CITROEN DS3 CABRIO 2016 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 201 of 458

199
DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
F Schakel de compressor in door de schakelaar in de stand " I" te zetten en
breng de band op de spanning die is
aangegeven op de bandenspanningssticker
van de auto.
O

m de bandenspanning te verlagen:
druk op de zwarte knop op de slang van
de compressor, bij de aansluiting op het
ventiel.
F

Z
et, zodra de gewenste spanning is
bereikt, de schakelaar in de stand " O".
F

V
er wijder de set en berg deze op.
Controlesysteem bandenspanning
Het verklikkerlampje voor te lage
bandenspanning zal na het repareren
van een wiel blijven branden tot het
systeem is gereset.
Raadpleeg voor meer
informatie de rubriek
"Bandenspanningscontrolesysteem".
Als de spanning van een of meer
banden is aangepast, moet
het controlesysteem van de
bandenspanning worden gereset.
Zie de rubriek
"Bandenspanningscontrole".
Praktische informatie

Page 202 of 458

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Wiel verwisselenIn het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap ver wisselen volgens de onderstaande procedure.
Het gereedschap bevindt zich onder de vloer
van de bagageruimte.
Toegang tot het gereedschap:
F
o
pen de achterklep,
F

t
il de mat in de bagageruimte op door aan
de lus te trekken,
F

v
erwijder de polystyreen opbergbak,
F

m
aak de houder met het gereedschap los
en verwijder deze.
Toegang tot het gereedschap
Beschikbaar gereedschap Wiel met wieldop
Demonteren:
ver wijder eerst de
wieldop door deze met behulp van de
wielsleutel 1
bij de ventielopening los te
wippen en vervolgens los te trekken.
Monteren: plaats de wieldop, begin bij
de ventielopening en druk de wieldop
rondom met de hand vast.
1.


Wielsleutel.
H

iermee kan de wieldop worden verwijderd
en kunnen de wielbouten worden losgedraaid.
2.
K

rik met geïntegreerde slinger.
H

iermee kan de auto worden opgekrikt.
3.
G

ereedschap voor het ver wijderen van
sierdoppen.
Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen de
sierdoppen van de wielbouten worden verwijderd.
4. Dop voor het verwijderen van slotbouten (in het dashboardkastje).
H

iermee kunnen met behulp van de
wielsleutel de speciale slotbouten (als u auto
daarmee is uitgerust) worden verwijderd. Dit gereedschap is specifiek voor uw auto.
Gebruik het niet voor andere doeleinden.
Gebruik nooit een andere krik dan de
door de fabrikant voorgeschreven krik.
Als uw auto niet is voorzien van een krik,
neem dan contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om de door de fabrikant
voorgeschreven krik aan te schaffen.

Page 203 of 458

201
DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Het reservewiel bevindt zich onder de vloer van
de bagageruimte.
Afhankelijk van het land van bestemming,
is er een noodreservewiel of een
bandenreparatieset aanwezig.
Zie de rubriek "Toegang tot het gereedschap"
voor meer informatie.
Toegang tot het reservewiel
Bevestiging van het
noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen
velgen is het normaal dat bij het monteren
van het noodreservewiel de ringen van
de bouten de velg niet raken. Als de
bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het
conische draagvlak van de bouten voor de
bevestiging van het reservewiel.
Verwijderen van het reservewiel
F Draai de gele centrale bout los.
F T il het reservewiel aan de achterzijde op
en trek het naar u toe.
F

V
er wijder het wiel uit de bagageruimte.
Praktische informatie

Page 204 of 458

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Terugplaatsen van het reservewiel
F Plaats de houder met het gereedschap in het hart van het reservewiel en maak de
houder vast.
F

P
laats de kunststof opbergbak terug.
F

L
eg de mat van de bagageruimte op zijn
plek door deze enigszins om te vouwen
(zie de rubriek " Voorzieningen in de
bagageruimte").
F
L
eg het reservewiel in de reservewielbak.
F
D
raai de gele centrale bout een aantal
omwentelingen los en plaats de bout in het
hart van het reservewiel.
F

D

raai de centrale bout vast tot deze klikt en
het reservewiel goed vastzit. Bij auto's met een noodreservewiel
kan het wiel met de lekke band worden
opgeborgen op de plaats van het
noodreservewiel. U beschikt dan echter
niet meer over een vlakke bodem in uw
bagageruimte.

Page 205 of 458

203
DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Demonteren van het wiel
Stilzetten van de auto
Parkeer de auto op een plaats waar
u het verkeer niet hindert; kies een
horizontale, vlakke en niet-gladde
ondergrond.
Trek de handrem aan, zet het contact
uit en schakel de eerste versnelling* in
om de wielen te blokkeren.
Plaats indien nodig een wielblok achter
het wiel kruislings tegenover het te
verwisselen wiel.
Controleer of de inzittenden de auto
hebben verlaten en zich op een veilige
plaats bevinden.
Ga nooit onder een auto liggen die
alleen op de krik steunt; gebruik een
bok.
Procedure
F Verwijder de verchroomde sierdop van de wielbouten met het gereedschap 3 (alleen
bij lichtmetalen velgen).
F

Be
vestig de dop 4 op de wielsleutel 1 en
draai de slotbout (als uw auto daarmee is
uitgerust) los.
F

D
raai de overige wielbouten los met alleen
de wielsleutel 1 .
*

stand R (elektronisch gestuurde versnellingsbak),
stand P (automatische transmissie).
Zorg ervoor dat de krik stevig staat.
Als de bodem glad of zacht is, kan de
krik wegglijden of wegzakken - Kans
op letsel!
Plaats de krik uitsluitend onder de
steunpunten A of B onder de auto en
controleer of het contactvlak van het
steunpunt goed aanligt tegen de kop
van de krik. Zo niet, dan kan de auto
beschadigd worden of kan de krik
wegzakken - Kans op letsel!
Praktische informatie

Page 206 of 458

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
F Plaats het voetstuk van de krik 2 op de grond en zorg ervoor dat de krik loodrecht
onder het steunpunt A (vóór) of B (achter)
staat. Gebruik het steunpunt dat zich het
dichtste bij het te ver wisselen wiel bevindt.
B

ij auto's die zijn voorzien van
dorpelsierlijsten staat de plaats van het
steunpunt aangegeven op de sierlijst.
De krik moet beslist recht onder deze
markering worden geplaatst, tegen het
steunpunt achter de sierlijst en niet tegen
de kunststof sierlijst zelf. F
V er wijder de wielbouten en leg ze op een
schone plaats weg.
F

V
erwijder het wiel.
F
D raai de krik 2 uit tot de kop van de krik het
steunpunt A of B raakt; de kop van de krik
moet goed tegen het contactvlak van het
steunpunt A of B van de auto aanliggen.
F

K
rik de auto op tot er voldoende ruimte
tussen het wiel en de grond is om het (niet
lekke) reservewiel te monteren.

Page 207 of 458

205
DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Monteren van het wiel
Na het verwisselen van het
wiel
Ver wijder de naafdop van het wiel
om het op de juiste manier in de
bagageruimte op te bergen.
Rijd met een noodreservewiel niet
sneller dan 80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het
aanhaalmoment van de wielbouten
en de bandenspanning van het
reservewiel controleren door het
CITROËN-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Laat de lekke band zo spoedig mogelijk
repareren en verwissel hem met het
reservewiel.
Het is niet toegestaan meer dan één
noodreservewiel tegelijk te gebruiken.
Procedure
F Plaats het wiel op de naaf.
F D raai de wielbouten met de hand vast.
F

D
raai de slotbout (als uw auto daarmee is
uitgerust) met de wielsleutel 1 en de dop 4
een beetje vast.
F

D
raai de overige wielbouten enigszins vast
met alleen de wielsleutel 1 .
Praktische informatie

Page 208 of 458

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
F Laat de krik zakken.
F V ouw de krik 2 op en verwijder hem. F
D raai de slotbout (als uw auto daarmee is
uitgerust) vast met de wielsleutel 1 en de
dop 4 .
F

D
raai de overige wielbouten vast met
alleen de wielsleutel 1 .
F

B
evestig de verchroomde doppen op de
wielbouten (alleen bij lichtmetalen velgen).
F

B
erg het gereedschap op in de houder.
Banden RACING
Gebruik onder winterse
omstandigheden
De in de fabriek gemonteerde banden,
maat 215/40 R18 89W, zijn niet geschikt
voor extreme winterse omstandigheden. Wij
adviseren u dan ook om in de winterperiode
met geschikte winterbanden te rijden.Raadpleeg het CITROËN-netwerk
indien u uw auto wilt uitrusten met
sneeuwkettingen of sneeuwsokken.

Page 209 of 458

207
DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek
het monteren van de sneeuwkettingen
te oefenen; doe dit op een vlakke en
droge ondergrond.
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto.Uitsluitend de voor wielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien.
Een noodreservewiel mag niet worden
voorzien van een sneeuwketting.
Houd u altijd aan de ter plekke
geldende regelgeving over het gebruik
van sneeuwkettingen en de maximaal
toegestane snelheid.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een
sneeuwvrij gemaakte weg om schade
aan de banden en het wegdek te
voorkomen. Als uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen, controleer dan of
de ketting en de bevestigingen de velg
niet raken.
Montagetips
F Als u onder weg sneeuwkettingen moet monteren, zet de auto dan langs de kant van de weg stil op een vlakke ondergrond.
F

T
rek de handrem aan en plaats eventueel wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
F

M
onteer de sneeuwkettingen, volg daarbij de aanwijzingen van de fabrikant.
F

R
ijd langzaam weg en rijd een klein stukje met een snelheid van maximaal 50 km/h.
F

Z
et de auto stil en controleer of de kettingen correct gespannen zijn.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn voor het type velg van uw auto:
Auto Maat van de af fabriek
gemonteerde banden Maximale afmeting van de schakels
DS 3 185/65 R15
9 mm
195/55 R16
2 0 5 /4 5 R17 sneeuwkettingen niet mogelijk
DS 3 R ACING 215/40 R18sneeuwkettingen niet mogelijk
Neem voor meer informatie over sneeuwkettingen contact op met het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Praktische informatie

Page 210 of 458

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Een lamp vervangen
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
F
r
einig de koplampen nooit met
een droge of schurende doek en
gebruik geen oplosmiddelen,
F

g
ebruik een spons met zeepwater
of een pH-neutraal product,
F

w
anneer u met een
hogedrukreiniger hardnekkig vuil
probeert te verwijderen, houd
de straal dan nooit langdurig op
de koplampen, de achterlichten
en de randen ervan gericht, om
beschadiging van de vernislaag en
de afdichtrubbers te voorkomen.
Halogeenkoplampen
1. Richtingaanwijzers (PY21W amberkleurig).
2. Pa rkeerlichten (W5W).
3.
G

rootlicht (H1-55W).
4.
D

imlicht (H7-55W).
5.
M

istlampen (PSX24W).
6.
L

ED-dagrijverlichting (diodes).
Bij het vervangen van lampen moet de
verlichting minstens enkele minuten
uitgeschakeld zijn (risico van ernstige
verbranding).
F

R

aak de lamp niet met de
vingers aan, maar gebruik een
niet-pluizende doek.
In verband met het behoud van de
kwaliteit van de koplampen mogen
uitsluitend anti-UV-lampen worden
gebruikt.
Vervang een kapotte lamp altijd
door een nieuwe lamp met dezelfde
specificaties.

Page:   < prev 1-10 ... 161-170 171-180 181-190 191-200 201-210 211-220 221-230 231-240 241-250 ... 460 next >