FIAT FIORINO 2017 Instructieboek (in Dutch)

Page 101 of 274

Knoei niet me de sensor en voer er geen
werkzaamheden aan uit . Dek de
openingen in het sierdeksel onder de
achteruitkijkspiegel niet af. Neem in geval van
een storing van de sensor contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Als op wegen met bomen met uitstekende
takken wordt gereden, wordt geadviseerd
om het systeem uit te schakelen om te
voorkomen dat takken ter hoogte van de
motorkap of de voorruit interfereren met het
systeem.
Dek het werkingsbereik van de sensor niet
af met stickers of andere voorwerpen.
Let ook op andere zaken op de motorkap
(bijv. een laag sneeuw) en zorg ervoor dat die niet
interfereren met het licht dat uitgezonden wordt
door de laser.
Als er aanhanger of voertuig wordt
getrokken, moet het systeem
uitgeschakeld worden via het display van
het Setup-menu.
Als het systeem een spanningsafname van
een bepaalde band aangeeft , wordt
geadviseerd om de spanning van alle vier
de banden te controleren.
TRACTION PLUS-SYSTEEM
(voor bepaalde uitvoeringen/markten, waar voorzien)
Traction Plus is een rijhulpmiddel bij het wegrijden
en optrekken op wegen met slechte grip (sneeuw, ijs,
modder, enz.) dat de aandrijfkracht zo goed mogelijk
over de vooras verdeelt wanneer een wiel doorslipt.
Traction Plus remt de wielen die grip verliezen (of
meer slippen dan de andere wielen), zodat de
aandrijfkracht op de wielen met de beste grip op het
terrein wordt overgebracht.
Deze functie kan handmatig geactiveerd worden
door op knop T+ op het bedieningspaneel aan de
zijkant fig. 102 te drukken en werkt onder 50 km/h.
Bij het overschrijden van deze snelheid, wordt de
functie automatisch uitgeschakeld (de led op de knop
blijft branden) en wordt opnieuw ingeschakeld zodra
de snelheid onder 50 km/h zakt.
fig. 102F0T0506
97
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 102 of 274

Werking van Traction Plus
Tijdens het starten is het systeem uitgeschakeld. U
kunt het "Traction Plus"-systeem inschakelen door te
drukken op de knop T+ fig. 102: de led op de knop
gaat branden.
Bij inschakeling van het Traction Plus-systeem
worden de volgende functies ingeschakeld:
uitschakeling van de ASR-functie om het
motorkoppel volledig te kunnen benutten;
effect differentieelblokkering op de vooras via het
remsysteem om de trekkracht op een ongelijke
ondergrond te verbeteren.
Bij een storing van het Traction Plus-systeem gaat
het lampje
op het instrumentenpaneel vast
branden.
EOBD-SYSTEEM
Het EOBD systeem (European On Board Diagnosis)
voert een doorlopende diagnose uit op die
componenten op het voertuig die van invloed zijn op
de uitstoot van uitlaatgassen.
Bovendien waarschuwt het systeem de bestuurder
door het aangaan van het lampje
op het
instrumentenpaneel (en het verschijnen van een
melding op de display, voor bepaalde versies/
markten) wanneer deze componenten niet langer in
uitstekende staat verkeren (zie hoofdstuk “Lampjes
en meldingen”).
Het doel van dit systeem is:
de efficiëntie van het systeem onder controle
houden;
signaleren wanneer door een storing de emissies
boven de wettelijk vastgestelde drempelwaarde
uitkomen;
signaleren wanneer het noodzakelijk is bepaalde
defecte onderdelen te vervangen.
Het systeem beschikt verder nog over een
diagnosestekker die het mogelijk maakt, na het
aansluiten van speciale apparatuur, de door de
regeleenheid opgeslagen storingscodes en de
specifieke parameters voor de diagnose en werking
van de motor te lezen.
Deze controle kan ook worden uitgevoerd door de
verkeerspolitie.
98
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 103 of 274

BELANGRIJK Na het verhelpen van de storing moet
het Fiat Servicenetwerk voor een complete controle
van het systeem, tests uitvoeren op een testbank
en, zo nodig, een proefrit maken die eventueel een
langere afstand kan omvatten.
BELANGRIJK
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait en het lampje
gaat niet
branden of het gaat branden of knipperen
tijdens het rijden (op enkele uitvoeringen
verschijnt ook een melding op het display),
wendt u dan zo snel mogelijk tot het Fiat
Servicenetwerk. De werking van het lampje
kan worden gecontroleerd met behulp van
speciale apparatuur van de verkeerspolitie.
Houdt u aan de wetgeving van het land waarin
u rijdt .
SPEED BLOCK
(voor uitvoeringen 1.3 multijet met handgeschakelde
versnellingsbak)
De auto is uitgerust met een snelheidsbegrenzer die
op verzoek van de gebruiker kan worden ingesteld
op een van de volgende 4 waarden: 90, 100, 110, 130
km/h.
Wendt u voor het in-/uitschakelen van deze functie
tot het Fiat Servicenetwerk.
Na de snelheidsbegrenzer te hebben ingesteld, wordt
er op de voorruit een sticker fig. 103 aangebracht
waarop de ingestelde maximum snelheid is
aangegeven.
ATTENTIE De snelheidsmeter kan vanwege
wettelijke voorschriften, een hogere dan de
werkelijke maximum snelheid, die door de dealer is
ingesteld, aangegeven.
fig. 103F0T0330
99
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 104 of 274

PARKEERSENSOREN
(voor bepaalde uitvoeringen/markten, waar voorzien)
Deze sensoren bevinden zich in de achterbumper
fig. 104 en detecteren de aanwezigheid van obstakels
achter het voertuig en waarschuwen de bestuurder
met een geluidssignaal.
ACTIVERING
De sensoren worden bij het inschakelen van de
achteruit automatisch geactiveerd.
Als de afstand t.o.v. het obstakel achter de auto
kleiner wordt, neemt de frequentie van het
geluidssignaal toe.
AKOESTISCH
WAARSCHUWINGSSYSTEEM
Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld,
wordt automatisch een geluidssignaal geactiveerd.De frequentie van het geluidssignaal:neemt toe als de afstand tot het obstakel kleiner
wordt;
klinkt ononderbroken als de afstand tot het
obstakel minder is dan ongeveer 30 cm en stopt
onmiddellijk als de afstand tot het obstakel groter
wordt;
het blijft constant als de afstand ongewijzigd blijft;
als deze situatie de zijsensoren betreft, zal de
zoemer na circa 3 seconden stoppen om
bijvoorbeeld signalen te voorkomen tijdens
manoeuvres langs muren.
Meetbereik
Als de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan
reageren zij alleen op die obstakels die zich het
dichtst bij de auto bevinden.
STORINGSMELDINGEN
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling
worden eventuele storingen in de parkeersensoren
aangegeven met het lampje
op het
instrumentenpaneel, samen met een bericht op het
multifunctionele display (voor bepaalde versies/
markten) (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
fig. 104F0T0155
100
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 105 of 274

Voor het correct functioneren van het
systeem is het noodzakelijk dat de
sensoren altijd vrij zijn van modder, vuil,
sneeuw of ijs.Wees voorzichtig bij het reinigen
van de sensor om krassen of beschadigingen
te voorkomen; gebruik geen droge, grove of harde
doek. De sensoren moeten met schoon water,
eventueel met toevoeging van autoshampoo
worden schoongemaakt . In wastunnels waar
gebruik wordt gemaakt van stoom of
hogedrukreiniging, moeten de sensoren kor t
worden gereinigd. Houd hierbij het mondstuk op
meer dan 10 cm afstand.
WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt automatisch
uitgeschakeld als de aanhangerstekker in de
trekhaak-stekkerdoos wordt gestoken.
De sensoren worden automatisch weer ingeschakeld
als u de aanhangerstekker loskoppelt.
BELANGRIJK Als de trekhaak gemonteerd moet
blijven, ook als er geen aanhanger is, wordt
geadviseerd zich tot het Fiat Servicenetwerk te
wenden om het systeem te laten bijwerken,
aangezien de trekhaak door de middelste sensoren
als een obstakel gedetecteerd kan worden.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Let tijdens parkeermanoeuvres altijd zeer goed op
obstakels die zich boven of onder de sensoren
kunnen bevinden.
Obstakels die zich dicht bij de achterkant van de
auto bevinden, worden onder bepaalde
omstandigheden niet door het systeem
gesignaleerd en kunnen dus de auto beschadigen
of zelf beschadigd worden.
De metingen van de sensoren kunnen beïnvloed
worden/zijn door beschadiging van de sensoren
zelf, door vuil, sneeuw of ijs op de sensoren
of door ultrasone systemen (bijv.
luchtdrukremmen van vrachtwagens of
pneumatische hamers) die zich in de nabijheid
bevinden.
De parkeersensoren werken op de juiste wijze als
de achterdeuren gesloten zijn. Bij geopende
achterdeuren kunnen de sensoren verkeerde
metingen geven: sluit dus altijd de achterdeuren.
Breng geen stickers op de sensoren aan.
De volgende omstandigheden kunnen de werking van
het parkeerhulpsysteem beïnvloeden:
Verminderde gevoeligheid van de sensoren en
afname van de prestaties van het systeem kunnen
te wijten zijn aan de aanwezigheid van ijs, sneeuw,
modder, dikke verf op de sensoren.
De sensoren kunnen een onbestaand voorwerp
(echogeluid) wegens mechanische geluiden
detecteren, bijvoorbeeld tijdens het wassen van de
auto, in geval van regen (sterke wind), hagel.
101
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 106 of 274

De door de sensoren verzonden signalen kunnen
ook gewijzigd worden door ultrasoonsystemen
(bijv. pneumatisch remmen van vrachtwagens
of pneumatische boor) in de buurt van het
voertuig.
De detectie van obstakels in het hoge gedeelte
van de auto kan niet gegarandeerd zijn (vooral
bij bestelversies en chassis/cabine), aangezien het
systeem obstakels detecteert die de auto in
het lage gedeelte kunnen raken.
BELANGRIJK
De verantwoordelijkheid tijdens het
parkeren en andere gevaarlijke
handelingen ligt altijd en overal bij de
bestuurder. Controleer als u de auto parkeert of
zich geen personen (vooral kinderen), dieren
of obstakels in de buurt van de auto bevinden.
De parkeersensor moet als een hulpmiddel voor
de bestuurder beschouwd worden. De
bestuurder moet tijdens eventueel gevaarlijke
parkeermanoeuvres altijd volledig zijn aandacht
behouden, ook als deze met lage snelheid
worden uitgevoerd.
START&STOP SYSTEEM
(indien aanwezig)
VOORWOORD
Het Start&Stop-systeem zet automatisch de motor
af wanneer de auto stilstaat en start de motor zodra
de bestuurder wil wegrijden. Dit verhoogt de
efficiency van de auto dankzij een reductie van het
brandstofverbruik, de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen en de geluidsoverlast.
WERKING
Stopmodus van de motor
MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
Bij stilstaande auto wordt de motor uitgeschakeld als
de versnelling in vrij staat en het koppelingspedaal
niet is ingetrapt.
MET AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK
De motor stopt als de auto stilstaat met ingetrapt
rempedaal.
De motor wordt ook uitgeschakeld als het
rempedaal niet is ingetrapt, maar als de keuzehendel
in de stand N staat.
OpmerkingDe motor wordt alleen automatisch
uitgeschakeld als daarvoor met een snelheid hoger
dan ongeveer 10 km/h is gereden, om herhaaldelijk
afslaan van de motor tijdens de rit te voorkomen als
stapvoets wordt gereden.
102
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 107 of 274

Als de motor wordt uitgeschakeld verschijnt het
symbool fig. 105 op het display, afhankelijk van de
uitrusting.
Herstartmodus van de motor
MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
Trap het koppelingspedaal in om de motor opnieuw
te starten.
MET AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK
Zet de versnellingspook vanuit de stand N in een
willekeurige versnelling, of laat het rempedaal los of
zet de versnellingspook in de stand (+), (-) of R.
HANDMATIG IN- EN UITSCHAKELEN
Het systeem kan met de knop op het dashboard
afgebeeld in fig. 106 worden in- en uitgeschakeld. Als
het systeem is uitgeschakeld, brandt het lampje op
de knop. Bovendien worden bij specifiekeuitvoeringen extra identificatiegegevens op het
dashboard gegeven m.n. het bericht voor de in- en
uitschakeling van het Stop&Start systeem.
OMSTANDIGHEDEN WAARONDER DE
MOTOR NIET WORDT UITGESCHAKELD
Bij ingeschakeld systeem wordt de motor onder
bepaalde omstandigheden om redenen van comfort,
emissiebeperking en veiligheid niet afgezet:
koude motor;
zeer koude buitentempertuur, speciaal symbool
voorzien;
accu onvoldoende opgeladen;
regeneratie van het roetfilter in uitvoering (enkel
bij dieselmotoren);
niet gesloten bestuurdersportier;
veiligheidsgordel bestuurder niet omgedaan;
fig. 105F0T0425fig. 106F0T0426
103
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 108 of 274

ingeschakelde achteruit (bijvoorbeeld bij achteruit
inparkeren);
automatische klimaatregeling, als nog niet de
gewenste comfortabele temperatuur is bereikt
ofwel activering MAX-DEF;
tijdens het eerste gebruik als het systeem moet
worden geïnitialiseerd;
In bovengenoemde gevallen knippert het
waarschuwingslampje fig. 105 en verschijnt er een
bericht op het display, indien aanwezig.
OMSTANDIGHEDEN WAARIN OPNIEUW
WORDT GESTART
Om redenen van comfort, emissiebeperking en
veiligheid kan de motor automatisch weer gestart
worden, zonder tussenkomst van de bestuurder,
onder de volgende omstandigheden:
accu onvoldoende opgeladen;
verminderde druk in het remsysteem, bijvoorbeeld
omdat het rempedaal enkele malen is ingetrapt;
rijdende auto, bijvoorbeeld omdat de auto op een
helling stond;
stop van de motor door het Start&Stop-systeem
van meer dan ongeveer drie minuten.
automatische klimaatregeling, voor het verkrijgen
van de gewenste comfortabele temperatuur ofwel
activering MAX-DEF. Wanneer een versnelling is
ingeschakeld, kan de motor alleen automatisch
worden gestart door het koppelingspedaal volledig in
te trappen. De bestuurder wordt gevraagd dezehandeling te verrichten door het knipperen van het
lampje fig. 105 op het instrumentenpaneel en bij
sommige versies verschijnt ook een melding op de
display.
OpmerkingAls het koppelingspedaal niet is
ingetrapt en er zijn ongeveer drie minuten verstreken
sinds het uitschakelen van de motor, kan de motor
alleen met de sleutel opnieuw worden gestart.
OpmerkingAls de motor ongewenst wordt
uitgeschakeld, bijvoorbeeld door het bruusk laten
opkomen van het koppelingspedaal als een versnelling
is ingeschakeld, en het Start&Stop-systeem is actief,
dan kan de motor opnieuw worden gestart door het
koppelingspedaal geheel in te trappen en de
versnellingsbak in de stand vrij te laten staan.
BEVEILIGINGSFUNCTIES
Als de motor door het Start&Stop-systeem wordt
uitgeschakeld, de bestuurder de eigen
veiligheidsgordel afdoet en het bestuurders- of
passagiersportier wordt geopend, kan vervolgens de
motor alleen m.b.v. de sleutel opnieuw worden
gestart. Dit wordt aangegeven m.b.v. een zoemer, het
knipperen van het lampje fig. 105 op het
instrumentenpaneel en een bericht op het display,
indien aanwezig.
"ENERGY SAVING"
(indien aanwezig)
Als de bestuurder, na een automatische start van de
motor, gedurende enige tijd (ongeveer 3 minuten)
104
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 109 of 274

geen enkele handeling uitvoert, dan schakelt het
Start&Stop-systeem de motor definitief uit om
brandstof te besparen In dergelijke gevallen kan de
motor alleen m.b.v. de contactsleutel worden gestart.
OpmerkingSchakel het Start&Stop-systeem uit,
als u niet wilt dat de motor wordt uitgeschakeld. Dit
is altijd mogelijk.
ONREGELMATIGE WERKING
Als een storing in het Start&Stop-systeem aanwezig
is, wordt het systeem uitgeschakeld. De bestuurder
wordt geïnformeerd over de storing door het
branden van het algemene waarschuwingslampje A
fig. 107 en, indien aanwezig, met een bericht en
het storingssymbool B fig. 107 op het
instrumentenpaneel.
Wendt u tot het Fiat Servicenetwerk.AUTO LANGERE TIJD STALLEN
Als het voertuig wordt gestald moet ervoor worden
gezorgd dat de elektrische voeding van de accu
wordt losgekoppeld. Maak de stekker A fig. 108 los
(door knop B in te drukken) van de C
controlesensor van de accutoestand, geïnstalleerd op
de minpool D van de accu; Deze sensor mag nooit
losgemaakt worden van de pool, behalve als de accu
vervangen wordt.
BELANGRIJK Wacht, nadat de contactsleutel naar
STOP is gedraaid, minstens 1 minuut alvorens de
elektrische voeding naar de accu los te koppelen.
BELANGRIJK
Wendtuvoorhetvervangenvandeaccu
tot het Fiat Servicenetwerk.Vervang de
accu door een accu van hetzelfde type en met
dezelfde specificaties.
fig. 107F0T0427fig. 108F0T0428
105
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 110 of 274

NOODSTART
In geval van een noodstart fig. 109 met hulpaccu, de
minkabel (-) van de hulpaccu nooit aansluiten op
de minkabel C van de accu van de auto, maar op een
massapunt van de motor/versnellingsbak (volg de
procedure voor aansluiting van de kabels die
beschreven is in de paragraaf "Starten met een
hulpaccu" in het hoofdstuk "Noodgevallen").
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN
BELANGRIJK
Alvorens de motorkap te openen moet
de auto uitgeschakeld en de
contactsleutel op OFF gedraaid zijn.Volg de
aanwijzingen op het plaatje ter hoogte van de
fronttraverse op. Het verdient aanbeveling
om de sleutel te verwijderen als andere
personen in de auto achterblijven.
BELANGRIJK
De auto mag pas worden verlaten als de
sleutel is uitgenomen of in de stand
OFF is gezet .Tijdens het tanken moet de motor
zijn uitgeschakeld door de sleutel in de stand
OFF te draaien.
BELANGRIJK
Als de motor van auto's met een
automatische versnellingsbak wordt
gestopt terwijl de auto van een helling omlaag
rijdt , raden wij u aan de motor te star ten door
de versnellingspook naar (+) of (-) te zetten
zonder het rempedaal los te laten. Bij auto's
met een automatische versnellingsbak, waarbij
ook de Hill Holder-functie aanwezig is, moet ,
als de motor bij het afrijden van een helling
automatisch wordt uitgeschakeld, de motor
opnieuw worden gestart door de
versnellingspook in de stand (+) of (-) te zetten
zonder het rempedaal los te laten, zodat de
Hill Holder-functie beschikbaar blijft (deze
werkt alleen bij draaiende motor).
fig. 109F0T0429
106
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page:   < prev 1-10 ... 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 ... 280 next >