CITROEN DS4 2014 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 231 of 431

229Rijden

Programmeren



)
Draai de knop 1
in de stand "CRUISE"
:
de snelheidsregelaar is geselecteerd,
maar nog niet ingeschakeld (Pause).

)
Stel de snelheid in door de
wagensnelheid op het gewenste niveau
te brengen en vervolgens op de toets
2
of 3
te drukken (bijv.: 110 km/h); de
snelheidsregelaar is in werking (ON).
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2
en 3
:


- +/- 1 km = kort indrukken,

- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
Als er snelheden in het geheugen zijn opgeslagen, zal het systeem
stoppen bij de dichtstbijzijnde opgeslagen snelheid; raadpleeg de
desbetreffende paragraaf voor meer informatie.


)
Snelheidsregelaar uitschakelen: druk op de toets 4:
het uitschakelen
wordt bevestigd op het display (Pause).

)
Snelheidsregelaar opnieuw inschakelen: druk nogmaals op de
toets 4
.



Overschrijden van de ingestelde snelheid

Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde
snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de
snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.


Uitschakelen van de functie



)
Draai de knop 1
in de stand "0"
: de selectie van de snelheidsregelaar wordt ongedaan
gemaakt. De snelheidsregelaar wordt niet meer op het display weergegeven.



Storing



In het geval van een storing in de
snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid
gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Let tijdens het gebruik van de
snelheidsregelaar op wanneer u
de snelheid met de toetsen instelt; dit
kan een plotselinge verandering van de
wagensnelheid veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde
wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Op een steile helling of bij het trekken van
een zware aanhanger kan het voorkomen
dat de ingestelde snelheid niet wordt
gehaald.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:


- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,

- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.

Page 232 of 431






Parkeerplaatsassistent


Dit systeem meet de afmetingen van een
parkeerplek tussen twee auto's of obstakels en
geeft informatie over:


- de mogelijkheid te parkeren in een lege
parkeerplaats, aan de hand van een model
van uw auto en de benodigde afstanden
voor het manoeuvreren,

- de moeilijkheidsgraad van het inparkeren.
Het systeem meet geen parkeerruimtes op
waarvan de afmetingen aanmerkelijk groter of
kleiner zijn dan het model van de auto.

Weergave op het instrumentenpaneel
U hebt een beschikbare parkeerplek ontdekt:


)
Druk op de schakelaar A
om de functie te
selecteren.

)
Schakel de richtingaanwijzer aan de zijde
van de parkeerplaats in; er verschijnt een
bericht ter bevestiging van het meten.

)
Rij langs de parkeerplaats met een
snelheid van minder dan 20 km/h, en
bereid u voor op het inparkeren.

)
Zodra het systeem klaar is met het meten,
geeft het de moeilijkheidsgraad voor het
inparkeren aan met een melding op het
multifunctionele display, in combinatie met
een geluidssignaal.


Werking

Het controlelampje van de
parkeerplaatsassistent kan twee
verschillende toestanden aangeven:


- brandt constant:
de functie is
geselecteerd door een druk op de
schakelaar A
.

- UIT:
de functie is niet ingeschakeld.

Page 233 of 431

231Rijden

De functie kan de volgende meldingen weergeven: De functie wordt automatisch uitgeschakeld:


- bij het inschakelen van de
achteruitversnelling,

- bij het afzetten van het contact,

- als geen meting nodig is,

- vijf minuten na het selecteren van de
functie,

- als gedurende langer dan een minuut met
meer dan 70 km/h wordt gereden.

Als de zijdelingse afstand tussen uw auto en de
parkeerplek te groot is, bestaat de kans dat het
systeem geen meting uitvoert.
De functie blijft na elke meting beschikbaar,
zodat u meerdere parkeerplaatsen achter
elkaar kunt laten opmeten.
Let er bij slecht weer en in de winter op dat de
sensoren niet ver vuild, bevroren of met sneeuw
bedekt zijn.
De parkeerplaatsassistent schakelt de
parkeerhulp aan de voorzijde tijdens het meten
uit, zolang de auto vooruit rijdt.

Inparkeren mogelijk


Inparkeren moeilijk


Inparkeren afgeraden

Laat het systeem bij een storing
controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.

Page 234 of 431






Parkeerhulp

Deze functie signaleert met behulp van
sensoren in de bumper obstakels in de
nabijheid van de auto (personen, auto's,
bomen, slagbomen, enz.) die binnen het
detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.)
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
worden door dode hoeken in het detectiebereik
mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich
vlak bij de auto bevinden.

Deze functie is een hulpsysteem: de
bestuurder dient altijd alert te blijven en
is zelf verantwoordelijk.
De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij
klinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.

Parkeerhulp achter


Geluidssignalen

De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het
naderen van obstakels. De frequentie van het
geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het
obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de
luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan
welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het
obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter,
klinkt het geluidssignaal ononderbroken.




Grafi sche weergave

De grafische weergave is een aanvulling op
het geluidssignaal. Op het multifunctionele
display worden blokjes weergegeven die het
pictogram van de auto steeds dichter naderen.
Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het display.

Page 235 of 431

233Rijden






Parkeerhulp vóór
Storing

Als er een storing optreedt,
gaat bij het inschakelen van
de achteruitversnelling dit
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
branden en/of wordt er een bericht op het
display weergegeven, in combinatie met een
geluidssignaal (korte pieptoon).
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats. De parkeerhulp vóór is een aanvulling op
de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd
zodra er bij een wagensnelheid van maximaal
10 km/h vóór de auto een obstakel wordt
gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met
een ingeschakelde versnelling vooruit, als er
geen obstakel meer wordt gedetecteerd of
wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan
10 km/h.


De functie wordt automatisch
uitgeschakeld zodra een aanhanger
wordt aangekoppeld of een
fietsendrager wordt gemonteerd (auto's
voorzien van een door CITROËN
aanbevolen trekhaak of fietsendrager).

Controleer bij slecht weer of in winterse
omstandigheden of de sensoren
soms bedekt zijn met modder, ijs
of sneeuw. Bij het inschakelen van
de achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat
de sensoren vuil kunnen zijn.
De parkeerhulp kan geluidssignalen
geven als reactie op bepaalde
omgevingsgeluiden (motoren,
vrachtwagens, drilboren, enz.).


Uitschakelen/activeren van de
parkeerhulp vóór en achter
De functie kan worden uitgeschakeld door deze
knop in te drukken. Het controlelampje in de
knop gaat branden.
Door de knop opnieuw in te drukken wordt de
functie weer geactiveerd. Het controlelampje
dooft.

Aan de hand van het geluid dat via
de luidspreker (voor of achter) wordt
weergegeven, is te herkennen of het
obstakel zich voor of achter de auto
bevindt.

Page 236 of 431

010
Controles

Page 237 of 431

Page 238 of 431

TOTAL & CITROËN


Partners in prestaties en
respect voor het milieu

Innovatie voor nog betere prestaties

Sinds meer dan 40 jaar ontwikkelen de Research &
Development-teams van TOTAL voor CITROËN
smeermiddelen die geschikt zijn voor de nieuwste
technologieën die in auto’s van het merk CITROËN
worden toegepast, zowel voor wedstrijddoeleinden
als gebruik in het dagelijkse leven.
Zo kunt u rekenen op de beste prestaties van de
motor.


Een optimale bescherming
van uw motor
Het gebruik van TOTAL smeermiddelen
bij het onderhoud van uw CITROËN
zorgt voor een langere levensduur en
betere prestaties van de motor, waarbij
tevens het milieu wordt gerespecteerd.

prefereert


Page 239 of 431

237Onderhoud











Motorkap


Openen



)
Open het linker voorportier.

)
Trek de hendel A
onder in de
portiersponning naar u toe.
)
Duw de veiligheidshaak B
naar links en til
de motorkap op.

)
Neem de motorkapsteun C
uit de houder
op de onderzijde van de motorkap.

)
Bevestig de motorkapsteun in de uitsparing
om de motorkap geopend te houden.
De plaats van de ontgrendelingshendel
in het interieur zorgt er voor dat de
motorkap niet geopend kan worden als
het linker voorportier is gesloten.
Open de motorkap niet als het hard
waait.
Wees bij warme motor voorzichtig met het
bedienen van de veiligheidshaak en de
motorkapsteun (kans op brandwonden).






Schakel het Stop & Start-systeem
altijd uit als u handelingen onder de
motorkap wilt uitvoeren, om letsel
door het automatisch activeren van de
START-stand te voorkomen.


Sluiten



)
Haal de motorkapsteun uit de uitsparing.

)
Bevestig de motorkapsteun in de houder
op de onderzijde van de motorkap.

)
Laat de motorkap voorzichtig zakken en
laat deze aan het einde van de slag in het
slot vallen.

)
Trek aan de motorkap om te controleren of
deze goed is vergrendeld.

Page 240 of 431











Brandstoftank leeg
(Diesel)


Bij auto's met HDi-motor is het in het geval van
een lege brandstoftank noodzakelijk om het
brandstofsysteem te ontluchten: raadpleeg de
afbeelding van de desbetreffende motorruimte.

1.6 HDi-motor



)
Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.

)
Open de motorkap.

)
Maak indien nodig de sierkap los om de
handopvoerpomp te kunnen bereiken.

)
Bedien de handopvoerpomp totdat er
weerstand wordt gevoeld (de eerste keer
indrukken kan zwaar zijn).

)
Bedien de startmotor tot de motor aanslaat
(als de motor niet gelijk aanslaat, wacht
dan ongeveer 15 seconden en start de
motor opnieuw).

)
Als de motor na meerdere pogingen niet
aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp
en ver volgens de startmotor opnieuw.

)
Plaats de sierkap terug en klem deze vast.

)
Sluit de motorkap.

Als de tank van uw auto is voorzien van
een tankbeveiliging, raadpleeg dan de
rubriek "Tankbeveiliging (Diesel)".







2.0 HDi-motor



)
Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.

)
Open de motorkap.

)
Ver wijder indien nodig de afdekkap van de
motor voor toegang tot de opvoerpomp.

)
Draai de ontluchtingsnippel los.

)
Bedien de handopvoerpomp tot u brandstof
door de transparante slang ziet stromen.

)
Draai de ontluchtingsnippel vast.

)
Bedien de startmotor tot de motor aanslaat
(als de motor bij de eerste poging niet
aanslaat, wacht dan vijftien seconden
alvorens opnieuw te starten).

)
Als de motor na enkele pogingen niet
aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp
en ver volgens de startmotor opnieuw.

)
Breng de afdekkap van de motor aan en
controleer vervolgens of deze goed vastzit.

)
Sluit de motorkap.

Als de motor niet direct aanslaat,
beëindig dan uw startpoging en herhaal
de procedure.

Page:   < prev 1-10 ... 191-200 201-210 211-220 221-230 231-240 241-250 251-260 261-270 271-280 ... 440 next >