als de auto op een
helling staat.
Zet nooit het contact af voordat de
auto volledig tot stilstand is gekomen.
Als de motor wordt afgezet, worden
ook de rembekrachtiging en de
stuurbekrachtiging uitgeschakeld: u zou
dan de controle over de auto kunnen
verliezen.
Als u de auto verlaat, neem dan de sleutel
mee en vergrendel de auto.
Eco-mode
Na het afzetten van de motor (stand 1- Stop )
kunt u nog gedurende maximaal 30 minuten
gebruikmaken van een aantal functies,
zoals het audio- en telematicasysteem, de
ruitenwissers, het dimlicht en de plafonniers.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de Eco-mode .Sleutel vergeten
Als de sleutel onbedoeld in de stand 2
(Contact)
van het contactslot blijft staan,
zal het contact na een uur automatisch
worden afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1 (Stop)
en ver volgens opnieuw in de stand 2
(Contact) om het contact weer aan te
zetten.
Starten/afzetten van de
motor met de Keyless
entry and start
Starten van de motor
F Zorg er voor dat de elektronische sleutel zich in het interieur van de auto, binnen de detectiezone,
bevindt.
F
Z
et bij een handgeschakelde versnellingsbak
de versnellingshendel in de neutraalstand en trap
vervolgens het koppelingspedaal volledig in.
6
Rijden
Page 100 of 256

98
F Auto met automatische transmissie: zet de
selectiehendel in de stand P of N en trap het
rempedaal in.
F
A
uto met elektronisch gestuurde
versnellingsbak : zet de selectiehendel in de
stand N en trap het rempedaal in.
F Druk kort op de " START/STOP"-knop en
houd daarbij het pedaal ingetrapt tot de
motor draait.
De stuurkolom wordt ontgrendeld en de motor
wordt gestart.
Bij auto's met een dieselmotor wordt de
motor bij temperaturen beneden het vriespunt
en/of bij koude motor pas gestart als het
waarschuwingslampje voor het voorgloeien is
gedoofd.
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden nadat u op de " S TA R T/
STOP " -knop hebt gedrukt:
F
M
oet u bij een auto met een
handgeschakelde versnellingsbak het
koppelingspedaal volledig ingetrapt houden
tot het lampje uitgaat en niet nogmaals op
de knop " START/STOP " drukken voordat
de motor is aangeslagen. F
M
oet u bij een automatische of
elektronische transmissie het rempedaal
ingetrapt houden tot het lampje uitgaat en
niet nogmaals op de " START/STOP"-knop
drukken voordat de motor is aangeslagen.
De elektronische sleutel van het "Keyless
entry and start"-systeem moet zich binnen
de detectiezone bevinden.
Als de elektronische sleutel niet in deze
zone wordt gedetecteerd, verschijnt een
melding.
Breng de elektronische sleutel binnen
deze zone zodat de motor kan worden
gestart.
Als dit niet lukt, raadpleeg dan de
rubriek "Sleutel niet gedetecteerd –
Noodprocedure voor het starten".
Als aan een van de voor waarden voor
het starten niet wordt voldaan, wordt
ter herinnering een melding op het
instrumentenpaneel weergegeven.
In sommige gevallen moet het stuur wiel heen
en weer worden bewogen ter wijl de "START/
STOP"-knop wordt ingedrukt om het stuurslot
te ontgrendelen; u wordt hier van via een
melding op de hoogte gebracht.
Verlaat om veiligheidsredenen nooit de
auto ter wijl de motor nog draait.
Afzetten van de motor
F Zet de auto stil en laat de motor stationair draaien.
F Z et bij een handgeschakelde versnellingsbak
de versnellingshendel in de neutraalstand.
F
Z
et bij een auto met een automatische
transmissie de selectiehendel in de stand P of N .
F Met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak , selecteer stand N .
F
D
ruk ter wijl de elektronische sleutel zich in
de auto bevindt op de toets " START/STOP".
De motor wordt afgezet en het stuurslot wordt
vergrendeld.
In sommige gevallen is het nodig om een beetje
aan het stuur wiel te draaien om het stuurslot te
vergrendelen.
Als de auto niet stilstaat, wordt de motor
niet afgezet.
Laat nooit de elektronische sleutel in de
auto achter als u de auto verlaat.
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Rijden