CITROEN JUMPER MULTISPACE 2012 Instructieboekjes (in Dutch)
Page 91 of 268
 89
   
 
Spiegels en ruiten  
 
ERGONOMIE en COMFOR
T
3
 
ELEKTRISCH BEDIENBARE RUITEN
 
 
 
1.   Schakelaar ruitbediening bestuurderszijde 
   
2.   Schakelaar ruitbediening passagierszijde    De elektrische ruitbediening wordt 
uitgeschakeld: 
   
 
-   ongeveer 45 seconden na het afzetten 
van het contact. 
   
-   als bij afgezet contact een voorportier 
wordt geopend.  
 
 
 Resetten 
 
Nadat de accukabels los zijn geweest, moet 
de ruitbediening opnieuw gereset worden. 
  Open de ruit volledig en sluit de ruit. 
Telkens als de schakelaar omhoog wordt 
getrokken, sluit de ruit enkele centimeters.
Laat de schakelaar los en trek hem opnieuw 
omhoog totdat de ruit volledig is gesloten. 
  Tijdens deze handelingen is de beveiliging 
tegen beknellen uitgeschakeld.  
 
 
  U kunt de ruiten op twee manieren 
bedienen: 
   Handbediening
 
Duw of trek de schakelaar tot aan het zware 
punt om de ruit te openen of te sluiten. De ruit 
stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten.  
 
 Automatische bediening
 
Duw of trek de schakelaar voorbij het zware 
punt. Als u de schakelaar hebt losgelaten, 
opent of sluit de ruit volledig. Druk nogmaals 
op de schakelaar om het openen of sluiten 
te stoppen. 
Beveiliging tegen beknellen (volgens uitvoering)
  Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit, 
stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk 
weer open. 
  Als de ruit niet wil sluiten, druk dan op de 
schakelaar om de ruit helemaal te openen. 
Trek vervolgens binnen 4 seconden de 
schakelaar omhoog tot de ruit volledig is 
gesloten. 
  Tijdens deze handelingen is de beveiliging 
tegen beknellen uitgeschakeld.  
 
 
Gebruiksvoorschrift
 
Wanneer tijdens het bedienen van de ruit 
iets tussen de ruit en de sponning bekneld 
raakt, moet de ruit weer worden geopend. 
Druk daarvoor op de desbetreffende 
schakelaar. 
  Wanneer de bestuurder de ruit aan de 
passagierszijde bedient, moet hij ervan 
verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten 
van de ruit verhindert. 
  De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat 
de passagiers op de juiste manier gebruik 
maken van de elektrische ruitbediening. 
  Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het 
bedienen van de ruit niet kunnen bezeren.   
Page 92 of 268
90
   
 Veiligheid tijdens het rijden 
HANDREM  
Als de auto stilstaat op een helling, draai 
dan de wielen richting trottoir en trek de 
handrem aan. 
  Het is zeker bij een beladen auto niet 
voldoende een versnelling in te schakelen 
bij het parkeren van de auto.   
ALARMKNIPPERLICHTEN
 
Druk deze knop in, de richtingaanwijzers 
knipperen tegelijkertijd. 
  De alarmknipperlichten werken ook als het 
contact is afgezet. 
  Gebruik de alarmknipperlichten alleen 
bij een noodsituatie, een noodstop of in 
uitzonderlijke omstandigheden. 
VEILIGHEID TIJDENS HET RIJDEN
   
Aantrekken 
 
Trek aan de hendel van de handrem om de 
auto op de handrem te zetten. 
  Controleer voordat u uitstapt of de handrem 
goed is aangetrokken. 
  Als de handrem nog (iets) is 
aangetrokken, wordt dit aangegeven 
door dit verklikkerlampje op het 
instrumentenpaneel. Loszetten 
  Trek aan de hendel van de handrem en druk 
op de knop om de handrem los te zetten.   
Page 93 of 268
 91
Parkeerhulp  
 
VEILIGHEI
D
4
 
De parkeerhulp achter met geluidssignalen 
en/of een grafische weergave bestaat uit 
vier parkeersensoren die zijn aangebracht in 
de achterbumper. Het systeem waarschuwt 
de bestuurder voor elk obstakel (persoon, 
auto, boom, hek, …) dat zich binnen het 
bereik van het systeem achter de auto 
bevindt. 
  Het waarschuwt u niet voor objecten die 
zich direct onder de bumper bevinden. 
Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden 
of gelijksoortige voorwerpen worden 
waargenomen bij aanvang van de 
aanrijmanoeuvre, maar niet meer wanneer 
de auto te dicht genaderd is. 
Inschakelen van de achteruitversnelling
  Een geluiddsignaal bevestigt dat het 
systeem wordt ingeschakeld zodra de 
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. 
  Een geluidssignaal geeft de afstand tot het 
obstakel aan. Hoe dichter de auto bij het 
obstakel komt, hoe korter de tijd tussen de 
geluidssignalen is. Als de auto minder dan 
ongeveer 30 centimeter van het obstakel 
verwijderd is, is het geluidssignaal continu 
hoorbaar. 
   
Activeren/Deactiveren
 
PARKEERHULP ACHTER
 
 
Weergave op het display  
   Druk op deze schakelaar om 
het systeem te activeren of te 
deactiveren. 
  De geactiveerde of 
gedeactiveerde toestand van het systeem 
wordt opgeslagen bij het afzetten van het 
contact.  
 
 
Storing 
 
Als het systeem bij het inschakelen van 
de achteruitversnelling niet werkt, gaat 
het lampje van de schakelaar branden in 
combinatie met een geluidssignaal en een 
melding op het display. Raadpleeg het 
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats.  
 
 
Gebruiksvoorschrift
 
Zorg ervoor dat de sensoren in de winter of 
bij slecht weer niet bedekt zijn met modder, 
ijs of sneeuw. 
  Het systeem zal automatisch worden 
uitgeschakeld bij het trekken van een 
aanhanger of de montage van een 
fietsdrager (auto met een door CITROËN 
aanbevolen trekhaak of fietsdrager). 
  De parkeerhulp is een hulpmiddel voor de 
bestuurder die desondanks waakzaam moet 
blijven en verantwoordelijk is.  
Uitschakelen van de parkeerhulp
 
Zet de versnellingsbak in de neutraalstand.   
Page 94 of 268
ABS
ABS
   
 Veiligheid tijdens het rijden 
 
CLAXON
 
Druk op het midden van het stuurwiel. 
 
ANTIBLOKKEERSYSTEEM (ABS - REF)
 
Het ABS zorgt samen met de elektronische 
remdrukregelaar (REF) tijdens het 
remmen voor een betere stabiliteit en 
bestuurbaarheid van uw auto, vooral op een 
slecht of glad wegdek. 
  Het ABS voorkomt het blokkeren van de 
wielen, terwijl de remdrukregelaar de 
remdruk over de vier wielen verdeelt. 
Gebruiksvoorschrift 
  Het ABS treedt automatisch in werking als 
één van de wielen dreigt te blokkeren. Het 
systeem zorgt niet voor een kortere remweg. 
  Op een erg glad wegdek (sneeuw, olie, enz.) 
kan de remweg door de werking van het 
ABS langer zijn. Trap het rempedaal bij een 
noodstop krachtig en volledig in en laat het 
niet los, ook niet op een glad wegdek. Het 
ABS zorgt er dan voor dat u om het obstakel 
heen kunt sturen. 
  De normale werking van het 
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door 
het trillen van het rempedaal. 
  Zorg er bij vervanging van de wielen 
(banden en velgen) voor dat er wielen 
worden gemonteerd die zijn voorzien van 
een artikelnummer van CITROËN.   Als dit verklikkerlampje gaat 
branden in combinatie met de 
verklikkerlampjes remsysteem 
en STOP, een geluidssignaal en 
een melding op het display, duidt dit op een 
storing in de elektronische remdrukregelaar. 
Door deze storing zou u tijdens het remmen 
de controle over uw auto kunnen verliezen. 
   
Stop onmiddellijk op een veilige plaats.  
 
NOODREMASSISTENTIE (AFU) 
 
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen 
de optimale remdruk sneller wordt bereikt: 
trap het rempedaal volledig in zonder het los 
te laten. 
  Het systeem wordt ingeschakeld als de 
snelheid waarmee het rempedaal wordt 
ingetrapt groot is en zorgt ervoor dat de 
benodigde bedieningskracht verandert.    Als dit verklikkerlampje gaat 
branden in combinatie met een 
geluidssignaal en een melding 
op het display, duidt dit op een 
storing in het antiblokkeersysteem. Door 
deze storing zou u tijdens het remmen de 
controle over uw auto kunnen verliezen.   Raadpleeg in beide gevallen het 
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats.  
  Houd het rempedaal ingetrapt om de 
werking van de noodremassistentie voort te 
zetten.  
  
Page 95 of 268
ESP
 93
   
 Veiligheid tijdens het rijden  
 
VEILIGHEI
D
4
 
ANTISPINREGELING(ASR) EN ELEKTRONISCH
STABILITEITSPROGRAMMA (ESP)
  Deze systemen staan in verbinding met het 
ABS en zijn hier een aanvulling op. 
  De ASR zorgt voor een optimale overbrenging 
van de aandrijfkracht op de weg, zodat wordt 
voorkomen dat u tijdens het accelereren de 
controle over de auto verliest. 
  Het systeem past de aandrijfkracht aan om 
het doorspinnen van de wielen te voorkomen 
via de remmen van de aangedreven wielen 
en de motor. Het systeem zorgt ook voor 
meer koersstabiliteit bij het accelereren. koers van de auto afwijkt van de door de 
bestuurder gewenste richting. 
Uitschakelen ASR/ESP 
  In bijzondere omstandigheden (als de auto 
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle 
grond, ...) kan het nuttig zijn het ASR/ESP 
uit te schakelen, zodat de wielen kunnen 
slippen en weer grip kunnen krijgen. 
   
 
-   Druk op de knop die zich op de 
middenconsole bevindt. 
   
-   Het verklikkerlampje gaat branden: 
de systemen ASR en ESP zijn 
uitgeschakeld.     
Controle van werking  
 
Gebruiksvoorschrift
 
Het ASR-/ESP-systeem zorgt voor meer 
veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder 
mag zich echter nooit laten verleiden tot 
het nemen van meer risico's en het te hard 
rijden. 
  De goede werking van het systeem wordt 
verzekerd onder voorwaarde dat de 
voorschriften van de constructeur op het 
gebied van wielen (banden en velgen), 
onderdelen van het remsysteem en 
elektronische onderdelen worden nageleefd 
en dat de procedures voor montage en het 
uitvoeren van werkzaamheden door het 
worden opgevolgd. 
  Laat deze systemen na een aanrijding 
controleren door het CITROËN-netwerk of 
een gekwalificeerde werkplaats.  
Werking van het ASR- en ESP-systeem 
 
Het lampje knippert tijdens een 
ingreep van de ASR of het ESP.  
   
De systemen worden opnieuw: 
   
 
-   automatisch ingeschakeld als de 
wagensnelheid hoger wordt dan 
50 km/h, 
   
-   handmatig ingeschakeld door nogmaals 
op de knop te drukken.  
   Bij een storing in de systemen 
zal het verklikkerlampje gaan 
branden in combinatie met een 
geluidssignaal en een melding op 
het display. 
  Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats om het systeem 
na te laten kijken. 
  Het verklikkerlampje kan ook gaan 
branden in het geval van een te lage 
bandenspanning. Controleer van alle 
banden de bandenspanning.  
 
  Houd als het ESP is ingeschakeld in een 
bocht het stuurwiel altijd in de gewenste 
richting en stuur niet tegen. 
  Het ESP-systeem grijpt automatisch in 
via het remsysteem en de motor als de  
Page 96 of 268
94
   
 Veiligheidsgordels  
 
 
 
Hoogteverstelling 
 
Knijp de knop van de geleider in en schuif 
deze omhoog of omlaag (veiligheidsgordel 
bestuurdersstoel en enkele passagiersstoel). 
  Als uw auto is voorzien van een 
tweezitsbank, is de veiligheidsgordel 
van de middelste zitplaats niet in hoogte 
verstelbaar.  
Losmaken 
 
Druk op de rode knop. 
 VEILIGHEIDSGORDELS 
 
 
Gebruiksvoorschrift
 
De bestuurder dient er vóór het wegrijden 
zeker van te zijn dat alle inzittenden hun 
veiligheidsgordels op de juiste manier 
hebben vastgemaakt. 
  Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het 
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al 
betreft het een korte rit. 
  De veiligheidsgordels zijn voorzien van een 
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte 
van de gordel automatisch wordt aangepast 
aan uw lichaamsbouw. 
  Gebruik geen accessoires om de 
veiligheidsgordels minder strak te laten 
aansluiten (zoals wasknijpers, klemmen, 
veiligheidsspelden, ...). 
  Controleer zowel voor als na het gebruik van 
de gordel of deze goed is opgerold. 
  Controleer na het neerklappen of verplaatsen 
van een stoel of de achterbank of de gordel 
goed is opgerold en de gordelsluiting zich op 
de juiste plaats bevindt. 
  De gordelspanners van de veiligheidsgordels 
vóór kunnen, afhankelijk van de aard en 
de kracht van de aanrijding, onafhankelijk 
van de airbags afgaan. De gordelspanners 
trekken de veiligheidsgordels direct stevig 
tegen het lichaam van de inzittenden. Het 
afgaan van de gordels gaat gepaard met 
een lichte onschadelijke rookvorming en 
een geluid als gevolg van de pyrotechnische 
lading in het systeem. 
  De gordelkrachtbegrenzer beperkt de kracht 
waarmee de gordel tegen het lichaam van 
de inzittenden getrokken wordt. 
   Vastmaken 
 
Trek aan de gordel en steek de gesp in de 
gordelsluiting. 
  Trek aan de gordel om de vergrendeling van 
de gesp te controleren.     
Verklikkerlampje 
veiligheidsgordel bestuurder 
   
Als de bestuurder zijn 
veiligheidsgordel niet heeft 
vastgemaakt, gaat bij het starten 
van de motor het verklikkerlampje 
branden.  
   
Verklikkerlampje 
veiligheidsgordel passagier 
  Als uw auto is voorzien van een 
passagiersstoel vóór, gaat als 
bij het starten van de motor de 
passagier zijn veiligheidsgordel niet heeft 
vastgemaakt, dit verklikkerlampje branden.  
  
Page 97 of 268
 95
Veiligheidsgordels  
 
VEILIGHEI
D
4
 
De oprolautomaten zijn voorzien van een 
automatische blokkeerinrichting die in werking 
treedt bij een aanrijding, een noodstop of het 
over de kop slaan van de auto. 
  De veiligheidsgordels met pyrotechnische 
gordelspanners werken alleen als het 
contact aan staat. 
  U kunt de gordel losmaken door de rode 
knop op de gesphouder in te drukken.
Geleid de gordel tijdens het oprollen. 
  Als de gordelspanners zijn geactiveerd, 
gaat het verklikkerlampje airbag branden. 
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats.    
Voorschriften voor kinderen: 
   
 
-   maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner 
dan 1,50 m gebruik van een geschikt 
kinderzitje. 
   
-   laat nooit een kind op schoot zitten 
tijdens het rijden. De veiligheidsgordel 
mag door niet meer dan één persoon 
gedragen worden.   VEILIGHEIDSGORDELS 
ZITPLAATSEN VÓÓR
 
VEILIGHEIDSGORDELS 
ACHTERZITPLAATSEN 
  Als uw auto is voorzien van een losse stoel 
en een tweezitsbank, zijn de 3 zitplaatsen 
voorzien van driepunts veiligheidsgordels 
met oprolautomaat. 
  De middelste zitplaats is voorzien van een 
gordelgeleider en een oprolautomaat die zijn 
bevestigd aan de rugleuning.    Raadpleeg voor meer informatie over 
kinderzitjes in rubriek 4 het gedeelte 
"Kinderen in de auto". 
  Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften 
moeten werkzaamheden en controles aan de 
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door 
het CITROËN-netwerk, dat tevens voor de 
garantie zorgt en de werkzaamheden volgens 
de voorschriften uitvoert. 
  Laat de veiligheidsgordels van uw auto 
regelmatig (ook na een kleine aanrijding) 
controleren door het CITROËN-netwerk of 
een gekwalifi ceerde werkplaats: de gordels 
mogen geen slijtagesporen en scheuren 
vertonen en er mogen geen wijzigingen aan 
de gordels zijn aangebracht. 
  Reinig de veiligheidsgordels met 
zeepsop of een reinigingsmiddel voor 
textiel, verkrijgbaar bij het 
CITROËN-netwerk.  
    Voor een effectieve werking van de 
veiligheidsgordel: 
   
 
-   mag deze door niet meer dan één 
persoon worden gedragen, 
   
-   moet worden voorkomen dat de gordel 
gedraaid raakt en moet de gordel in een 
vloeiende beweging naar voren worden 
getrokken, 
   
-   dient deze strak om het lichaam te 
worden gedragen.  
  De schoudergordel moet langs het holle 
gedeelte van de schouder worden geplaatst. 
  De heupgordel moet zo laag mogelijk op het 
bekken worden geplaatst. 
  Draai de gespen van de veiligheidsgordels 
niet om; de gordels zijn dan niet voldoende 
effectief. Als de zitplaatsen zijn voorzien 
van armsteunen, moet de heupgordel altijd 
onder de armsteun door worden geleid. 
  Controleer of de gordel goed is vastgemaakt 
door even aan de riem te trekken. 
   
Met airbags vóór 
 
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien 
van pyrotechnische gordelspanners en 
gordelkrachtbegrenzers.  
 
 
Zonder airbags vóór 
 
Als uw auto is voorzien van een 
tweezitsbank vóór zonder airbags vóór, 
is de veiligheidsgordel van de middelste 
passagier niet voorzien van een 
pyrotechnische gordelspanner.  
  Zorg ervoor dat de gordels op de 2
e en 
3e zitrij in de juiste gordelsluiting worden 
vastgemaakt. Bevestig de gordels van de 
buitenste zitplaatsen niet in de gordelsluiting 
van de middelste zitplaats en andersom.  
Page 98 of 268
96
Page 99 of 268
 97
   
 Airbags  
 
VEILIGHEI
D
4
 
De airbags zijn speciaal ontworpen voor 
een betere veiligheid van de inzittenden 
(behalve op de middelste zitplaatsen van 
zitrij 2 en 3) bij ernstige aanrijdingen: 
ze vormen een aanvulling op de 
werking van de veiligheidsgordels met 
gordelkrachtbegrenzers. 
  De elektronische schoksensoren registreren 
in dat geval de frontale en zijdelingse 
aanrijdingen waaraan de registratiezones 
voor een aanrijding worden blootgesteld: 
   
 
-   bij een ernstige aanrijding worden de 
airbags onmiddellijk opgeblazen en 
beschermen ze de inzittenden van de 
auto.    Direct na de aanrijding ontsnapt het gas 
zodat noch het zicht, noch het eventueel 
verlaten van de auto door de inzittenden 
wordt belemmerd, 
   
 
-   bij een minder ernstige aanrijding of 
een aanrijding van achteren en in 
bepaalde gevallen waarin de auto over 
de kop slaat, treden de airbags niet in 
werking. De veiligheidsgordels zorgen 
in deze situaties voor een afdoende 
bescherming.  
  De kracht van de aanrijding is afhankelijk 
van het soort obstakel en de snelheid van 
de auto op dat moment.    Wanneer een kinderzitje met de rug in 
de rijrichting op de passagiersstoel is 
geplaatst, moet de airbag aan passagierszijde 
zijn uitgeschakeld. Zie in rubriek 4 het 
gedeelte "Kinderen aan boord".  
     
De airbags werken alleen als het 
contact aan is. 
  De airbags werken slechts eenmaal. Als er 
een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens 
hetzelfde of een volgend ongeval), werken 
de airbags niet meer. 
  Het activeren van de airbags gaat gepaard 
met wat onschadelijke rook en een knal, 
als gevolg van de activering van de 
pyrotechnische lading die in het systeem is 
geïntegreerd. 
  De rook is niet schadelijk, maar kan voor 
personen die daar gevoelig voor zijn, 
irriterend zijn. 
  De knal die bij de ontsteking wordt 
geproduceerd, kan het gehoor gedurende 
een korte periode enigszins verminderen. 
  AIRBAGS 
Page 100 of 268
98
   
 
Airbags 
 
 
Gebruiksvoorschrift
 
Maak er een gewoonte van om normaal 
rechtop in de voorstoelen te zitten. 
  Draag altijd een correct afgestelde 
veiligheidsgordel. 
  Zorg dat er zich niets bevindt tussen 
de airbag en de inzittenden (kinderen, 
huisdieren, objecten...). Dit kan de goede 
werking van de airbag belemmeren en/of 
de inzittende bij het opblazen van de airbag 
verwonden. 
  Laat na een aanrijding of diefstal van uw 
auto de airbagsystemen controleren. 
  Het is beslist niet toegestaan om 
werkzaamheden uit te voeren aan 
airbagsystemen, raadpleeg hiervoor het 
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats.    
Zij-airbags 
  Bedek de stoelen uitsluitend met de 
goedgekeurde stoelhoezen. Deze 
belemmeren het activeren van de zij-airbags 
niet. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of 
een gekwalificeerde werkplaats. 
  Bevestig nooit iets aan de rugleuning van 
de stoelen, dit zou bij het afgaan van de 
airbags kunnen leiden tot verwondingen aan 
armen of middel. 
  Ga niet onnodig dicht tegen het 
portierpaneel zitten.  
   
Airbags vóór 
  Houd het stuurwiel niet aan de spaken 
vast en laat uw handen niet op het 
stuurwielkussen rusten. 
  Zorg ervoor dat de passagier zijn voeten niet 
op het dashboard laat rusten, hij kan anders 
ernstig letsel oplopen als de airbag wordt 
opgeblazen. 
  Het is raadzaam niet te roken in de 
auto. Als de airbag wordt opgeblazen, 
kunnen brandende sigaretten of een pijp 
brandwonden of ander letsel veroorzaken. 
  Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten 
in de stuurwielbekleding en sla er niet op.  
    Zelfs als alle bovenstaande voorschriften 
worden nageleefd, blijft de kans bestaan 
op letsel of lichte brandwonden aan het 
hoofd, de borst of de armen als de airbag 
wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk 
zeer snel opgeblazen (binnen enkele 
milliseconden) en loopt vervolgens even 
snel leeg, waarbij de warme gassen via de 
daarvoor bestemde openingen naar buiten 
stromen.    
 
Window-airbags 
  Bevestig nooit iets op de hemelbekleding, 
dit zou bij het afgaan van de window-airbags 
kunnen leiden tot hoofdletsel. 
  Demonteer nooit de handgrepen van het 
dak; deze maken deel uit van de bevestiging 
van de window-airbags.