FIAT PANDA 2018 Instructieboek (in Dutch)
Page 101 of 240
111)Als de contactsleutel in stand MAR
staat of wanneer de motor is uitgezet,
kunnen de airbags ook geactiveerd worden
als de auto door een andere auto wordt
aangereden. Daarom mag, wanneer de
passagiersairbag is ingeschakeld, en ook al
staat de auto stil, GEEN tegen de
rijrichting in gemonteerd kinderzitje op de
voorstoel gemonteerd worden. Als bij
een botsing de airbag wordt opgeblazen,
kan dit leiden tot ernstig letsel en zelfs
tot de dood van het kind. Daarom moet de
passagiersairbag altijd uitgeschakeld
worden als een kinderzitje tegen de
rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel. Bovendien moet
de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.
Onthoud tevens dat als de sleutel in de
stand STOP staat, bij een ongeval geen
enkel veiligheidssysteem (airbags of
gordelspanners) geactiveerd wordt. In dat
geval duidt de uitgebleven activering niet
op een storing van het systeem.112)Het waarschuwingslampjevan de
airbag geeft de status aan van de
passagiersbescherming. Als het lampje niet
brandt, is de passagiersbescherming
ingeschakeld. Het kan vanuit het menu
worden uitgeschakeld; in dat geval gaat het
waarschuwingslampje branden. Wanneer
de auto wordt gestart (startsleutel in stand
MAR), brandt het waarschuwingslampje
ongeveer 8 seconden, als ten minste
5 seconden na de vorige uitschakeling zijn
verstreken. Als dit niet gebeurt, contact
opnemen met het Fiat Servicenetwerk. Als
de motor binnen 5 seconden opnieuw
wordt in-/uitgeschakeld, kan het
waarschuwingslampje gedoofd blijven.
Controleer in dit geval de correcte werking
van het lampjes: schakel de auto uit, wacht
minstens 5 seconden en schakel weer in.
Tijdens de eerste 8 seconden geeft het
branden van het waarschuwingslampje niet
de werkelijke toestand van de
passagiersbescherming aan, maar wordt
alleen de correcte werking ervan
gecontroleerd. Het controlelampje kan met
verschillende lichtsterkte branden,
afhankelijk van de autocondities. De
lichtsterkte kan ook tijdens dezelfde
sleutelcyclus variëren. (Ook in landen
waarin de uitschakelfunctie van de
passagiersbescherming niet geboden
wordt, wordt de test van het
waarschuwingslampje uitgevoerd, dat
minder dan een seconde gaat branden
wanneer de sleutel naar MAR wordt
gedraaid, en vervolgens weer dooft.)
113)De activeringsdrempel van de airbag
is hoger dan die van de gordelspanners.
Bij aanrijdingen die tussen deze twee
drempelwaarden liggen, treden alleen de
gordelspanners in werking.114)De airbag vervangt niet de
veiligheidsgordels, maar verhoogt hun
doeltreffendheid. Omdat de frontairbags
niet worden geactiveerd bij frontale
botsingen bij lage snelheden, zijdelingse
botsingen, botsingen achterop en over de
kop slaan, worden in deze gevallen de
inzittenden uitsluitend door de zijairbags en
de veiligheidsgordels beschermd, die dus
altijd gedragen moeten worden.
115)Als het “rode” lampje
niet enkele
seconden gaat branden wanneer de
contactsleutel in de stand MAR is
gedraaid, dan is het “rode” lampje mogelijk
defect. In dat geval gaat het
lampje,
enkele seconden later, knipperen. Laat het
systeem onmiddellijk controleren door
het Fiat Servicenetwerk alvorens verder te
rijden.
99
Page 102 of 240
STARTEN EN RIJDEN
Laten we eens kijken naar het "hart"
van het voertuig: dan kunt u zien hoe u
het potentieel ervan optimaal kunt
benutten.
We zullen u laten zien hoe u het
voertuig in elke situatie veilig kunt
besturen, zodat het een echte "maatje"
voor u kan zijn, waarbij het comfort
en de portefeuille niet vergeten worden.DE MOTOR STARTEN ....................101
TIJDENS PARKEREN ......................103
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK ......................103
DUALOGIC VERSNELLINGSBAK....104
MODUSSELECTIESYSTEEM ..........106
ELEKTRISCHE
STUURBEKRACHTIGING
"DUALDRIVE" .................................108
ECO-FUNCTIE ................................109
START&STOP-SYSTEEM ................109
PARKEERSENSOREN.....................110
TANKEN..........................................111
AANHANGERS TREKKEN ..............115
100
STARTEN EN RIJDEN
Page 103 of 240
DE MOTOR STARTEN
116) 117)
38) 39) 40) 41)
Alvorens de motor te starten, de stoel,
achteruitkijkspiegels, buitenspiegels
instellen en de veiligheidsriem correct
vastmaken.
Trap nooit het gaspedaal in om de
motor te starten.
VERSIES MET
HANDMATIGE
VERSNELLINGSBAK
Benzineversies
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan en zet de
versnellingspook in de vrijstand.Voor
0.9 TwinAir Turbo 0.9 TwinAir
Turbo-versies:trek de handrem aan
en zet de versnellingspook in z'n vrij
of trap het koppelingspedaal volledig in,
als een andere versnelling dan de
vrijstand is ingeschakeld;
voor alle versies (behalve 0.9
TwinAir en 0.9 TwinAir Turbo): trap
het koppelingspedaal volledig in,
zonder het gaspedaal aan te raken;
draai de contactsleutel naar AVV en
laat deze los zodra de motor start.Dieselversies
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan, zet de
versnellingspook in de vrijstand en draai
de contactsleutel naar MAR: het
lampje
enop het
instrumentenpaneel gaat branden;
wacht tot de lampjesen
uitgaan en trap dan het
koppelingspedaal volledig in zonder het
gaspedaal in te trappen;
draai de contactsleutel in de
AVV-stand zodra het
waarschuwingslampje
dooft. Laat
de contactsleutel los zodra de motor
start.BELANGRIJK Als de motor niet bij de
eerste poging start, draai dan de
contactsleutel naar de stand STOP
alvorens de procedure te herhalen. Als,
met de contactsleutel op MAR, de
instrumentenpaneel
waarschuwingslampjes
enop
het display blijven branden (uitsluitend
voor benzineversies), dan wordt
geadviseerd de sleutel naar STOP en
dan weer naar MAR te draaien. Als het
lampje
blijft branden, probeer
dan met de andere sleutels die bij de
auto zijn geleverd. Neem contact op
met het Fiat Servicenetwerk als de
motor nog steeds niet gestart kan
worden.
VERSIES MET DUALOGIC
VERSNELLINGSBAK
118)
Het starten van de motor kan zowel
met een ingeschakelde versnelling als in
de vrijstand (N) gebeuren.
Het rempedaal moet echter altijd
ingetrapt zijn als een andere versnelling
dan de vrijstand is ingeschakeld. Het
wordt daarom aangeraden de
versnellingspook in de vrijstand (N) te
zetten voordat de motor wordt gestart.
101
Page 104 of 240
LPG EN NATURAL POWER
VERSIES
De motor wordt altijd gestart op
benzine, ongeacht de eerder
geselecteerde gekozen modus.
42)
DE MOTOR AFZETTEN
43)
Draai de contactsleutel naar de stand
STOP terwijl de motor stationair draait.
BELANGRIJK Voordat de motor na
een zware rit wordt uitgezet, moet men
hem even stationair laten draaien om
de temperatuur in de motorruimte
te laten zakken.
BELANGRIJK
116)Het is gevaarlijk om de motor in
afgesloten ruimten te laten draaien. De
motor verbruikt zuurstof en
motoruitlaatgassen bevatten kooldioxide,
koolmonoxide en andere giftige gassen.
117)Onthoud dat de rembekrachtiging en
de elektrische stuurbekrachtiging niet
werken zolang de motor niet is gestart; om
die reden is meer kracht benodigd voor
de bediening van het rempedaal en het
stuur.118)Als de motor niet met een
ingeschakelde versnelling start, zal de
mogelijk gevaarlijke situatie wegens het feit
dat de versnellingsbak automatisch in de
vrijstand is gezet, door een geluidssignaal
worden aangegeven.
BELANGRIJK
38)Als hetlampje gedurende 60
seconden knippert na het starten of terwijl
het voertuig langdurig gesleept wordt,
betekent dit dat er een storing is in het
voorgloeisysteem. Als de motor start kan
het voertuig zoals gewoonlijk gebruikt
worden, maar moet zo snel mogelijk
contact worden opgenomen met het Fiat
Servicenetwerk.
39)Tijdens de eerste gebruiksperiode
adviseren wij om overmatige belasting van
de auto te voorkomen (bijvoorbeeld hard
accelereren, lang rijden met hoge toeren,
abrupt remmen, enz.).
40)Laat de contactsleutel nooit in de stand
MAR-ON staan als de motor is afgezet,
zodat de accu niet onnodig wordt
ontladen.
41)Probeer de motor nooit te starten door
de auto te duwen, te slepen of van een
helling af te laten rijden. Hierdoor kan
brandstof in de katalysator terechtkomen
die hierdoor onherstelbaar beschadigd
wordt.42)Daarom moet er altijd benzine in de
tank zitten om de benzinepomp te
beschermen en tijdelijke omschakeling van
de werking op LPG naar de werking op
benzine te garanderen, als er hoge
prestaties vereist zijn.
43)Even snel gas geven voordat de motor
wordt uitgezet heeft geen enkel nut,
verspilt brandstof en is, vooral voor
motoren met turbocompressor, schadelijk.
102
STARTEN EN RIJDEN
Page 105 of 240
TIJDENS PARKEREN
Ga bij het parkeren en verlaten van de
auto als volgt te werk:
schakel een versnelling in (1e
versnelling als op een helling omhoog
wordt geparkeerd en achteruit bij een
helling omlaag) en zet de wielen iets
gedraaid;
zet de motor af en trek de handrem
aan;
verwijder altijd de contactsleutel.
Als de auto op een steile helling wordt
geparkeerd, blokkeer de wielen dan
met wiggen of stenen.
Wacht op versies uitgerust met
Dualogic versnellingsbak tot de P wordt
weergegeven, voordat u het rempedaal
loslaat.
BELANGRIJK Verlaat de auto NOOIT
met de versnellingsbak in de vrijstand
(of, bij versies met Dualogic-
versnellingsbak, zonder eerst de
keuzehendel op P te hebben geplaatst).
Handrem
119) 120) 121)
De handremhendel bevindt zich tussen
de voorstoelen.
Handrem inschakelen: trek hefboom
A fig. 81 omhoog tot het voertuig
geremd is.Handrem uitschakelen: trek hefboom
A en stukje omhoog en houd knop B
ingedrukt; controleer of het lampje
op het instrumentenpaneel uit gaat.
BELANGRIJK
119)Laat kinderen nooit zonder toezicht in
de auto achter. Verwijder altijd de sleutel
uit het contactslot als de auto wordt
verlaten en neem de sleutel mee.
120)De auto moet geremd worden na
enkele klikken van de hendel; indien niet,
neem dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk om hem te laten afstellen.
121)In geval van parkeermanoeuvres
op wegen met een helling, moeten
de voorwielen naar het trottoir worden
gedraaid (bij het parkeren op een helling
omlaag), of in de tegenovergestelde
richting als het voertuig op een helling
omhoog is geparkeerd. Als de auto op een
steile helling wordt geparkeerd, blokkeer
de wielen dan met wiggen of stenen.
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
122)44)
Trap, om de versnellingen in te
schakelen, het koppelingspedaal
volledig in en schakel de hendel in de
gewenste stand (het schema is
aangegeven op de pookknop fig. 82).
Ombij de versies 0.9 TwinAir, 0.9
TwinAir Turbo en 1.2 8V 69 pk
de achteruitversnelling in te schakelen
vanuit de vrijstand, de ring A fig. 82
die onder de knop zit omhoog trekken
en tegelijkertijd de pook naar rechts
en naar achteren verplaatsen.
Ombij de versie 1.3 16V MultiJetvanuit
de vrijstand de achteruitversnelling R
in te schakelen, verplaatst u de hendel
naar rechts en vervolgens naar
achteren.
B
A
81F1D0146
A
82F1D0069
103
Page 106 of 240
BELANGRIJK De achteruit kan
uitsluitend bij stilstaande auto worden
ingeschakeld. Wacht bij draaiende
motor minstens 2 seconden met het
koppelingspedaal helemaal ingetrapt
alvorens de achteruit in te schakelen
om beschadiging aan de tandwielen te
voorkomen.
BELANGRIJK Het koppelingspedaal
mag uitsluitend voor het schakelen
gebruikt worden. Laat tijdens het rijden
de voet nooit, zelfs niet licht, op het
koppelingspedaal rusten. Bij bepaalde
versies/markten kan de regelelektronica
van het koppelingspedaal een foutieve
rijstijl als een defect interpreteren.
BELANGRIJK
122)Trap het koppelingspedaal helemaal
in om op juiste wijze te schakelen. Daarom
is het van fundamenteel belang dat er
niets onder het pedaal ligt: let erop dat de
matten vlak liggen en dat ze de slag van de
pedalen niet hinderen.
BELANGRIJK
44)Rijd niet met de hand op de
versnellingspook aangezien de
uitgeoefende druk, hoe licht ook, na
verloop van tijd kan leiden tot slijtage van
de interne onderdelen van de
versnellingsbak.
DUALOGIC
VERSNELLINGSBAK
(voor bepaalde versies/markten)
45)
Het voertuig kan voorzien zijn van een
elektronisch geregelde
handgeschakelde versnellingsbak,
bekend als "Dualogic". Deze maakt
twee schakelprogramma's mogelijk:
MANUAL en AUTO.
VERSNELLINGSPOOK
De versnellingspook A fig. 83, op het
dashboard, is van het multistabiele
zwevende type, d.w.z. hij kan drie
stabiele en drie instabiele standen
aannemen.
83F1D0107
104
STARTEN EN RIJDEN
Page 107 of 240
De drie stabiele standen zijn: vrijstand
(N), achteruit (R) en de middelste stand
tussen de instabiele standen (+) en
(-).
De instabiele standen, d.w.z. de
standen die de pook verlaat zodra hij
wordt losgelaten, zijn de standen voor
het aanvragen van een hogere
versnelling (+), een lagere versnelling (-)
en de automatische/handmatige
werking (A/M).
BELANGRIJK Als bij ingeschakelde
motor de stand van de pook niet
overeenkomt met de daadwerkelijk
ingeschakelde versnelling, dan is een
zoemer hoorbaar tot de stand hersteld
is.
HANDMATIGE BEDIENING
Ga als volgt te werk:
trap het rempedaal in en start de
motor;
als AUTO op het display verschijnt,
de versnellingspook A fig. 83 naar
A/M duwen om de HANDMATIGE
bediening in te schakelen;
duw de versnellingspook A naar (+)
om de eerste versnelling in te schakelen
(vanuit N of R kan de pook in de
middelste stand worden geplaatst) of
naar R om de achteruit in te schakelen;
laat het rempedaal los en trap het
gaspedaal in;
duw tijdens het rijden de
versnellingspook A naar (+) om op te
schakelen of naar (–) om terug te
schakelen.
AUTOMATISCHE BEDIENING
(AUTO)
Ga als volgt te werk:
trap het rempedaal in;
de motor starten;
als AUTO niet op het display staat,
de versnellingspook A fig. 83 naar
A/M duwen om de AUTOMATISCHE
modus in te schakelen;
duw de versnellingspook naar (+)
om de 1eversnelling in te schakelen
(vanuit N of R kan de pook in de
middelste stand worden geplaatst) of
naar R om de achteruit in te schakelen;
laat het rempedaal los en trap het
gaspedaal in: het systeem schakelt een
aan de voertuigsnelheid aangepaste
versnelling in.
AUTO-ECO WERKING
Druk op de ECO-knop fig. 84 op de
middenconsole om de functie in te
schakelen. De ECO-functie kan alleen
ingeschakeld worden bij actieve
automatische werking.Met de ECO-functie ingeschakeld,
selecteert het systeem de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de
voertuigsnelheid, het motortoerental
en de intensiteit waarmee het
gaspedaal wordt ingetrapt met als doel
het brandstofverbruik te beperken.
"Kick Down" FUNCTIE
(voor bepaalde versies/markten)
Indien nodig (bijvoorbeeld tijdens het
inhalen), schakelt het systeem een
of meer versnellingen terug wanneer
het gaspedaal voorbij het stroeve punt
wordt ingetrapt (en als het
motortoerental dit toestaat) om het
geschikte vermogen en koppel voor de
door de bestuurder verzochte
acceleratie te leveren.
84F1D0108
105
Page 108 of 240
BELANGRIJK Het gebruik van de “Kick
Down” functie wordt uitsluitend
aanbevolen tijdens het inhalen of snel
accelereren, om niet het
brandstofverbruik te verhogen.
BELANGRIJK
45)Houd de hand niet langer op de
versnellingspook dan strikt noodzakelijk is
voor het schakelen of voor de AUTO/
MANUAL bediening.
MODUSSELECTIE-
SYSTEEM
(Panda Cross 4x4 versies)
Dit systeem wordt bediend met de ring
van de knop fig. 85 (op de
tunnelconsole) hiermee kunnen vier
verschillende rijmodi geselecteerd
worden overeenkomstig de rijstijl en de
conditie van het wegdek:
1 = AUTO-modus;
2 = OFF ROAD-modus;
3 = Gravity Control-functie.
De ringmoer is monostabiel. Met
andere woorden, de schakelaar blijft
altijd in de middelste stand. De gekozen
rijmodus wordt aangegeven met een
brandende led op de knop en een
indicatie op het display."AUTO"-MODUS
Deze rijmodus is bedoeld voor comfort
en veiligheid in rijomstandigheden
met normale grip.
"OFF ROAD"-MODUS;
Dit is een rijmodus met als doel weg te
rijden in omstandigheden met weinig
grip op gladden wegdekken (bijv.
Sneeuw, ijs, modder, etc.).
Inschakeling
Draai de ringmoer fig. 85 naar rechts en
houd hem gedurende een halve
seconde in deze stand tot de
bijbehorende LED gaat branden en de
inschakelingsindicatie "Off Road" op het
display verschijnt met een bijbehorend
bericht.
Na het loslaten keert de ring terug naar
de middelste stand.
Wanneer de "Off Road"-modus in
werking treedt, activeert de presetting
voor ELD-systeem automatisch.
85F1D0116
106
STARTEN EN RIJDEN
Page 109 of 240
BELANGRIJK Wanneer de "Off
Road"-modus in werking treedt, wordt
het Start&Stop-systeem tijdelijk
uitgeschakeld. Tijdelijke deactivering
van het systeem schakelt de
overeenstemmende LED aan op de lijst
(op het centrale dashboard). Om de
Start&Stop-functie, met "Off
Road"-modus aan in werking te stellen,
druk op de
knop op de
dashboardslijst. Wanneer de "Off
Road"-modus wordt uitgeschakeld,
wordt het Start&Stop-systeem weer in
werking gesteld.
BELANGRIJK Wanneer de "Off
Road"-modus in werking treedt, wordt
het City Brake Control-systeem tijdelijk
uitgeschakeld. Tijdelijke deactivering
van het systeem resulteert in het
inschakelen van het
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel. Wanneer de "Off
Road"-modus wordt uitgeschakeld,
wordt het City Brake Control-systeem
weer ingeschakeld.Uitschakelen
Om de "Off Road"-modus uit te
schakelen en terug te keren naar de
“Auto"-modus, draai de ringmoer naar
links en houd deze in deze een halve
seconde in deze positie. In dit geval
gaat de led van de modus “Auto”
branden en wordt de “Off
Road”-modus uitschakeling op het
scherm weergegeven.
BELANGRIJK Als “Off Road” of “Auto”
modus in werking was toen de motor
werd gestopt, treedt bij de volgende
keer starten de geselecteerde modus
opnieuw in werking.
FUNCTIE “GRAVITY
CONTROL”
Deze rijfunctie maakt een constante
voertuigsnelheid bij het bergafwaarts
rijden mogelijk.
Aan/Uit
Voor het inschakelen/uitschakelen van
de Gravity Control-functie, zie de
paragraaf “Actieve veiligheidssystemen”
in het hoofdstuk “Veiligheid”.MISLUKKING VAN HET
MODUSSELECTIE-
SYSTEEM
BELANGRIJK Bij een storing in het
systeem of een defect van de knop,
kunnen geen rijmodi worden gekozen.
Op het display verschijnt een
bijbehorend bericht.
BELANGRIJK In dit geval is het niet
raadzaam om bergafwaarts te rijden op
wegen met een steile helling, het
systeem kan de bestuurder op geen
enkele wijze helpen.
107
Page 110 of 240
ELEKTRISCHE
STUUR-
BEKRACHTIGING
"DUALDRIVE"
123) 124)
Dit systeem werkt alleen als de
contactsleutel in de stand MAR staat en
bij draaiende motor. De stuurinrichting
zorgt ervoor dat de benodigde kracht
voor het verdraaien van het stuurwiel
wordt aangepast aan de
rijomstandigheden.
BELANGRIJK Als de contactsleutel snel
wordt gedraaid, is de complete
werking van de stuurbekrachtiging
reeds na enkele seconden beschikbaar.
CITY-FUNCTIE
INSCHAKELEN/
UITSCHAKELEN
Druk op de knop CITY fig. 86 om de
functie in of uit te schakelen. Als deze
functie wordt ingeschakeld, verschijnt
het opschrift CITY op het display (bij
sommige versies verschijnt het opschrift
CITY op het instrumentenpaneel).
Wanneer de CITY-functie is
ingeschakeld, draait het stuur erg licht,
waardoor makkelijker kan worden
geparkeerd: daarom is deze functie
bijzonder geschikt voor het rijden in de
stad.BELANGRIJK De benodigde kracht
voor het verdraaien van het stuurwiel
kan toenemen bij langdurige
parkeermanoeuvres; dit is een normaal
verschijnsel om te voorkomen dat de
motor voor de stuurbekrachtiging
oververhit raakt. In dergelijke gevallen
zijn dus geen reparaties vereist.
Wanneer het voertuig de volgende keer
weer wordt gebruikt, zal de
stuurbekrachtiging weer normaal
functioneren.
BELANGRIJK
123)After-market werkzaamheden waarbij
wijzigingen van de stuurinrichting of de
stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage
van een alarmsysteem) zijn ten strengste
verboden. Dergelijke werkzaamheden
kunnen de prestaties van het systeem, de
garantie en de veiligheid in gevaar brengen
waardoor het voertuig niet meer aan de
typegoedkeuring voldoet.124)Zet altijd de motor uit en verwijder de
sleutel uit het contactslot om het stuurslot
in te schakelen alvorens
onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
Dit is met name belangrijk wanneer de
wielen van het voertuig de grond niet
raken. Als dit niet mogelijk is (bijv. als de
contactsleutel in de stand MAR moet staan
of als de motor moet draaien), de
hoofdzekering van de elektrische
stuurbekrachtiging verwijderen.
86F1D0025
108
STARTEN EN RIJDEN