ESP CITROEN DS4 2011 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 69 of 402

67
Multifunctionele displays

Menu SETUP
)Druk op de toets "SETUP"
om naar het
desbetreffende menu te gaan. Dit menu geeft toegang tot de volgende functies:
- "Configuratie display"
- "Spraaksynthese".
Confi guratie weergave
Via dit menu kunt u de helderheid van het
display, de kleuren van het display en de datum
en de ti
jd instellen.
Spraaksynthese
Via dit menu kunt u het volume van degesproken berichten instellen en een
vrouwenstem of een mannenstem kiezen.
Verander, omwille van de veiligheid,de instellingen uitsluitend als de autohelemaal stilstaat.

Page 97 of 402

95
Comfort




Spiegels
De verstelbare buitenspiegels zorgen voor het benodigde zicht naar achteren bij een
inhaalmanoeuvre of het parkeren van de
auto. De buitenspiegels kunnen ook worden
ingeklapt voor het parkeren in een smalle straat.

Ontwaseming - ontdooiing
Verstellen
)
Zet de knop A
naar links of rechts om de
desbetreffende spiegel te selecteren.) Duw de knop Bin de 4 richtingen om despiegel af te stellen. )
Zet de knop A
weer in het midden.


Buitenspiegels
De waargenomen objecten in de buitenspiegels lijken verder af dan ze inwerkelijkheid zijn.Hiermee moet rekening wordengehouden om de afstand ten opzichte vanachteropkomend verkeer goed in te schatten.



Inklappen
)
Van buitenaf: vergrendel de auto met de
afstandsbediening of de sleutel.) Vanuit het interieur: trek bij aangezetcontact de schakelaar Avanuit de middelste stand naar achteren.


Uitklappen
)
Van buitenaf: ontgrendel de auto met de
afstandsbediening of de sleutel.) Vanuit het interieur: trek bij aangezetcontact de schakelaar Avanuit de middelste stand naar achteren.
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp van de schakelaar A , wordenze niet automatisch uitgeklapt als deauto wordt ontgrendeld. Trek nogmaalsde schakelaar A
naar achteren om de buitenspiegels uit te klappen.

Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels kan wordengedeactiveerd door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Klap de elektrisch bediende spiegels nooit handmatig in of uit.
Als uw auto voorzien is van
spiegelver warming, kunt u dezeinschakelen door bij draaiende
motor op de toets van de
achterruitverwarming te drukken (zie paragraaf
"Ontwaseming - Ontdooiing achterruit").

Page 120 of 402










Brandstofkwaliteit voor
benzinemotoren

Auto's met benzinemotoren kunnen
probleemloos rijden op biobrandstoffen van het
type E10 en E24 (deze bevatten resp.
10% en 24% ethanol) die voldoen aan de
Europese richtlijnen EN 228 en EN 15376.
Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten
tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor
auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn
EN 15293.
Auto's die kunnen rijden op brandstoffen met een ethanolgehalte tot 100% (type E100),
worden alleen verkocht in Brazilië.









Brandstofkwaliteit voor
dieselmotoren

Auto's met dieselmotoren kunnen probleemloos
rijden op biobrandstoffen die aan de huidigeen toekomstige Europese richtlijnen voldoen(diesel die voldoet aan de richtlijn EN 590
gemengd met biobrandstof die voldoet aan de
richtlijn EN 14214) en die aan de pomp getankt
kunnen worden (met een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0 tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof B30 is mogelijk
bij bepaalde dieselmotoren op voor waarde dat
de bijzondere onderhoudsvoorschriften strikt
worden nageleefd. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof (zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke
olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het
brandstofcircuit). Uw auto is voorzien van een katal
ysator, die deschadelijke bestanddelen in de uitlaatgassen
vermindert.Bij benzinemotoren mag uitsluitendloodvrije benzine worden gebruikt.Door de vernauwde vulpijp kan alleen loodvrije
benzine worden getankt.
Onderbreking
brandstoftoevoer

Uw auto is voorzien van een beveiliging die bij een aanrijding onmiddellijk de brandstoftoevoer afsluit.
Indien u per vergissing de verkeerdebrandstof voor uw auto tankt, moet de tank beslist worden afgetaptvoordat de motor kan wordengestart.

Page 167 of 402

165
Veilig vervoeren van kinderen




Adviezen voor kinderzitjes
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij een aanrijding.
Zorg er voor dat de veiligheidsgordels of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bijkorte ritten, worden vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaamvan het kind zoveel mogelijk moet wordenbeperkt. Zorg er bij het bevestigen van hetkinderzitje met de veiligheidsgordel voor dat de veiligheidsgordel correct tegen hetkinderzitje is gespannen en dat de gordelhet kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. Schuif de passagiersstoel, wanneer dezeversteld kan worden, indien nodig naar voren. Zorg er voor een optimale bevestigingvan het kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" voor dat de rugleuning van hetzitje tegen de rugleuning van de stoel van de auto aandrukt en dat de hoofdsteun geen belemmering vormt. Als de hoofdsteun ver wijderd moetworden, berg deze dan zorgvuldig op om te voorkomen dat de hoofdsteun door de autovliegt bij krachtig afremmen.

Kinderen jonger dan 10 jaar mogen nietmet het gezicht in de rijrichting op depassagiersstoel voor worden vervoerd,behalve als de achterzitplaatsen albezet zijn door andere kinderen of als deachterbank niet bruikbaar, neergeklapt of ver wijderd is.
Schakel de airbag aan passagierszijde uit zodra een kinderzitje met de rug in derijrichting op de voorstoel wordt geplaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van deairbag levensgevaarlijk gewond raken.
Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van deveiligheidsgordel moet over de schouder
van het kind liggen zonder de hals te raken.Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt. CITROËN beveelt aan een stoelverhoger met rugleuning te gebruiken voorzienvan een gordelgeleider ter hoogte van deschouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:- geen kinderen zonder toezicht achter in een auto,- nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat,- de sleutels nooit binnen bereik van dekinderen achter in de auto.Gebruik de kindersloten om te voorkomendat de portieren en de portierruiten achter per ongeluk geopend worden. Zorg er voor dat de portierruiten achter niet verder dan voor 1/3 deel geopend worden. Plaats zonneschermen om uw jonge kinderen tegen de zon te beschermen.

Page 179 of 402

177Veiligheid







Brake Assist System (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de
optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt.

Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een
bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de
benodigde bedieningskracht minder wordt en dat de effectiviteit van het remmen wordt
vergroot.
Trap het rempedaal bij een noodstopzeer krachtig in en laat het pedaal niet
los.














Stabiliteitscontrolesystemen (ESP)
Antislipregeling
(ASR) en dynamische
stabiliteitscontrole
(ESC)
De antislipregeling verbetert de tractie van de wielen om doorslippen te voorkomen, door in
te grijpen op de remmen van de aangedreven wielen en op het motorkoppel. De dynamische stabiliteitscontrole grijpt in via de remmen van één of meer wielen en via het
motorkoppel om de auto (binnen de grenzen
van de natuurkundige wetmatigheden) weer in
de juiste koers te brengen.

Inschakelen
De systemen worden automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
De systemen worden geactiveerd zodra de
wielen te weinig grip hebben of de koers van
de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting.
In dat
geval gaat dit controlelampje ophet instrumentenpaneel knipperen.




Intelligente Tractiecontrole
("Snow motion")

Deze auto is uitgerust met een systeem dat
zorgt voor extra tractie op besneeuwde wegen: intelligente tractiecontrole .
Deze functie signaleert situaties met weiniggrip, zoals wegrijden en voortbewegen van
de auto in verse en diepe sneeuw of over
platgereden sneeuw.
In dergelijke omstandigheden regelt de intelligente tractiecontrolehet doorslippen
van de voor wielen om voor een optimale
grip te zorgen. Zo wordt de aandrijving en debestuurbaarheid verbeterd.
Onder gladde omstandigheden is hetraadzaam te rijden op winterbanden.

Page 180 of 402

Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...) kan het nuttig zijn deze systemen even uit teschakelen. U kunt dan de wielen laten spinnen
zodat u weer verder kunt rijden.
) Druk op de toets "ESP OFF", die
zich vlak bij het stuur wiel bevindt.

Opnieuw inschakelen
Deze systemen worden automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of vanaf 50 km/h. ) Druk nogmaals op de toets "ESP OFF"om de systemen handmatig weer in te schakelen.



Storing
De stabiliteitscontrolesystemen zorgenvoor meer veiligheid tijdens het rijden.De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of het te hard rijden.
De goede werking van de systemenwordt verzekerd, mits de voorschriftenvan de constructeur worden nageleefd op het gebied van:


- de wielen (banden en velgen),

- de remcomponenten,

- de elektronische componenten,

- de montage en reparaties.
Laat de systemen na een aanrijdingcontroleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats

.
Als dit verklikkerlampje gaat branden
in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, duidt
dit op een storing in deze systemen.
Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Het is raadzaam om deze systemen zodra het
mogelijk is weer in te schakelen.

Als dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel en het verklikkerlampje van de toets branden, zijn
deze s
ystemen uitgeschakeld.

Page 181 of 402

Veiligheid
Veiligheidsgor dels

Veiligheidsgordels vóór


De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en eenspankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extrabescherming van de bestuurder en passagier
bij frontale en zijdelingse aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen depyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittenden getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid.










Omdoen
)Trek aan de gordel en steek de gesp in degordelsluiting. )Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.



Losmaken
)Druk op de rode knop van de gordelsluiting. )Houd de gordel vast ter wijl deze zich oprolt.


Controlelampje veiligheidsgordel losgemaakt/niet vastgemaakt(op instrumentenpaneel)
Als het contact wordt aangezet,gaat dit controlelampje branden
om aan te geven dat de bestuurder en/of voorpassagier zijn gordel nog niet heeft
vastgemaakt.
Als de snelheid hoger is dan 20 km/h, knipper t
het controlelampje gedurende 2 minuten incombinatie met een steeds sterker wordend geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft hetcontrolelampje branden zolang de bestuurder en/of voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet
heeft vastgemaakt.
Hoogteverstelling
) Knijp de knop Ain en schuif deze omlaag
om het bevestigingspunt lager te plaatsen. ) Schuif de knop Aomhoog om hetbevestigingspunt hoger te plaatsen.

Page 182 of 402







Veiligheidsgordels achter


Omdoen
)Trek aan de gordel en steek de gesp in degordelsluiting. )Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.

Losmaken
)Druk op de rode knop van de gordelsluiting. )Houd de gordel vast ter wijl deze zich oprolt.)Breng bij de veiligheidsgordels van de buitenste zitplaatsen de gesp naar
de bovenzijde van de rugleuning om
te voorkomen dat de
gesp tegen de
zijbekleding klappert. De zitplaatsen achter zi
jn voorzien van een
driepunts veiligheidsgordel met op de buitenste zitplaatsen een spankrachtbegrenzer.
Display controlelampjesveiligheidsgordels
1. Controlelampje veiligheidsgordel
bestuurder losgemaakt/niet vastgemaakt.2. Controlelampje veiligheidsgordel
voorpassagier losgemaakt/niet
vastgemaakt.
Op het display van de veiligheidsgordels en de airbag aan passagierszijde gaat hetcontrolelampje 1 of 2
rood branden. Tevenshoor t u een waarschuwingssignaal en
verschijnt er een bericht op het display als de
veiligheidsgordel niet is vastgemaakt of weer is losgemaakt.

Page 184 of 402




Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hunveiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt. Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens hetrijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoendeeffectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengtevan de gordel automatisch wordt aangepast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. Degordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt. Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst. De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichtingdeblokkeren door stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje wordt opgerold.

Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel:


- dient deze strak om het lichaam teworden gedragen,

- moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt,

- mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen,

- mag deze geen beschadigingen of rafelsver tonen,

- mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd. Vanwege de wettelijkeveiligheidsvoorschriften moetenwerkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk of eengekwalificeerde werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoer t. Laat de veiligheidsgordels van uw autoregelmatig controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,vooral als de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk. Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.

Voorschriften voor kinderen

Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschiktkinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden.

Bij aanrijdingen

De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding
, vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolgvan de activering van de pyrotechnischelading die in het systeem is geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door het CITROËN-netwerk of eengekwalificeerde werkplaats.

.

Page 224 of 402





Snelheidsregelaar
Met behulp van de snelheidsregelaar kan
de bestuurder met een constante ingesteldesnelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
De
functies van de snelheidsregelaar wordenbediend met de toetsen op het stuur.
1.Knop voor het selecteren van desnelheidsregelaar.
2. Toets voor het programmeren van een snelheid en het verlagen van de ingestelde snelheid.3.
Toets voor het programmeren van een snelheid en het verhogen van de ingesteldesnelheid.4.Toets voor het uitschakelen / her vatten van
de snelheidsregeling.
5.Toets voor een overzicht van deopgeslagen snelheden.
(zie paragraaf "Snelheden opslaan")

Bediening op het stuur

Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigenen zijn verantwoordelijkheid nemen.
Houd uw voeten altijd in de buurt van de pedalen. De in
formatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
6
.Snelheidsregeling uitgeschakeld / her vat.
7. Snelheidsregelaar geselecteerd.8.Ingestelde snelheid. 9.
Opgeslagen snelheid selecteren.
(zie paragraaf "Snelheden opslaan")


Weergave op het display
Werking
Het inschakelen
van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig: daarvoor moet de automet een snelheid van minstens 40 km/h en in
de volgende versnelling rijden:
- in de vierde versnelling bij auto's met eenhandgeschakelde versnellingsbak,
- in de tweede versnelling bij auto's met
een EGS-versnellingsbak of automatische
versnellingsbak,
- in
de stand A
bij een elektronisch bediende
versnellingsbak of de stand Dbij eenautomatische versnellingsbak.
Het uitschakelen
van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig met de hendel, door het rem- of koppelingspedaal in te trappen of om
veiligheidsredenen, door activering van het ESP.
Door het gaspedaal in te trappen, kan
de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los te
laten.
Na het afzetten van het contact worden alleingestelde snelheden gewist.

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 50 next >