stop start FIAT TALENTO 2020 Instructieboek (in Dutch)

Page 51 of 248

KLIMAATREGELING
Advies voor gebruik
In sommige gevallen (airconditioning uit,
luchtrecirculatie aan, ventilatorsnelheid
nul of te laag, enz.) kunnen de ruiten en
de voorruit van het voertuig beslaan.
Gebruik als de ruiten beslaan de MAX
DEF-functie om de condens te
verwijderen en zet vervolgens de
airconditioning in de automatische
stand om te voorkomen dat de ruiten
opnieuw beslaan.
Voertuigen met ECOMODE
Wanneer geactiveerd, kan ECOMODE
de prestaties van de airconditioning
beperken. Raadpleeg paragraaf “Tips
voor het rijden” in hoofdstuk “Starten en
rijden”.
54) 55)
2)
Verbruik
Een hoger brandstofverbruik (vooral
binnen de bebouwde kom) is normaal
als de airconditioning wordt gebruikt.
Zet op auto's met airconditioning
zonder automatische modus, het
systeem uit als u het niet meer nodig
hebt.Hieronder volgen een aantal adviezen
om het brandstofverbruik tot een
minimum terug te brengen en
zodoende het milieu te helpen
beschermen:
houd tijdens het rijden de
luchtroosters open en de ruiten
gesloten;
als het voertuig bij warm weer of in
de zon is geparkeerd, laat dan eerst het
interieur luchten om de hete lucht naar
buiten af te voeren, voordat u vertrekt.
Onderhoud
Raadpleeg het Geprogrammeerde
Onderhoudsschema.
BELANGRIJK Zolang de airconditioning
aanstaat, wordt meer brandstof
verbruikt (zet het systeem uit als u het
niet meer nodig hebt).
BELANGRIJK Gebruik het
klimaatregelsysteem regelmatig, ook bij
kouder weer, en laat het ten minste
5 minuten eenmaal per maand
functioneren.
Auto's met extra verwarming
Sommige voertuigen zijn uitgerust met
een extra verwarming die het interieur
sneller verwarmt. Deze inrichting werkt
alleen als de motor draait en bij lage
temperaturen. Tijdens de werking kan
enige rook uit de rechterkant van het
voertuig komen; die is afkomstig van
het uitlaatsysteem en dat is normaal.Onregelmatige werking
Over het algemeen dient u, als u een
onregelmatige werking waarneemt,
naar een Fiat Servicepunt te gaan.
Een beperkte werking van het
ontdooien, ontwasemen of van de
airconditioning kan te wijten zijn aan
een verstopt filterelement.
Er wordt geen koude lucht
gegenereerd. Controleer de stand van
de bedieningen en de staat van de
zekeringen. Zet anders het systeem uit.
Water onder het voertuig
Na langdurig gebruik van de
airconditioning is het normaal om
condenswater onder de airconditioning
aan te treffen.
49

Page 65 of 248

RUITBEDIENING
ELEKTRISCHE
RUITBEDIENING
59) 60)
Met geïntroduceerde startinrichting:druk op de knop van de ruit om hem
omlaag te brengen naar de gewenste
positie;
til de knop van de ruit op om hem
omhoog te brengen naar de gewenste
positie.
Druk aan de bestuurderszijde op de
knop fig. 108:
1voor bestuurderszijde;
2voor voorste passagierszijde.BELANGRIJK Plaats geen voorwerpen
op een gedeeltelijk gesloten ruit:
hierdoor zou de ruit kunnen
beschadigen.
Drukfuncties
Afhankelijk van de versie is deze modus
een extra functie voor de eerder
beschreven elektrisch bediende ruiten.
De functie betreft alleen de ruit aan de
bestuurderszijde. Druk schakelaar 1
fig. 110 kort omlaag of trek hem kort
omhoog: de ruit gaat ofwel volledig
omlaag of volledig omhoog. Als de
schakelaar weer wordt bediend stopt
de ruit.OPMERKING Als de ruit tijdens het
sluiten weerstand detecteert (van bijv.
de tak van een boom, enz.), stopt de
ruit en gaat weer een paar cm omlaag.
Onregelmatige werking
Als de ruit niet sluit, schakelt het
systeem over op een drukloze modus:
trek de betreffende schakelaar zover
mogelijk naar boven tot de ruit volledig
sluit (de ruit gaat geleidelijk weer
omhoog); houd de schakelaar
vervolgens even omhoog getrokken
(altijd aan de kant die wordt gesloten),
breng hem omlaag en trek hem weer
volledig omhoog om het systeem te
heractiveren.
Neem indien nodig contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
108T36560
109T36561
Druk aan de voorste passagierszijde op
knop 3. fig. 109
110T36560-1
63

Page 67 of 248

De motorkap openen
Til de motorkap op en begeleid hem.
Het optillen wordt ondersteun door
zijdempers.
De motorkap sluiten
Controleer of niets in de motorruimte is
achtergebleven. Laat de motorkap
zakken naar ongeveer 30 centimeters
boven de motorruimte en laat hem
vallen. Controleer of de motorkap
volledig gesloten is en niet alleen met
de beveiliging is vergrendeld door te
proberen hem op te tillen. Als de
motorkap niet perfect gesloten is,
probeer dan niet erop te drukken maar
open hem opnieuw en herhaal de
handeling.
BELANGRIJK
62)Voorafgaand aan enige ingreep moet
de motor worden afgezet (en niet op
stand-by): u moet de motor elf afzetten
(raadpleeg de paragraaf "De motor starten”
in het hoofdstuk ”Starten en rijden”).
63)Leun niet op de motorkap: hij zou per
ongeluk dicht kunnen gaan.
64)Let er bij werkzaamheden aan de
motor op dat deze heet kan zijn. Bovendien
zou de koelventilator ieder moment kunnen
gaan draaien. Het
waarschuwingslampje herinnert u aan
deze omstandigheid. Gevaar voor letsel.
65)Zorg ervoor dat als in de motorruimte
wordt gewerkt, de ruitenwissers in de
uitstand staan. Gevaar voor letsel.
66)Laat het voertuig in geval van een
botsing, zelfs een lichte botsing tegen
bijvoorbeeld het schutbord of de motorkap,
zo snel mogelijk controleren bij een Fiat
Servicepunt.
67)Gebruik beide handen om de motorkap
op te tillen. Controleer voordat de
motorkap wordt opgetild, of de armen van
de ruitenwissers wel tegen de ruit liggen,
het voertuig stilstaat en de handrem goed
is aangetrokken.
68)Om veiligheidsredenen moet de
achterklep tijdens het rijden altijd goed
gesloten zijn. Controleer dus altijd of de
motorkap goed gesloten en vergrendeld is.
Mocht u tijdens het rijden merken dat de
motorkap niet goed vergrendeld is, stop
dan onmiddellijk en sluit de motorkap op
de correcte manier.
BELANGRIJK
17)Controleer na iedere ingreep in de
motorruimte of er niets in de motorruimte is
achtergebleven (doeken, gereedschap,
enz.); deze zouden de motor kunnen
beschadigen of brand kunnen veroorzaken.
113T36594
65

Page 89 of 248

Waarschuwingslampje Wat het betekent
STORING AIRBAGSYSTEEM
Het controlelampje gaat aan, als de startinriching wordt geïntroduceerd en gaat na een paar seconden weer uit.
Als het lampje niet aangaat wanneer de startinrichting wordt geïntroduceerd of als het aangaat wanneer de motor
draait, duidt dit op een systeemstoring. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
BRANDSTOFRESERVE
Het controlelampje gaat aan, als de startinriching wordt geïntroduceerd en gaat na een paar seconden weer uit.
Vul de tank zo snel mogelijk, als het controlelampje aangaat tijdens het rijden. U kunt nog 50 km afleggen.
19)
DIRECT STOPPEN
Dit controlelampje gaat aan, als de startinriching wordt geïntroduceerd en gaat uit zodra de motor is gestart.
Als het aangaat met andere waarschuwingslampjes en/of berichten vergezeld van een geluidssignaal, stop dan het
voertuig zodra de verkeerstoestanden dit toestaan. Stop de motor onmiddellijk en start hem niet opnieuw.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
90)
STORING REMSYSTEEM/INGESCHAKELDE HANDREM
Het controlelampje gaat aan, als de startinriching wordt geïntroduceerd en gaat uit zodra de handrem is
uitgeschakeld.
Als het samen met het controlelampjeSTOPen een geluidssignaal aangaat, betekent dit dat het remvloeistofpeil
laag staat of dat er sprake is van een storing in het remsysteem.
Zet het voertuig stil en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
LAADSTROOM ACCU ONVOLDOENDE
Het controlelampje gaat aan, als de startinriching wordt geïntroduceerd en gaat na een paar seconden weer uit.
Als het lampje tijdens het rijden samen met het waarschuwingslampjeSTOPen een geluidssignaal aangaat,
betekent dit dat het elektrische circuit overbelast of uitgeschakeld is.
Zet het voertuig stil en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
87

Page 90 of 248

Waarschuwingslampje Wat het betekent
MOTOROLIE VERSLECHTERD
Het controlelampje gaat aan, als de startinriching wordt geïntroduceerd en gaat na een paar seconden weer uit.
Als het lampje tijdens het rijden aangaat in combinatie met het lampjeSTOPen een geluidssignaal, moet u het
voertuig stilzetten en contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk.
Controleer het oliepeil. Als het oliepeil normaal is, is er iets anders aan de hand. Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
ALARMLAMPJE
Wanneer de startinrichting op MAR wordt gezet, gaat het lampje branden, maar het moet doven zodra de motor is
gestart. Als het aangaat in combinatie met andere controlelampjes/berichten op het instrumentenpaneel, dient u
voorzichtig te rijden en uit voorzorg zo snel mogelijk naar een Fiat Servicepunt te gaan.
Door niet-naleving van deze regel kan het voertuig schade oplopen.
STORINGEN AdBlue-ADDITIEFNIVEAU (Ureum) EN UITLAATGASREDUCTIESYSTEEM
Raadpleeg de infotmatie in de “AdBlue (Ureum) additief tank” paragraaf.
STORING INSPUIT-/EOBD-SYSTEEM
Voor voertuigen die hiermee zijn uitgerust, gaat dit lampje aan als u de motor start en daarna gaat het weer uit:
als het aanblijft, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk;
als het knippert, verlaag dan de belasting van de motor tot het knipperen stopt. Neem contact op
met het Fiat Servicenetwerk.
Zie de paragraaf "Milieu beschermen” in het hoofdstuk "Kennismaken met uw voertuig”.
DYNAMISCHE STABILITEITSREGELING (ESC)/STORING TRACTION CONTROL
Het controlelampje gaat aan, als de startinriching wordt geïntroduceerd en gaat na een paar seconden weer uit.
Dit lampje gaat aan in verschillende omstandigheden: zie de paragraaf “Actieve veiligheidssystemen” in het
hoofdstuk “Veiligheid”.
STORING ABS
Het controlelampje gaat aan, als de startinriching wordt geïntroduceerd en gaat na een paar seconden weer uit.
Als het tijdens het rijden gaat branden, duidt dit op een storing in het ABS-systeem. In dat geval blijft het
remsysteem normaal werken, maar met uitsluiting van het ABS-systeem. Wend u tot het Fiat Servicenetwerk.
88
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL

Page 91 of 248

Waarschuwingslampje Wat het betekent
CONTROLELAMPJE TEMPERATUUR MOTORKOELVLOEISTOF
Als de sleutel in het contact zit, gaat dit lampje blauw branden.
Als het rood wordt, moet de auto worden stilgezet en de motor één of twee minuten stationair draaien.
De temperatuur zou moeten dalen en het lampje zou weer blauw moeten worden. Zet anders de motor af. Laat de
koelvloeistof afkoelen voordat u de temperatuur controleert.
Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
START&STOP-SYSTEEM INSCHAKELEN
Raadpleeg het hoofdstuk "Start&Stop-systeem".
StartStop STORING / DEACTIVERING
Raadpleeg het hoofdstuk "Start&Stop-systeem".
CRUISE-CONTROL/SPEED LIMITER
Raadpleeg de paragrafen "Cruise-control" (Snelheidsregelaar) en "Speed Limiter".
STORING TPMS-SYSTEEM/LAGE BANDENSPANNING
Zie paragraaf “TPMS – TYRE PRESSURE MONITORING SYSTEM” in het hoofdstuk “Veiligheid”
GRIPREGELING
Zie paragraaf “TPMS – Actieve veiligheidssystemen” in het hoofdstuk “Veiligheid”.
89

Page 94 of 248

Systeemstoring
De controlelampjes die hieronder worden beschreven, gaan gepaard met een geluidssignaal.
Lampjes op instrumentenpaneel Bericht Betekenis
"ZIE SPECIAAL BERICHT OP HET SCHERM"Duidt op een systeemstoring. Neem zo snel
mogelijk contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
"ZIE SPECIAAL BERICHT OP HET SCHERM"Geeft aan dat u binnen 1100 km het voertuig
niet meer zult kunnen starten. Deze alarmen
worden iedere 100 km herhaald. Neem zo
snel mogelijk contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
"ZIE SPECIAAL BERICHT OP HET SCHERM"Geeft aan dat de motor niet meer kan worden
gestart, als deze eenmaal is afgezet. Neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK
90)Voor veiligheidsdoeleinden: het waarschuwingslampjeSTOP geeft aan dat u, in overeenstemming met de verkeersomstandigheden,
onmiddellijk moet stoppen. Zet de motor af en start hem niet meer. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK
19)Als de lampjes of geluidssignalen uitblijven, duidt dit op een storing in het instrumentenpaneel. Als deze lampjes aangaan, dient u te
stoppen zodra de verkeersomstandigheden dit toelaten. Controleer of het voertuig goed stilstaat en neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
92
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL

Page 100 of 248

BOORDCOMPUTER: informatieberichten
Deze kunnen helpen bij het starten van de motor en bieden informatie over een selectie of over rijomstandigheden.
BOORDCOMPUTER: storingsberichten
Ze verschijnen samen met het waarschuwingslampje
.Wanneer deze berichten verschijnen, voorzichtig naar
het Fiat Servicenetwerk rijden. Als u dit niet doet, kan dit leiden tot schade aan het voertuig.
Ze worden verwijderd wanneer u op de knop van de weergaveselectie drukt, of automatisch na een paar seconden. Hoe dan
ook, ze worden opgeslagen in het boordlog. Het controlelampje
blijft aan.
BOORDCOMPUTER: alarmberichten
Ze worden weergegeven in combinatie met het STOP waarschuwingslampje en sporen u voor uw eigen veiligheid
aan zo snel mogelijk te stoppen, als de verkeersomstandigheden dit toelaten. Zet de motor af en start de motor
niet meer. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
98
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL

Page 108 of 248

Zet het contact aan en controleer of het
controlelampjeop het
informatiepaneel 2 fig. 186 aan is en,
afhankelijk van de versie van het
voertuig, of het bijbehorende bericht
wordt weergegeven.
Het lampje blijft permanent branden om
te bevestigen dat een kinderzitje kan
worden geïnstalleerd op de
passagiersstoel.De afdruk op het dashboard en
etiketten A fig. 187 en fig. 188 aan
beiden zijden van de zonneklep aan
passagierszijde 3 fig. 187 herinneren u
aan deze instructies.
Inschakeling frontairbag
passagierszijde
Wanneer het kinderzitje niet meer wordt
gebruikt, moet de airbag weer worden
ingeschakeld om ervoor te zorgen dat
de voorpassagier wordt beschermd in
geval van een ongeval.
De airbags weer inschakelen: zet
het voertuig stil, schakel het contact uit,
en druk en draai stop 1 fig. 189 naar de
stand ON. Schakel de schakelaar in en
controleer of het controlelampje
uit is
en of het lampjeop het
informatiepaneel 2 fig. 190, iedere keer
als u de motor start, ongeveer 1 minuut
gaat branden.De veiligheidsinrichtingen die gepaard
gaan met de veiligheidsgordel van de
voorpassagier, moeten ingeschakeld
zijn.
Werkingsfouten
Als het in-/uitschakelsysteem van de
frontairbags aan passagierszijde niet
werkt,mag geen kinderzitje op de
voorstoel geïnstalleerd worden. Tevens
raden we af passagiers op die plaats te
vervoeren.
186T36500
187T36505
188T35770
189T36501
190T36500
106
VEILIGHEID

Page 139 of 248

TSA (Trailer Stability
Assist) RIJASSISTENTIE
MET EEN AANHANGER
Dit systeem helpt u de controle over het
voertuig te behouden als u een
aanhanger gebruikt. Het detecteert
slingerbewegingen van de aanhanger
onder bepaalde rijomstandigheden.
BEDRIJFSOMSTANDIGHEDEN
het sleepsysteem moeten zijn
goedgekeurd door het Fiat
Servicenetwerk;
de bedrading moet zijn goedgekeurd
door het Fiat Servicenetwerk;
de aanhanger moet op het voertuig
zijn aangesloten.
Werkingsprincipe
De functie stabiliseert het voertuig door:
de voorwielen asymmetrisch af te
remmen om het slingeren veroorzaakt
door de aanhanger te verminderen;
met vier wielen te remmen en het
motorkoppel te beperken om de
rijsnelheid te verlagen tot het slingeren
stopt.
Het controlelampje
knippert op het
instrumentenpaneel om u te informeren
over de situatie.
TRACTION PLUS
(GRIPREGELING)
147)
23)
Als het voertuig hiermee is uitgerust,
zorgt de gripregeling voor een
eenvoudigere beheersing van het
voertuig onder omstandigheden met
minder grip (onverhard wegdek).
"Wegmodus"
Wanneer het voertuig wordt gestart,
wordt een speciaal bericht op het
display weergegeven. Het
indicatielampje
op het
instrumentenpaneel is uit. Deze stand
garandeert optimaal gebruik onder
normale wegomstandigheden (droog,
nat wegdek, lichte sneeuw, enz.).
De "wegmodus" gebruikt de functies
van het tractieregelsysteem.
"Traction + modus"
Druk op knop 1 fig. 207: het
controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat aan samen
met een speciaal bericht.Deze stand zorgt voor optimaal gebruik
op een onverhard wegdek (zand,
modder, droge bladeren, enz.). In deze
stand moet de bestuurder het
motortoerental regelen. Bij een snelheid
hoger dan 50 km/h schakelt het
systeem automatisch over op de
"Wegmodus" en gaat het
indicatielampje
op het
instrumentenpaneel uit.
HEUVELOPWAARTS
WEGRIJDEN MET
BEHULP VAN HILL
HOLDER
148)
Afhankelijk van de hellingsgraad kan het
systeem de bestuurder helpen
heuvelopwaarts weg te rijden.
207T36668
137

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 next >