FIAT 500L 2018 Instructieboek (in Dutch)
Page 101 of 280
Belangrijke aanbevelingen voor het
veilig vervoeren van kinderen
Monteer de kinderzitjes op de
achterbank, omdat die plaats bij een
ongeval de meeste bescherming biedt.
Houd kinderen zo lang mogelijk in
kinderzitjes die tegen de rijrichting
in gemonteerd zijn, tot ze 3-4 jaar zijn.
Indien een kinderzitje tegen de
rijrichting in op de achterbank is
gemonteerd, dan is het raadzaam om
het kinderzitje zo dicht mogelijk tegen
de voorstoel aan te monteren.
Als de passagiersairbag buiten
werking is gesteld, controleer dan of de
led
op het paneel op het dashboard
brandt om er zeker van te zijn dat
deze airbag daadwerkelijk is
uitgeschakeld.
Neem de aanwijzingen die de
producent verplicht bij het kinderzitje
moet leveren zorgvuldig in acht.
Bewaar deze aanwijzingen samen met
de overige documenten en dit
instructieboek in het voertuig. Gebruik
geen gebruikte kinderzitjes waarvan
de gebruiksaanwijzingen ontbreken.
Elk kinderzitje is bedoeld voor
slechts één kind: vervoer nooit twee
kinderen in één zitje.
Controleer altijd of de gordel niet
langs de nek van het kind loopt.
Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door eraan te trekken.
Controleer tijdens het rijden of het
kind geen verkeerde houding aanneemt
of de gordels losmaakt.
Laat een kind nooit het diagonale
gordelgedeelte onder zijn arm of achter
zijn rug omleggen.
Vervoer kinderen nooit op schoot,
ook geen pasgeborenen. Niemand is in
staat om een kind vast te houden bij
een ongeval.
Als de auto betrokken is geweest bij
een aanrijding, vervang het kinderzitje
dan door een nieuwe. Bovendien,
en afhankelijk van het type kinderzitje
dat geïnstalleerd is, moeten de
ISOFIX-verankeringen of de
veiligheidsgordel waarmee het
kinderzitje vastzat ook worden
vervangen.
De achterste hoofdsteun kan zo
nodig verwijderd worden om een
kinderzitje te monteren. De hoofdsteun
moet altijd in de auto aanwezig zijn
en worden aangebracht als de stoel
door een volwassen passagier wordt
gebruikt of als een kind in een zitje
zonder rugleuning zit.
BELANGRIJK
75)ZEER GEVAARLIJK Plaats NOOIT een
kinderzitje tegen de rijrichting in op de
passagiersstoel van auto's met een actieve
passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe
klein ook, kan de airbag dodelijk letsel van
het kind tot gevolg hebben. Het is
raadzaam kinderen altijd in kinderzitjes op
de achterbank te vervoeren: bij een
ongeval biedt de achterbank de meeste
bescherming.
76)Op de zonneklep is een etiket met
symbolen aangebracht dat eraan herinnert
dat de airbag verplicht uitgeschakeld
moet worden als een tegen de rijrichting in
gemonteerd kinderzitje op de voorstoel
wordt gemonteerd. Houd u altijd aan
de aanwijzingen op de zonneklep aan de
passagierszijde (zie de paragraaf
“Aanvullend veiligheidssysteem (SRS) -
Airbag”).
77)Mocht het toch nodig zijn om een kind
in een tegen de rijrichting in gemonteerd
kinderzitje op de voorste passagiersstoel te
vervoeren, dan moeten de frontairbag en
zijairbag aan passagierszijde worden
uitgeschakeld via het hoofdmenu van het
display (zie de paragraaf "Display", in
het hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel"); de uitschakeling
moet geverifieerd worden door te
controleren of de led
OFF op het
dashboard brandt. Bovendien moet de
passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren zijn geschoven om te voorkomen
dat het kinderzitje eventueel in aanraking
komt met het dashboard.
99
Page 102 of 280
78)Verplaats de voorste passagiersstoel of
de achterbank niet als er een kind op zit
of als het kind in een geschikt kinderzitje zit.
79)Onjuiste montage van het kinderzitje
kan ertoe leiden dat het
beschermingssysteem inefficiënt wordt. Bij
een ongeval kan het kinderzitje loskomen
en kan het kind zelfs dodelijk gewond
raken. Houd u, bij het monteren van
kinderzitjes voor pasgeborenen of kinderen,
strikt aan de aanwijzingen van de
Fabrikant.
80)Wanneer het kinderzitje niet in gebruik
is, zet het dan vast met de
veiligheidsgordel of met de ISOFIX-
verankeringen, of verwijder het uit het
voertuig. Laat het kinderzitje niet los in het
interieur liggen. Op die manier kan het geen
letsel bij de inzittenden veroorzaken, als er
plotseling moet worden geremd of in
geval van een ongeval.
81)Verwijder de stoel niet als het kinderzitje
eenmaal is geplaatst: verwijder altijd eerst
het kinderzitje voordat enige aanpassingen
worden gemaakt.
82)Zorg er altijd voor dat het borstgedeelte
van de veiligheidsgordel niet onder de
armen of achter de rug van het kind loopt.
Bij een ongeval zal de veiligheidsgordel
het kind niet vast kunnen houden, met het
risico van zelfs dodelijk letsel. Daarom moet
het kind de veiligheidsgordel altijd correct
omleggen.
83)Gebruik één onderste verankeringspunt
niet voor de installatie van meer dan één
kinderzitje.84)Als een universeel ISOFIX-kinderzitje
niet aan alle drie de verankeringspunten is
vastgemaakt, zal het kinderzitje het kind
niet goed kunnen beschermen. In geval
van een ongeval zou het kind ernstig
gewond kunnen raken of zelfs kunnen
overlijden.
85)Monteer het kinderzitje alleen bij
stilstaande auto. Het kinderzitje is op de
juiste wijze aan de beugels bevestigd
als de vergrendeling hoorbaar vastklikt. De
instructies voor montage, demontage en
plaatsing moeten in elk geval worden
opgevolgd. De fabrikant van het kinderzitje
is verplicht deze instructies bij het
kinderzitje te leveren.AANVULLEND
VEILIGHEIDS
SYSTEEM (SRS) -
AIRBAGS
De auto is uitgerust met:
frontairbag bestuurderszijde;
frontairbag passagierszijde;
knie-airbag bestuurderszijde (voor
bepaalde versies/markten);
frontairbags ter bescherming van
bekken, borst en schouders van
bestuurder en passagier (voor bepaalde
versies/markten);
zijairbags ter bescherming van het
hoofd van passagiers op de voorstoel
en op de achterbank (gordijnairbag).
FRONTAIRBAGS
De frontairbags voor bestuurder/
passagier en de knie-airbag voor de
bestuurder (voor bepaalde versies/
markten) beschermen de inzittenden op
de voorstoelen in geval van
middelzware/zware frontale botsingen,
door de airbag tussen de inzittende
en het stuurwiel of het dashboard op te
blazen.
Als de airbags niet worden opgeblazen
bij andere soorten ongevallen
(botsingen opzij, achterop, over de kop
slaan enz.), wijst dit niet op een storing
van het systeem.
100
VEILIGHEID
Page 103 of 280
De frontairbags voor bestuurder en
passagier zijn geen vervanging voor de
veiligheidsgordels, maar een aanvulling
hierop. Draag dus altijd
veiligheidsgordels, zoals trouwens bij de
wet voorgeschreven is in alle Europese
landen en de meeste landen
daarbuiten.
Bij een botsing worden degenen die
geen veiligheidsgordel dragen naar
voren geworpen en kunnen zo in
contact komen met een airbag die nog
niet volledig opgeblazen is. Onder
deze omstandigheden wordt de
inzittende minder door de airbag
beschermd.
In de volgende omstandigheden kan
het voorkomen dat de frontairbags niet
worden opgeblazen:
frontale botsingen tegen makkelijk
vervormbare onderdelen, die niet het
plaatwerk aan de voorkant van het
voertuig zijn (bijv. spatbord tegen de
vangrail, etc.);
de auto schuift onder andere auto’s
of veiligheidsbarrières (bijvoorbeeld
onder vrachtwagens of vangrails);Als de airbags onder de hierboven
beschreven omstandigheden niet
opgeblazen worden, dan bieden ze
geen aanvullende bescherming ten
opzichte van de veiligheidsgordels,
zodat hun activering geen zin heeft. In
deze gevallen wijst de uitgebleven
activering dus niet op een storing van
het systeem.
De frontairbags voor bestuurder en
passagier zijn ontworpen en afgesteld
om inzittenden voorin met omgelegde
veiligheidsgordels te beschermen.
Wanneer de airbags volledig
opgeblazen zijn, nemen ze bijna alle
ruimte in beslag tussen het stuurwiel en
de bestuurder en tussen het dashboard
en de passagier.
Bij lichte frontale botsingen (waarbij de
bescherming van de omgelegde gordel
volstaat) worden de airbags niet
opgeblazen. De veiligheidsgordels
moeten dus altijd gedragen worden. Bij
een frontale aanrijding zorgen de
veiligheidsgordels ervoor dat de
inzittenden in de juiste stand worden
gehouden.Frontairbag bestuurderszijde
86) 87)
Deze bestaat uit een onmiddellijk
opblaasbaar kussen dat in een speciale
ruimte in het midden van het stuurwiel
is geplaatst fig. 84.
84F0Y0613C
101
Page 104 of 280
Frontairbag passagierszijde
88)
Deze bestaat uit een onmiddellijk
opblaasbaar kussen dat in een speciale
ruimte in dashboard fig. 85 is
opgeborgen; deze airbag heeft een
groter volume dan de
bestuurdersairbag.Frontairbag passagier en
kinderzitjes
89) 90) 91) 92)
PlaatsNOOITeen kinderzitje tegen de
rijrichting in op de voorstoel met een
actieve passagiersairbag. Als bij een
botsing de airbag wordt opgeblazen,
kan dit leiden tot dodelijk letsel van het
kind.
NeemALTIJDde aanwijzingen vermeld
op het label op de zonneklep aan
passagierszijde fig. 86 in acht.Knie-airbag bestuurder
(voor bepaalde versies/markten)
Deze bevindt zich onder een speciale
afdekking fig. 87 in een speciale ruimte
onder het dashboard. Deze biedt extra
bescherming in het geval van een
frontale botsing.
85F0Y0113C
86F0Y0708C
87F0Y0207C
102
VEILIGHEID
Page 105 of 280
Uitschakeling airbags aan
passagierszijde: frontairbag en
zijairbag voor bescherming van
bekken, borst en schouders (voor
bepaalde versies/markten)
Als een kind vervoerd moet worden in
een kinderzitje dat achterstevoren
op de voorstoel is geplaatst, moeten de
frontairbag en zijairbag aan
passagierszijde om bekken, borst en
schouders te beschermen, worden
uitgeschakeld (voor bepaalde
markten/versies).
Gebruik het Instellingenmenu op het
display voor het uitschakelen van de
airbags (zie de paragraaf "Display"
in het hoofdstuk "Kennismaking met
het instrumentenpaneel").
De led
fig. 88 zit op het
instrumentenpaneel: wanneer de sleutel
naar MAR wordt gedraaid, gaat de led
enkele seconden branden. Als dit
niet het geval is, neem dan contact op
met het Fiat Servicenetwerk.Tijdens de eerste seconden geeft het
branden van de led niet de werkelijke
toestand van de
passagiersbescherming aan, maar
heeft alleen tot doel om de correcte
werking ervan te controleren. Na een
controle van enkele seconden zal
de led de beschermingsstatus van de
passagiersairbag aangeven
(bescherming passagiersairbag uit:
led constant aan /bescherming
passagiersairbag aan:led uit).
88F0Y0650C
103
Page 106 of 280
FRONTAIRBAG PASSAGIER EN KINDERZITJES: WAARSCHUWING
89F0Y0709C
104
VEILIGHEID
Page 107 of 280
ZIJAIRBAGS
Om de bescherming van de inzittenden
in geval van een flankbotsing te
vergroten, is de auto uitgerust met in de
voorstoelen gemonteerde zijairbags
(voor bepaalde markten/versies) en
hoofdairbags.
Zijairbag
(voor bepaalde versies/markten)
Deze bestaan uit twee soorten kussens
die zich in de rugleuning van de
voorstoelen bevinden fig. 90 en die het
bekken, de borst en schouders van
de inzittenden bij middelzware
zijdelingse botsingen beschermen.
Hoofdairbag
Deze bestaat uit een "gordijnairbag" die
zich achter de dakbekleding aan de
zijkant bevindt en afgedekt is met
speciale afwerkingselementen fig. 91.Dit type airbag is ontworpen om het
hoofd van de inzittenden voorin en
achterin te beschermen bij
flankbotsingen, dankzij het grote
oppervlak dat in opgeblazen toestand
wordt beslagen.
Bij lichte flankbotsingen is het opblazen
van de hoofdairbags niet vereist.
Het systeem biedt de beste
bescherming bij een zijdelingse botsing
als de passagier correct op zijn stoel
zit, zodat de hoofdairbag zo goed
mogelijk opgeblazen kan worden.
Belangrijke opmerkingen
93) 94) 95) 96) 97) 98) 99) 100) 101)
Reinig de stoelen niet met water of
stoom onder druk (met de hand of in
een automatisch wasapparaat).De front- en/of zijairbags kunnen in
werking treden bij heftige botsingen
tegen de onderkant van de auto (bijv.
botsing met treden, trottoirbanden,
kuilen of verkeersdrempels, enz.).
Als de airbag geactiveerd wordt,
ontsnapt er een kleine hoeveelheid
poeder: dit poeder is niet schadelijk en
duidt niet op het begin van een brand.
Dit poeder kan echter de huid en ogen
irriteren: was ze in dit geval met
neutrale zeep en water.
De controle, reparatie en vervanging
van de airbags moeten door het Fiat
Servicenetwerk worden uitgevoerd.
Als de auto wordt gesloopt, moet het
airbagsysteem onbruikbaar gemaakt
worden door het Fiat Servicenetwerk.
Gordelspanners en airbags worden
op verschillende manieren geactiveerd,
afhankelijk van het type botsing. Als
een of meerdere van deze
voorzieningen niet in werking treden,
dan duidt dat niet op een storing in het
systeem.
90F0Y0090C
91F0Y0206C
105
Page 108 of 280
BELANGRIJK
86)Breng geen stickers of andere
voorwerpen op het stuurwiel, op het
dashboard in de zone van de
passagiersairbag, op de zijkant van de
dakbekleding en op de stoelen aan. Plaats
nooit voorwerpen (bijv. mobiele telefoons)
op het dashboard aan passagierszijde,
omdat deze het correct openen van de
passagiersairbag kunnen hinderen en
tevens de inzittenden ernstig kunnen
verwonden.
87)Rijd altijd met de handen op de rand
van het stuurwiel zodat de airbag indien
nodig ongehinderd opgeblazen kan
worden. Rijd niet met uw bovenlichaam
over het stuurwiel gebogen, maar zit
rechtop met uw rug stevig tegen de
rugleuning.
88)ERNSTIG GEVAAR: Plaats NOOIT een
kinderzitje tegen de rijrichting in op de
passagiersstoel van auto's met een actieve
passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe
klein ook, kan de airbag dodelijk letsel van
het kind tot gevolg hebben. Daarom moet
de passagiersairbag altijd uitgeschakeld
worden als een kinderzitje tegen de
rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel. Bovendien moet
de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.89)Zie voor het uitschakelen van de
airbags via het displaymenu van
het instrumentenpaneel, de beschrijving in
het hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel", paragraaf
"Instellingenmenu".
90)Hang geen harde voorwerpen aan de
kledinghaken of de steunhandgrepen.
91)Steun niet met het hoofd, de armen of
de ellebogen tegen het portier, de ruiten
of in het gebied van de hoofdairbag om
mogelijke verwondingen tijdens het
opblazen te voorkomen.
92)Steek nooit het hoofd, de armen of
ellebogen uit het raam.
93)Als bij het draaien van de contactsleutel
naar de stand MAR, het lampje
niet
gaat branden of tijdens het rijden blijft
branden, dan is er mogelijk een storing in
de veiligheidssystemen. In dat geval
kunnen de airbags of gordelspanners
mogelijk niet in werking treden bij
een botsing of, in een zeer beperkt aantal
gevallen, per ongeluk in werking treden.
Laat het systeem onmiddellijk controleren
door het Fiat Servicenetwerk alvorens
verder te rijden.
94)Voor bepaalde versies/markten gaat bij
een storing van het lampje
, het lampjebranden en worden de explosieve
ladingen van de passagiersairbag
uitgeschakeld.
95)Bedek bij auto's met zijairbags de
rugleuning van de voorstoelen niet met
extra hoezen.96)Reis niet met voorwerpen op schoot of
voor de borst en houd niets in de mond
(pijp, pen, enz.): deze kunnen ernstig letsel
veroorzaken als de airbag in werking
treedt.
97)Laat na diefstal of een poging tot
diefstal, vandalisme of overstromingen het
airbagsysteem door het Fiat
Servicenetwerk controleren.
98)Als de contactsleutel in stand MAR
staat of wanneer de motor is uitgezet,
kunnen de airbags ook geactiveerd worden
als de auto door een andere auto wordt
aangereden. Daarom mag, wanneer de
passagiersairbag is ingeschakeld, en ook al
staat de auto stil, GEEN tegen de
rijrichting in gemonteerd kinderzitje op de
voorstoel gemonteerd worden. Als bij
een botsing de airbag wordt opgeblazen,
kan dit leiden tot ernstig letsel en zelfs
tot de dood van het kind. Daarom moet de
passagiersairbag altijd uitgeschakeld
worden als een kinderzitje tegen de
rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel. Bovendien moet
de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.
Onthoud tevens dat als de sleutel in de
stand STOP staat, bij een ongeval geen
enkel veiligheidssysteem (airbags of
gordelspanners) geactiveerd wordt. In dat
geval duidt de uitgebleven activering niet
op een storing van het systeem.
106
VEILIGHEID
Page 109 of 280
99)Het ledlampjegeeft de status aan
van de passagiersairbagbescherming.
Als de led uit is, is de zijairbag van de
passagier actief: gebruik het
Instellingenmenu om deze zijairbag uit te
schakelen (in dat geval gaat de led
branden) Wanneer de motor wordt gestart
(sleutel in stand MAR), brandt de led circa
8 seconden, als ten minste 5 seconden
na de vorige uitschakeling zijn verstreken.
Als dit niet het geval is, neem dan contact
op met het Fiat Servicenetwerk. Als de
motor binnen 5 seconden opnieuw wordt
afgezet/gestart, kan de led gedoofd blijven.
Controleer in dit geval de correcte
ledwerking, zet de motor af, wacht
minstens 5 seconden en start de motor
weer. De led kan met verschillende
lichtsterkte branden, afhankelijk van de
voertuigcondities. De lichtsterkte kan ook
tijdens dezelfde sleutelcyclus variëren.
100)De activeringsdrempel van de airbag
is hoger dan die van de gordelspanners. Bij
aanrijdingen die tussen deze twee
drempelwaarden liggen, treden alleen de
gordelspanners in werking.
101)De airbag vervangt niet de
veiligheidsgordels, maar verhoogt hun
doeltreffendheid. Omdat de frontairbags
niet worden geactiveerd bij frontale
botsingen bij lage snelheden, zijdelingse
botsingen, botsingen achterop en over de
kop slaan, worden in deze gevallen de
inzittenden uitsluitend door de zijairbags en
de veiligheidsgordels beschermd, die dus
altijd gedragen moeten worden.
107
Page 110 of 280
STARTEN EN RIJDEN
Laten we eens kijken naar het "hart"
van het voertuig: dan kunt u zien hoe u
het potentieel ervan optimaal kunt
benutten.
We zullen u laten zien hoe u het
voertuig in elke situatie veilig kunt
besturen, zodat het een echt "maatje"
voor u kan zijn, waarbij het comfort
en de portefeuille niet vergeten worden.DE MOTOR STARTEN ....................109
TIJDENS PARKEREN ......................110
HANDREM ......................................111
GEBRUIK VAN DE
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK ......................111
GEBRUIK VAN DE
DUALOGIC-VERSNELLINGSBAK ...112
START&STOP-SYSTEEM ................114
CRUISECONTROL (CONSTANTE
SNELHEIDSREGELING) ..................116
SPEED LIMITER ..............................117
MODUSSELECTIESYSTEEM ..........118
PARKEERSENSOREN.....................122
ACHTERUITRIJCAMERA
(PARKVIEW®-ACHTERUITRIJ
CAMERA) ........................................124
EEN AANHANGER TREKKEN .........125
TANKEN..........................................126
108
STARTEN EN RIJDEN