stop start CITROEN C5 AIRCROSS 2020 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 122 of 292

120
Starten/afzetten van de
motor met Keyless entry
and start
De elektronische sleutel moet zich in het
interieur bevinden.
Als de elektronische sleutel niet wordt
gedetecteerd, wordt een melding weergegeven.
Verplaats de elektronische sleutel, zodat de
motor kan worden gestart of gestopt.
Als dit niet lukt, raadpleeg dan de rubriek
"Sleutel niet gedetecteerd – Noodprocedure
voor starten/afzetten".
Starten van de motor
F Druk op de knop "START/STOP"; houd
het pedaal ingetrapt tot de motor is
aangeslagen.
Bij auto's met een dieselmotor wordt de motor bij
temperaturen beneden het vriespunt en/of bij koude
motor pas gestart als het waarschuwingslampje
voor het voorgloeien is gedoofd.
F Moet u het pedaal ingetrapt houden en
niet nogmaals op de knop " START/STOP"
drukken voordat de motor is aangeslagen.
Als aan een van de voor waarden voor het
starten niet wordt voldaan, wordt een melding
weergegeven.
In sommige gevallen wordt u
met een melding
verzocht om het stuur wiel heen en weer te
bewegen ter wijl u
de knop "START/STOP "
ingedrukt houdt om het stuurslot te ontgrendelen.
Bij benzinemotoren kan na een
koude start het voor ver warmen van de
katalysator bij een stilstaande auto met
draaiende motor (verhoogd stationair
toerental) waarneembare motortrillingen
met zich meebrengen.
Afzetten van de motor
F Zet de auto stil en laat de motor stationair draaien.
F

Z
et bij een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel bij
voorkeur in de neutraalstand.
F

S
electeer bij een auto met een
automatische transmissie bij voorkeur
stand P of N .
F

D
ruk op de knop " START/STOP".
In sommige gevallen is het nodig om aan
het stuur wiel te draaien om het stuurslot te
vergrendelen.
Bij bepaalde uitvoeringen met de automatische
transmissie EAT8
kan het stuurslot niet worden
vergrendeld, maar wordt de versnellingsbak
vergrendeld in stand P .
Als de auto niet stilstaat, wordt de motor
niet afgezet.
Laat nooit de elektronische sleutel in de
auto achter als u
de auto verlaat.
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
F Zet bij een handgeschakelde versnellingsbak de
versnellingshendel in de neutraalstand en trap het
koppelingspedaal volledig in.
of
F

S
electeer bij een auto met een automatische transmissie
stand P of N en trap ver volgens het rempedaal in.
Als dit lampje gaat branden nadat
u op de knop " START/STOP " hebt
gedrukt:
Rijden

Page 123 of 292

121
Contact aanzetten zonder te
starten
Druk met de elektronische sleutel in het
interieur van de auto zonder pedalen in
te trappen op de knop " START/STOP " om
het contact aan te zetten zonder de motor
te starten (om het instrumentenpaneel. en
accessoires zoals het audiosysteem en de
verlichting te activeren).
F Druk nogmaals op deze knop om het contact
af te zetten en de auto te kunnen vergrendelen.
Sleutel niet herkend
Noodprocedure voor het starten
Op de stuurkolom bevindt zich een
noodsleutellezer waarmee de motor kan
worden gestart als het systeem de sleutel niet
waarneemt in de detectiezone of als de batterij
van de elektronische sleutel leeg is. F

Z
et bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel
in de neutraalstand en trap het
koppelingspedaal volledig in.
F
S
electeer bij een auto met een
automatische transmissie stand P en trap
ver volgens het rempedaal stevig in.
F
D
ruk op de knop "
START/STOP".
De motor wordt gestart.
Noodprocedure voor het afzetten van de motor
Als de elektronische sleutel niet wordt herkend
of zich niet meer in het detectiegebied
bevindt, verschijnt een melding op het
instrumentenpaneel als een portier wordt
gesloten of bij een poging om de motor af te
zetten.
F

H
oud om het afzetten van de motor te
bevestigen de knop " START/STOP"
ongeveer 5


seconden ingedrukt.
Noodprocedure voor het
uitschakelen van de motor
Uitsluitend in noodgevallen kan de motor
geforceerd worden afgezet (zelfs tijdens het
rijden).
Houd de knop " START/STOP" ongeveer
5


seconden ingedrukt.
In dat geval wordt het stuurslot ingeschakeld
zodra de auto stilstaat.
Bij bepaalde uitvoeringen met de automatische
transmissie EAT8, wordt het stuurslot niet
vergrendeld.
F

H

oud de afstandsbediening tegen de lezer. Als de elektronische sleutel niet werkt, neem
dan contact op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Elektrische parkeerrem
Wanneer de automatische werking is
geactiveerd, trekt het systeem de parkeerrem
automatisch aan wanneer de motor wordt
afgezet en zet deze vrij wanneer de auto weer
in beweging wordt gebracht.
6
Rijden

Page 125 of 292

123
Als u de hendel indrukt zonder het
r empedaal in te trappen, wordt de
parkeerrem niet vrijgezet en wordt een
melding weergegeven.
Handmatig aantrekken
Bij stilstaande auto:
F t rek kort aan de hendel.
Als de parkeerrem wordt aangetrokken, wordt
dit bevestigd door het knipperen van het lampje
van de hendel.
Als de parkeerrem is aangetrokken,
wordt dit bevestigd door het branden
van het lampje remsysteem en het
lampje P op de hendel in combinatie
met de melding "Parkeerrem
aangetrokken".
Automatische werking
Automatisch vrijzetten
Controleer eerst of de motor is gestart en het
bestuurdersportier goed is gesloten.
De elektrische parkeerrem wordt automatisch
geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden .Bij een handgeschakelde versnellingsbak
F

T
rap het koppelingspedaal volledig
in en schakel de 1
e versnelling of de
achteruitversnelling in.
F

G

eef gas en laat het koppelingspedaal
opkomen.
Bij een automatische transmissie
F

H

oud het rempedaal ingetrapt.
F

Sel

ecteer stand D , M of R.
F

L

aat het rempedaal los en geef gas.
Als bij een auto met een automatische
transmissie de parkeerrem niet
automatisch wordt vrijgezet, controleer dan
of de voorportieren correct zijn gesloten.
Als de parkeerrem volledig is vrijgezet,
wordt dit bevestigd door het doven van het
verklikkerlampje remsysteem en het lampje
P op de hendel in combinatie met de melding
"Parkeerrem vrijgezet". Trap bij stilstaande auto niet onnodig het
gaspedaal in, omdat hierbij de parkeerrem
kan worden vrijgezet.
Automatisch aantrekken
Wanneer de auto stilstaat, wordt de
parkeerrem automatisch aangetrokken als
u
de motor afzet .
Als de parkeerrem is aangetrokken,
wordt dit bevestigd door het
branden van het verklikkerlampje
remsysteem en het lampje P op de
hendel in combinatie met de melding
"Parkeerrem aangetrokken".
Als de motor is afgeslagen of in de STOP-stand
van het Stop & Start-systeem is gezet, wordt de
parkeerrem niet automatisch aangetrokken.
Als de automatische werking is
geactiveerd, kunt u op elk moment zelf de
parkeerrem aantrekken of vrijzetten met
de hendel.
6
Rijden

Page 126 of 292

124
Bijzonderheden
Parkeren van de auto met
vrijgezette parkeerrem
Onder zeer koude weersomstandigheden
(vorst) is het raadzaam de parkeerrem niet
te gebruiken.
Schakel om te voorkomen dat de auto
wegrolt een versnelling in of plaats de
wielblokken tegen een van de wielen.
Stilzetten van de auto zonder dat de
parkeerrem wordt aangetrokken.
F

Z
et de motor af.
Het branden van het lampje op het
instrumentenpaneel en op de hendel
bevestigt dat de parkeerrem is
aangetrokken,
F

Z
et het contact weer aan, zonder de motor
te starten.
F

Z
et de parkeerrem handmatig vrij door
op de hendel te drukken ter wijl u
het
rempedaal ingetrapt houdt.
Als de parkeerrem volledig is vrijgezet,
wordt dit bevestigd door het doven van het
verklikkerlampje in het instrumentenpaneel en
het lampje P op de hendel in combinatie met de
melding "Parkeerrem vrijgezet".
F

Z
et het contact af. Bij een auto met een automatische
transmissie wordt stand P automatisch
ingeschakeld als het contact wordt
afgezet. De wielen zijn dan geblokkeerd.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de automatische
transmissie
, in het bijzonder met
betrekking tot het in de vrijloop zetten van
de auto.
Bij uitvoeringen met een automatische
transmissie klinkt een geluidssignaal als
stand N wordt geselecteerd wanneer het
bestuurdersportier is geopend. Het geluidssignaal
stopt zodra u
het bestuurdersportier weer sluit.
Uitschakelen van de
automatische werking
Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld
bij zeer koud weer, bij het trekken van een
aanhanger of bij slepen (in het geval van
autopech), kan het noodzakelijk zijn om de
automatische werking van het systeem uit te
schakelen. F

H
oud de hendel 10 tot 15 seconden in de
stand voor het vrijzetten.
F
L
aat de hendel los.
F
T
rap het rempedaal in en houd dit ingetrapt.
F
H
oud de hendel gedurende 2

seconden in
de stand voor het aantrekken.
Het uitschakelen van de
automatische werking wordt
bevestigd door het branden van dit
lampje op het instrumentenpaneel.
F
L
aat de hendel en het rempedaal los.
F
S
tart de motor.
F

T
rek met de hendel de parkeerrem aan als
deze is vrijgezet.
F

L
aat het rempedaal volledig los. Vanaf dit moment kan de parkeerrem alleen
handmatig met behulp van de hendel worden
aangetrokken en vrijgezet.
Herhaal deze procedure voor het inschakelen
van de automatische werking (bevestigd door
het doven van het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel).
Noodremfunctie
Wanneer het rempedaal niet werkt of bij
uitzonderlijke situaties (bijv. wanneer de
bestuurder onwel wordt), kan de auto worden
afgeremd door aan de parkeerremhendel te
trekken en deze vast te houden. De auto wordt
afgeremd zolang aan de parkeerremhendel
wordt getrokken. Het afremmen wordt
onderbroken als de parkeerremhendel wordt
losgelaten.
Rijden

Page 132 of 292

130
Storing
Schakelindicator
(Afhankelijk van de motoruitvoering.)
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet worden
ingeschakeld om het brandstofverbruik te verminderen.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en
de uitrusting van uw auto kan het systeem
u adviseren één of meer versnellingen op te
schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen.
De keuze van de optimale versnelling hangt
namelijk altijd af van de situatie op de weg, de
verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder
blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor
het al dan niet opvolgen van een schakeladvies
van het systeem.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Bij auto's met een automatische
transmissie werkt dit systeem alleen in de
handbediende stand.
De informatie wordt in de vorm van
een pijl in combinatie met het nummer
van de geadviseerde versnelling op
het instrumentenpaneel weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto enz.) en de rijstijl
van de bestuurder (veel vermogen nodig,
accelereren, remmen enz.) aan.
Het systeem zal u
nooit adviseren om:
-

d
e eerste versnelling in te schakelen,
-
d

e achteruitversnelling in te schakelen.Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt deze even
op zijn plaats gehouden als u het rempedaal loslaat.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak : als de eerste versnelling is
ingeschakeld of als de versnellingsbak in de
neutraalstand staat.
Bij een auto met een automatische transmissie :
als stand D of M is geselecteerd.
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt de
auto even op zijn plaats gehouden als u
het
rempedaal loslaat. Bij een systeemstoring gaan deze lampjes
branden.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
Stop & Start
De Stop & Start-functie zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u
stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch opnieuw gestart (START-stand)
als u
weer weg wilt rijden.
De functie is per fect afgestemd op
stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
De functie heeft geen invloed op de functies
van de auto, met name het remmen.
Rijden

Page 133 of 292

131
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen , met name over het
rijden op overstroomde wegen.
Uitschakelen/weer inschakelen
De functie wordt standaard ingeschakeld als
het contact wordt aangezet.
Om de functie uit /in te schakelen:
F Druk op de toets.
Een melding in het instrumentenpaneel
bevestigt de statuswijziging.
Wanneer de functie wordt uitgeschakeld gaat
het oranje lampje branden; als de motor door de
functie was gestopt, wordt deze direct gestart.
Bijbehorende verklikkerlampjes
Functie geactiveerd.
Functie uitgeschakeld of storing.
Werking
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u
handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
opnieuw starten van de motor te voorkomen.
Primaire werkingsvoorwaarden
- H et bestuurdersportier moet zijn gesloten.
-

D
e veiligheidsgordel van de bestuurder
moet zijn vastgemaakt.
-

H
et laadniveau van de accu moet voldoende
zijn.
-

D
e temperatuur van de motor moet binnen
het nominale werkingsbereik liggen.
-

D
e buitentemperatuur moet tussen 0°C en
35°C liggen.
Afzetten van de motor (STOP-
stand)
De motor wordt automatisch in de STOP-stand
gezet zodra de bestuurder de auto tot stilstand
brengt.
-

B
ij een auto met handgeschakelde
versnellingsbak : als u
bij een snelheid
lager dan 3


km/h de versnellingshendel
in de neutraalstand zet en het
koppelingspedaal loslaat,
-

B
ij een auto met automatische
transmissie :

S

electiehendel in stand D of M en
bij een snelheid lager dan 20
km/h
(BlueHDi 180
S&S-uitvoeringen) of bij
een snelheid lager dan 3
km/h (PureTech
130/175
S&S-, BlueHDi 130 S&S-
uitvoeringen): als u


het rempedaal intrapt.

S

electiehendel in stand N bij een
snelheid van 0
km/h.

S

electiehendel in stand P en het
rempedaal losgelaten bij een snelheid
van 0
km/h.
Te l l e r
Een teller registreert hoe lang de STOP-stand
is geactiveerd tijdens een rit. De teller wordt
elke keer als u het contact aanzet weer op nul
gezet.
6
Rijden

Page 134 of 292

132
Bijzonderheden:
Het systeem zet de motor niet af in de volgende gevallen:
- D e auto staat op een steile helling (bergopwaarts of
bergafwaarts).
-

D
e auto heeft sinds de laatste start (met de sleutel
of de " START/STOP "-knop) niet sneller dan 10
km/h
gereden.
-

A
ls het draaien van de motor nodig is om het interieur
op een aangename temperatuur te houden.
-

D
e ontwaseming is ingeschakeld.
In deze gevallen knippert dit lampje
een paar seconden, waarna het
uitgaat.
Motor opnieuw starten (START-
stand)
F Bij een auto met handgeschakelde versnellingsbak : als het koppelingspedaal
volledig wordt ingetrapt.
F

B
ij een auto met automatische transmissie :

S

electiehendel in stand D of M : als het
rempedaal wordt losgelaten.

S

electiehendel in stand N , rempedaal
losgelaten: als de selectiehendel in stand D
of M wordt gezet.

S

electiehendel in stand P , rempedaal
ingetrapt: als de selectiehendel in stand R ,
N , D of M wordt gezet.


A
ls de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
Bijzonderheden
De motor start automatisch opnieuw in de
volgende gevallen:
- De rijsnelheid is hoger dan 4 km/h bij uitvoeringen met
een handgeschakelde versnellingsbak,
-

B
ij een automatische transmissie:


A
ls met de selectiehendel in stand N en het rempedaal
losgelaten de rijsnelheid hoger wordt dan 1 km/h.


A
ls de adaptieve snelheidsregelaar wordt
uitgeschakeld..
In deze gevallen knippert dit lampje
een paar seconden, waarna het
uitgaat.
Storingen
Bij een storing knippert dit lampje
enige tijd en gaat het ver volgens
permanent branden, in combinatie
met de weergave van een melding.
F

L

aat uw auto controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
De auto slaat af in de STOP-stand
In dat geval gaan alle lampjes op het
instrumentenpaneel branden.
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat werkzaamheden aan de accu alleen
door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
Nadat de motor is gestart, is de STOP-
stand niet beschikbaar zolang de auto nog
geen snelheid heeft bereikt van 8

km/h.
Tijdens parkeermanoeuvres zal de STOP-
stand enkele seconden na het schakelen
uit de achteruitversnelling of het draaien
van het stuur wiel niet werken.
De motor wordt automatisch opnieuw gestart
wanneer de bestuurder wil wegrijden.
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
Rijden

Page 146 of 292

144
Snelheidsregelaar –
specifieke adviezen
Gebruik voor uw veiligheid en die van uw
medeweggebruikers de snelheidsregelaar
uitsluitend als de verkeerssituatie het
mogelijk maakt om gedurende een bepaalde
tijd met een constante snelheid en een veilige
afstand tot uw voorligger te blijven rijden.
Blijf waakzaam wanneer de
snelheidsregelaar ingeschakeld is. Wanneer
u
op een van de toetsen voor het instellen
van de snelheid drukt, kan de snelheid van
uw auto plotseling veranderen.
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
auto de ingestelde snelheid overschrijdt. Rem
indien nodig om de rijsnelheid te beperken.
Op een steile helling of bij het trekken van
een zware aanhanger kan het voorkomen dat
de ingestelde snelheid niet wordt gehaald of
vastgehouden.
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
Trap het gaspedaal in om de ingestelde
snelheid tijdelijk te overschrijden (de
ingestelde snelheid knippert).
Laat om terug te keren naar de ingestelde
snelheid het gaspedaal los (wanneer
deze snelheid weer is bereikt, stopt de
snelheidsweergave met knipperen).
Werkingslimieten
Gebruik het systeem nooit in de volgende
situaties:
-

I
n een stedelijk gebied met
overstekende voetgangers,
-

i
n druk verkeer (behalve uitvoeringen
met de functie Stop & Go),
-

o
p bochtige of steile wegen,
-

o
p gladde of overstroomde wegen,
-
i

n ongunstige weersomstandigheden,
-

b
ij het rijden op een kombaan,
-

b
ij het rijden op een rollenbank,
-

b
ij het gebruik van sneeuwkettingen,
sneeuwsokken of spijkerbanden.Programmeerbare
snelheidsregelaar
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen en het
gedeelte Snelheidsregelaar – specifieke
adviezen .
Met behulp van de
snelheidsregelaar kan de bestuurder
met een ingestelde constante
snelheid rijden zonder gas te hoeven
geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld .
Daar voor moet de auto met een snelheid van
minstens 40
km/h rijden.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij auto's met een automatische transmissie
moet stand D zijn geselecteerd of moet, in
stand M , minimaal de tweede versnelling zijn
ingeschakeld.
Bij auto's met het Stop & Start-systeem
blijft de snelheidsregelaar na het
schakelen actief, ongeacht het type
versnellingsbak.
Rijden

Page 175 of 292

173
180°-weergave
Wanneer u vooruitrijdend een parkeerplaats
v erlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave
voertuigen, voetgangers of fietsers zien
aankomen.
Het is raadzaam deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links A , centraal
B en rechts C .
Deze weergave is alleen beschikbaar door
deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
Park Assist
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem assisteert u
actief bij het parkeren:
het detecteert een parkeerplek en neemt
ver volgens het sturen van u
over bij het
inparkeren.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak of een automatische
transmissie bedient de bestuurder het
gaspedaal en het rempedaal, en bepaalt hij de
rijrichting.
Tijdens het in- en uitparkeren informeert
het systeem de bestuurder met beelden op
het scherm en geluidssignalen, zodat hij
erop kan toezien dat de manoeuvres veilig
worden uitgevoerd. Er zijn mogelijk meerdere
manoeuvres vooruit of achteruit vereist.
De bestuurder kan altijd het stuur weer
overnemen.
Onder bepaalde omstandigheden detecteren
de sensoren mogelijk geen kleine obstakels
die zich in hun dode hoeken bevinden.
De functie Park Assist werkt niet als de
motor is afgezet. A.
Fileparkeren.
B. Uitparkeren na fileparkeren.
C. Parkeren in een vak haaks op de rijbaan.
Tijdens de manoeuvres draait het
stuur wiel snel rond: houd daarom het
stuur wiel niet tegen en steek niet uw
handen tussen de spaken van het
stuurwiel.
Let op voor werpen die het draaien van het
stuurwiel kunnen hinderen (wijde kleding,
sjaal, das enz.) – Kans op letsel!
Het Park Assist-systeem assisteert u bij de
volgende manoeuvres:
Als de Park Assist is ingeschakeld, wordt de STOP-
stand van het Stop & Start-systeem niet geactiveerd.
In de STOP-stand wordt bij het inschakelen van het
Park Assist-systeem de motor gestart.
6
Rijden

Page 182 of 292

180
/2
1 1
Brandstoftank
Inhoud van de tank: Ongeveer 53 liter.
Laag brandstofniveau
Als het brandstofniveau te
laag is, gaat dit lampje op het
instrumentenpaneel branden in
combinatie met een melding en een
geluidssignaal. Als het lampje gaat
branden, bevindt zich nog ongeveer
6
liter brandstof in de tank.
Ta n k e n
Er moet minimaal 5 liter aan brandstof worden
g etankt, anders wordt de stijging van het
brandstofniveau niet weergegeven op de
brandstofniveaumeter.
Bij het openen van de brandstofvuldop kan een
aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is Om veilig te tanken:
F

Z
et altijd eerst de motor af.
F
D
ruk als de auto is ontgrendeld op het
midden van het achterste deel van de
brandstofvulklep om deze te openen.
F
K
ies bij het tankstation de juiste brandstof
(deze staat vermeld op de sticker aan de
binnenzijde van de brandstofvulklep van uw
auto).
F
D
raai de vuldop linksom.
F
V
er wijder de brandstofvuldop en plaats
deze op de steun (aan de klep).
F
S
teek het vulpistool tot de aanslag in
de vulopening alvorens het vulpistool te
bedienen (om spatten te voorkomen).
F V ul de brandstoftank. Laat het vulpistool
maximaal drie keer afslaan, aangezien er
anders storingen kunnen optreden.
F

P
laats de vuldop.
F

D
raai de dop rechtsom.
F

D
ruk de brandstofvulklep dicht.Uw auto is voorzien van een katalysator die de
uitstoot van schadelijke stoffen vermindert.
Bij benzinemotoren mag uitsluitend
loodvrije benzine worden gebruikt.
Door de vernauwde vulpijp kan alleen loodvrije
benzine worden getankt.
Als uw auto is uitgerust met het Stop &
Start-systeem, tank dan nooit als de motor
in de STOP-stand is gezet. Zet in dat
geval altijd het contact af.
Tankbeveiliging (diesel)
(Afhankelijk van het verkoopland.)
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met
een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is
om benzine te tanken.
Werking
Zolang er nog niet voldoende brandstof is getankt,
zal dit lampje steeds bij het aanzetten van het
contact gaan branden in combinatie met de
weergave van de melding en het geluidssignaal.
Tijdens het rijden worden deze melding en dit
geluidssignaal steeds vaker herhaald naarmate
het niveau 0
dichter wordt genaderd.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat
u
met een lege tank strandt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over een lege brandstoftank (diesel) .
volkomen normaal en wordt veroorzaakt door
de onderdruk die ontstaat door de afdichting
van het brandstofcircuit.
Praktische informatie

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 next >