FIAT TIPO 4DOORS 2020 Instructieboek (in Dutch)

Page 71 of 260

ACTIEVE
VEILIGHEIDS-
SYSTEMEN
In het voertuig zijn de volgende actieve
veiligheidssystemen aanwezig:
ABS (Anti-lock Braking System);
DTC-systeem (Drag Torque Control);
ESC (Electronic Stability Control)
(Elektronische Stabiliteitsregeling);
TC (Traction Control) (Tractieregeling);
PBA (Hydraulic Brake Assist)
(Hydraulische remondersteuning);
HHC (Hill Hold Control);
ERM (Electronic Rollover Mitigation);
TSC (Trailer Sway Control).
Zie de volgende beschrijving van de
werking van deze systemen.
ABS
(antiblokkeersysteem
van de wielen)
Dit systeem, dat deel uitmaakt van het
remsysteem, voorkomt het blokkeren of
slippen van een of meerdere wielen op
alle soorten wegdek en ongeacht de
kracht van de remwerking, zodat het
voertuig ook tijdens paniekremmen
onder controle gehouden kan worden
en de remweg wordt geoptimaliseerd.
Het systeem grijpt in tijdens het
remmen wanneer de wielen dreigen te
blokkeren tijdens paniekremmen of
onder slechte adhesiecondities, waarbij
blokkering vaker kan voorkomen.Het systeem verhoogt tevens de
controleerbaarheid en stabiliteit van het
voertuig wanneer op oppervlakken met
verschillende grip voor de wielen aan
rechter- en linkerzijde of in bochten
wordt geremd.
Het geheel wordt aangevuld met het
EBD-systeem (Electronic Braking Force
Distribution) dat voor de verdeling van
de remkracht tussen de voor- en de
achterwielen zorgt.
Inwerkingtreding van het systeem
De bestuurder kan merken wanneer het
ABS in werking treedt omdat het
rempedaal iets pulseert en het systeem
meer geluid maakt: dit is volkomen
normaal wanneer het systeem in
werking treedt.
35) 36) 37) 38) 39) 40) 41)
DTC-SYSTEEM (Drag
Torque Control)
Het systeem voorkomt dat de
aandrijfwielen mogelijk vergrendelen,
hetgeen kan gebeuren, bijvoorbeeld, als
het gaspedaal plotseling wordt
losgelaten of in het geval van een
plotseling naar een lagere versnelling
schakelen in omstandigheden van
slechte grip op de weg. In deze
omstandigheden zou het
motorremeffect ervoor kunnen zorgen
dat de aandrijfwielen slippen, waardoorhet voertuig zijn stabiliteit verliest. Het
DTC-systeem grijpt in dergelijke
situaties in door het motorkoppel te
regelen om zo de stabiliteit te bewaren
en de veiligheid van het voertuig te
verhogen.
ESC-SYSTEEM
(Electronic Stability
Control)
Het ESC-systeem verbetert de
richtingscontrole en stabiliteit van de
auto onder diverse rijomstandigheden.
Het ESC-systeem corrigeert het
onderstuur en overstuur van het
voertuig door de remkracht op de juiste
wijze naar de wielen te sturen. Ook het
door de motor geleverde koppel kan
verlaagd worden om de controle over
het voertuig te behouden.
Het ESC-systeem maakt gebruikt van
de in het voertuig gemonteerde
sensoren om de baan te bepalen die de
bestuurder wil volgen en vergelijkt deze
met de werkelijke baan van de auto.
Wanneer de werkelijke baan afwijkt van
de gewenste baan, grijpt het
ESC-systeem in om het overstuur of
onderstuur van het voertuig te
corrigeren.
Overstuur: treedt op wanneer de
auto meer draait dan overeenkomstig
de hoek van het stuurwiel zou moeten.
69

Page 72 of 260

Onderstuur: treedt op wanneer het
voertuig minder draait dan
overeenkomstig de hoek van het
stuurwiel zou moeten.
Inwerkingtreding van het systeem
De ingreep van het systeem wordt
aangegeven door het knipperen van het
lampje
op het instrumentenpaneel,
om de bestuurder te waarschuwen dat
de stabiliteit en de grip van het voertuig
kritiek zijn.
42) 43) 44) 45) 46)
TC-SYSTEEM (Traction
Control)
Het systeem grijpt automatisch in als
één of meer aandrijfwielen slippen, grip
verliezen op natte wegen (aquaplaning)
en bij het optrekken op glad,
besneeuwd of met ijzel bedekt wegdek.
Afhankelijk van de slipomstandigheden
kunnen twee verschillende
regelsystemen worden geactiveerd:
als beide aangedreven wielen
doorslippen, grijpt het ASR-systeem in
door het door de motor doorgegeven
vermogen te reduceren;
als slechts één aangedreven wiel
slipt, wordt de BLD-functie (Brake
Limited Differential) geactiveerd,
waardoor het wiel dat slipt automatisch
afgeremd wordt (de werking van een
zelfblokkerend differentieel wordtgesimuleerd). Hierdoor wordt het
motorkoppel dat overgebracht wordt
op het wiel dat niet slipt verhoogt. Deze
functie blijft actief ook als de modi
"Systemen gedeeltelijk gedeactiveerd"
en "Systemen gedeactiveerd"
geselecteerd zijn (zie beschrijving op de
volgende pagina's).
Inwerkingtreding van het systeem
De ingreep van het systeem wordt
aangegeven door het knipperen van het
lampje
op het instrumentenpaneel,
om de bestuurder te waarschuwen dat
de stabiliteit en de grip van het voertuig
kritiek zijn.
47) 48) 49) 50) 51)
PBA-SYSTEEM
(Hydraulic Brake Assist)
Het PBA-systeem is ontworpen om het
remvermogen van het voertuig tijdens
noodremmen te verbeteren.
Het systeem detecteert het
noodremmen door de snelheid en de
kracht waarmee het rempedaal wordt
ingetrapt te controleren en past
vervolgens de optimale remdruk toe. Dit
kan de remweg verkorten en dus vormt
het PBA-systeem een aanvulling op het
ABS.
Er wordt maximale assistentie van het
PBA-systeem verkregen als het
rempedaal zeer snel wordt ingetrapt.Tevens moet het rempedaal continu,
dus niet intermitterend, ingetrapt
worden tijdens het remmen, om zo veel
mogelijk uit het systeem te halen.
Verminder niet de druk op het
rempedaal zolang geremd moet
worden.
Het PBA-systeem wordt uitgeschakeld
wanneer het rempedaal wordt
losgelaten.
52) 53) 54)
HHC (Hill Hold Control)
SYSTEEM
Dit systeem is een integraal onderdeel
van het ESC-systeem en assisteert de
bestuurder bij het wegrijden op
hellingen in de volgende gevallen:
op een helling- als het voertuig auto
stilstaat op een weg met een
hellingsgraad van meer dan 5% met
draaiende motor, ingetrapt rempedaal
en de versnellingsbak in de vrijstand of
met ingeschakelde versnelling (andere
dan achteruit);
op een afdaling: als het voertuig
stilstaat op een weg met een
hellingspercentage van meer dan 5%
met draaiende motor, ingetrapt
rempedaal en de versnellingsbak in de
achteruit geschakeld.
Tijdens het wegrijden houdt de
regeleenheid van het ESC-systeem de
wielen geremd, totdat het nodige
70
VEILIGHEID

Page 73 of 260

motorkoppel is bereikt om te kunnen
wegrijden, of in ieder geval maximaal
2 seconden, zodat de bestuurder de
tijd heeft om de rechtervoet van het
rempedaal naar het gaspedaal te
verplaatsen.
Als na twee seconden niet wordt
weggereden, wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld en wordt de
remdruk geleidelijk gereduceerd.
Tijdens deze fase kan een typisch
mechanisch remgeluid gehoord
worden, wat aangeeft dat de auto zich
begint te verplaatsen.
55) 56)
ERM-SYSTEEM
(Electronic Rollover
Mitigation)
Het systeem controleert de neiging van
de wielen om van de grond te komen
als de bestuurder extreme manoeuvres
uitvoert zoals snel bijsturen om een
obstakel te vermijden, met name onder
omstandigheden van een slecht
wegdek.
Als zich dergelijke omstandigheden
voordoen, flitst het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel en het systeem
grijpt in op de remmen en het
motorvermogen om de mogelijkheid dat
de wielen van de grond komen te
beperken. Het is niet mogelijk om deneiging tot over de kop slaan te
voorkomen wanneer dit te wijten is aan
redenen zoals met de wielen aan één
kant op steile hellingen rijden, botsing
tegen voorwerpen of andere voertuigen.
57)
TSC-SYSTEEM (Trailer
Sway Control)
Het systeem maakt gebruik van een
reeks sensoren die zich op het voertuig
bevinden om excessief slingeren van de
aanhanger te identificeren en de
noodzakelijke voorzorgsmaatregelen te
nemen om dit op te lossen.
Om het slingereffect van de aanhanger
tegen te gaan, kan het systeem het
motorvermogen verlagen en ingrijpen
op de betrokken wielen. Het
TSC-systeem wordt automatisch
ingeschakeld wanneer buitensporig
slingeren van de aanhanger
gedetecteerd wordt.
Inwerkingtreding van het systeem
Wanneer het systeem ingeschakeld is,
gaat het waarschuwingslampje
op
het instrumentenpaneel knipperen, het
motorvermogen wordt beperkt en het
remmen kan gevoeld worden op de
afzonderlijke wielen, na een poging om
het slingeren van de aanhanger te
elimineren.
58) 59)
BELANGRIJK
35)Wanneer het ABS wordt ingeschakeld,
is een trilling aan het rempedaal voelbaar.
Verlaag de remdruk niet en houd het
rempedaal goed ingetrapt; zo zorgt het
systeem voor de kortste remweg op basis
van de wegomstandigheden.
36)Een inrijperiode van circa 500 km is
vereist om het beste uit het remsysteem te
halen: vermijd tijdens deze periode bruusk,
herhaaldelijk of langdurig remmen.
37)Als het ABS-systeem ingrijpt, dan
betekent dit dat de limiet van de grip van
de banden op het wegdek is bereikt:
verlaag de snelheid en pas deze aan de
beschikbare grip aan.
38)Het ABS kan niet de door het wegdek
geboden grip boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten toenemen.
39)Het ABS kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken
wegens overmatige snelheid in bochten,
rijden op wegdek met weinig grip of
aquaplaning.
40)De capaciteiten van het ABS mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen
in gevaar komt.
41)Voor een goede werking van het ABS
moeten de banden van alle wielen van
hetzelfde merk zijn, in perfecte conditie
verkeren en vooral van het voorgeschreven
type en maat zijn.
42)Het ESC kan niet de door het wegdek
geboden grip boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten toenemen.
71

Page 74 of 260

43)Het ESC-systeem kan geen
ongelukken voorkomen, waaronder
ongelukken wegens overmatige snelheid in
bochten, rijden op wegdek met weinig grip
of aquaplaning.
44)De capaciteiten van het ESC-systeem
mogen nooit op onverantwoorde en
gevaarlijke wijze worden uitgetest,
waardoor de persoonlijke veiligheid en die
van anderen in gevaar komt.
45)Voor de goede werking van het
ESC-systeem moeten de banden van alle
wielen van hetzelfde merk zijn, in perfecte
conditie verkeren en vooral van het
voorgeschreven type en maat zijn.
46)Neem nooit onnodige risico's en
risico's waarvoor geen garantie is, ook al is
het voertuig voorzien van het
ESC-systeem. Uw rijstijl moet altijd
aangepast zijn aan de conditie van het
wegdek, het zicht en het verkeer. De
bestuurder is in elk geval verantwoordelijk
voor een veilige rijstijl.
47)Voor de goede werking van het
TC-systeem moeten de banden van alle
wielen van hetzelfde merk zijn, in perfecte
conditie verkeren en vooral van het
voorgeschreven type en maat zijn.
48)Neem nooit onnodige risico's of risico's
die niet binnen de garantie vallen, ook al is
het voertuig voorzien van het TC-systeem.
Uw rijstijl moet altijd aangepast zijn aan de
conditie van het wegdek, het zicht en het
verkeer. De bestuurder is in elk geval
verantwoordelijk voor een veilige rijstijl.
49)Het TC-systeem kan niet de door het
wegdek geboden grip boven de limieten
van de natuurkundige wetten laten
toenemen.50)Het TC-systeem kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken
wegens overmatige snelheid in bochten,
rijden op wegdek met weinig grip of
aquaplaning.
51)De capaciteiten van het TC mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen
in gevaar komt.
52)Het PBA-systeem kan niet de door het
wegdek geboden grip boven de limieten
van de natuurkundige wetten laten
toenemen.
53)Het PBA-systeem kan geen
ongelukken voorkomen, waaronder
ongelukken wegens overmatige snelheid in
bochten, rijden op wegdek met weinig grip
of aquaplaning.
54)De capaciteiten van het PBA-systeem
mogen nooit op onverantwoorde en
gevaarlijke wijze worden uitgetest,
waardoor de veiligheid van de bestuurder,
de overige inzittenden van het voertuig en
andere weggebruikers in gevaar komt.
55)Het Hill Hold Controlesysteem is geen
parkeerrem; laat het voertuig dus nooit
achter zonder de parkeerrem te hebben
aangetrokken, de motor te hebben
uitgeschakeld en de eerste versnelling te
hebben ingeschakeld, zodat het
geparkeerde voertuig in veilige toestand
verkeert (lees ook de paragraaf "Parkeren"
in het hoofdstuk "Starten en rijden").56)Er kunnen situaties op kleine hellingen
(minder dan 8%) voorkomen waarin, bij
beladen voertuig, het Hill Hold-
controlesysteem niet in werking treedt en
de auto zich iets naar achteren verplaatst,
waardoor het risico op een botsing met
een ander voertuig of voorwerp toeneemt.
De bestuurder is in elk geval
verantwoordelijk voor een veilige rijstijl.
57)De prestaties van een voertuig met
ERM mogen nooit op onvoorzichtige of
gevaarlijke manier getest worden, met de
mogelijkheid dat de veiligheid van de
bestuurder of andere mensen in gevaar
komt.
58)Bij het slepen van aanhangers, moet
uiterst zorgvuldig worden gereden.
Overschrijd nooit de maximaal toegestane
belading (zie de beschrijving in de
paragraaf "Gewichten" in het hoofdstuk
"Technische gegevens").
59)Het TSC-systeem kan het slingeren
niet voor alle aanhangers voorkomen. Als
het systeem in werking treedt tijdens het
rijden, de snelheid minderen, het voertuig
op een veilige plaats tot stilstand brengen
en de lading correct verdelen om het
slingeren van de aanhanger te voorkomen.
72
VEILIGHEID

Page 75 of 260

RIJHULPSYSTEMEN
FULL BRAKE CONTROL
SYSTEEM
(indien aanwezig)
60) 61) 62)
27) 28) 29) 30) 31) 32) 34) 35)
Het Full Brake Control-systeem is een
HULPMIDDEL bij het voorkomen van
frontale aanrijdingen.
Het blijft de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om een veilige afstand te
houden en de snelheid van de auto aan
te passen aan het verkeer, het zicht en
de weersomstandigheden, ook als het
systeem is ingeschakeld.
Wacht NIET met afremmen totdat u een
waarschuwing van het systeem krijgt.
Als de bestuurder niet ingrijpt door het
rempedaal in te trappen, kan er een
aanrijding ontstaan.
Het Full Brake Control-systeem kan
geen voetgangers, dieren of andere
voorwerpen waarnemen die de
rijrichting doorkruisen, evenmin als
auto's die uit de tegengestelde richting
komen.
Het Full Brake Control-systeem bestaat
uit een radar die zich achter de
voorbumper fig. 61 bevindt.In het geval van een dreigende botsing
kan het systeem ingrijpen door de auto
automatisch af te remmen om een
botsing te voorkomen of de gevolgen
daarvan te beperken.
Als het systeem het risico van een
botsing vaststelt, krijgt de bestuurder
een geluidssignaal en visuele meldingen
in de vorm van speciale berichten op
het display van het instrumentenpaneel.
De waarschuwingen zijn bedoeld om de
bestuurder tijdig te laten reageren, om
een mogelijke aanrijding te voorkomen
of de gevolgen daarvan te beperken.
Als vervolgens geen actie door de
bestuurder wordt ondernomen, kan het
systeem ingrijpen door automatisch te
remmen en zo de gevolgen van de
aanrijding te beperken. Als wordt
vastgesteld dat de druk die de
bestuurder op het gaspedaal uitoefent
onvoldoende is, kan het systeemingrijpen om de reactie van het
remsysteem te verbeteren, zodat de
snelheid van de auto verder wordt
verlaagd (extra assistentie tijdens het
remmen).
Versies uitgerust met Start&Stop
systeem: na afloop van de
automatische remingreep, zal het
Start&Stop systeem gaan werken zoals
beschreven in paragraaf "Start&Stop
systeem" in het hoofdstuk "Starten en
rijden".
Versies met handgeschakelde
versnellingsbak: na afloop van de
automatische remingreep kan de motor
haperen en afslaan, tenzij de bestuurder
het koppelingspedaal intrapt.
Voor versies met geautomatiseerde
transmissie:blijft de laatst opgeslagen
versnelling na de remingreep
ingeschakeld. Het voertuig kan na een
automatisch stop van een paar
seconden opnieuw starten.
BELANGRIJK Nadat het voertuig
gestopt is, kunnen de remklauwen
gedurende ongeveer 2 seconden
geblokkeerd worden om
veiligheidsredenen. Zorg ervoor dat u
het rempedaal intrapt als de auto iets
vooruit mocht rijden.
61P2000076-000-000
73

Page 76 of 260

Inschakelen/uitschakelen
Het Full Brake Control-systeem kan via
het menu op het instrumentenpaneel
worden uitgeschakeld en vervolgens
opnieuw worden ingeschakeld.
Opmerking Bij hetUconnect™5"-
systeem worden sommige menuopties
weergegeven en beheerd op het
display van dat systeem en niet op het
display op het instrumentenpaneel (zie
het speciale Multimedia-hoofdstuk of
het supplement beschikbaar online).
Het systeem kan ook worden
uitgeschakeld met de contactsleutel in
de stand MAR.
BELANGRIJK De status van het
systeem kan alleen worden gewijzigd bij
stilstaand voertuig.
Het Full Brake Control-systeem kan
worden ingesteld door een van de drie
menuopties te selecteren:
Systeem actief: het systeem (indien
actief) biedt, in aanvulling op de visuele
en akoestische waarschuwingen,
automatisch remmen en extra
assistentie tijdens het remmen wanneer
de bestuurder onvoldoende hard remt
in het geval van een mogelijke frontale
botsing;
Systeem deels actief: het systeem
(indien actief) geeft geen visuele en
akoestische waarschuwingen, maarkan automatisch remmen en extra
assistentie bieden tijdens het remmen
wanneer de bestuurder onvoldoende
hard remt in het geval van een
mogelijke frontale botsing;
Systeem niet actief: het systeem
biedt geen visuele en akoestische
waarschuwingen, beperkte remwerking,
automatisch remmen of extra
assistentie tijdens de remfase. Het
systeem geeft dus geen enkele
waarschuwing voor een mogelijk
ongeval.
Inschakelen/uitschakelen
Als het Full Brake Control-systeem
correct is ingeschakeld via het menu,
dan zal het elke keer dat de motor
wordt gestart in werking treden.
Na uitschakeling zal het systeem de
bestuurder niet waarschuwen voor een
mogelijk ongeval met een vooroprijdend
voertuig.
De uitschakelingsstatus van het
systeem wordt niet in het geheugen
opgeslagen wanneer de motor afgezet
wordt: als het systeem wordt
uitgeschakeld wanneer de motor
afgezet is, zal het bij de volgende start
ingeschakeld worden.
Deze functie is niet actief bij een
snelheid lager dan 7 km/h of hoger dan
200 km/h.Het systeem is alleen actief als:
het correct is ingeschakeld via het
menu;
de contactsleutel op MAR staat;
de voertuigsnelheid tussen 7 en
200 km/h ligt;
de veiligheidsgordels van de
voorstoelen zijn omgelegd.
De gevoeligheid van het systeem
wijzigen
De gevoeligheid van het systeem kan
gewijzigd worden via het menu, door
een van de volgende drie opties te
kiezen: "Nabij", "Med" of "Ver". Zie voor
het wijzigen van de instellingen de
beschrijving in deUconnect™5"-
bijlage.
De optie is standaard ingesteld op
"Nabij". Met deze instelling zal het
systeem de bestuurder voor een
mogelijke botsing met het
vooroprijdende voertuig waarschuwen
wanneer dat voertuig zich dichtbij
bevindt. Deze instelling biedt de
bestuurder bij een mogelijke botsing
een kortere reactietijd in vergelijking met
de instellingen "Med" en "Ver", maar
staat een meer dynamische rijstijl van
de auto toe.
Met de gevoeligheid van het systeem
ingesteld op "Ver", zal het systeem de
bestuurder voor een mogelijk ongeval
met het vooroprijdende voertuig
74
VEILIGHEID

Page 77 of 260

waarschuwen wanneer dat voertuig
zich op een grotere afstand bevindt,
waardoor de mogelijkheid wordt
geboden om de remmen lichter en
geleidelijker te bedienen. Deze instelling
biedt de bestuurder de grootst
mogelijke reactietijd om een mogelijk
ongeval te voorkomen.
Als u de instelling wijzigt in "Med",
waarschuwt het systeem de bestuurder
voor een mogelijk ongeval met de
voorligger wanneer dat voertuig zich op
een standaard afstand, tussen die van
de andere twee instellingen, bevindt. De
instelling van de gevoeligheid van het
systeem wordt in het geheugen
bewaard wanneer de motor wordt
afgezet.
Waarschuwing systeemstoring
Als het systeem wordt uitgeschakeld en
een speciaal bericht op het display
wordt weergegeven, dan is er een
storing in systeem aanwezig.
In dit geval kan er nog steeds met de
auto gereden worden, maar wordt toch
geadviseerd zo spoedig mogelijk
contact op te nemen met het Fiat
Servicenetwerk.
Radarwaarschuwing niet
beschikbaar
Als de omstandigheden zodanig zijn dat
de radar niet correct obstakels kandetecteren, wordt het systeem
uitgeschakeld en verschijnt er een
speciaal bericht op het display. Dit
gebeurt meestal in het geval van slecht
zicht, zoals wanneer het sneeuwt of
zwaar regent.
Het systeem kan ook tijdelijk worden
gedimd door belemmeringen zoals
modder, vuil of ijs op de bumper. In
zulke gevallen wordt een speciaal
bericht op het display weergegeven en
wordt het systeem uitgeschakeld. Dit
bericht wordt soms weergegeven onder
hoogreflecterende omstandigheden (in
bijvoorbeeld tunnels met reflectoren of
ijs of sneeuw). Wanneer de
omstandigheden die de werking van
het systeem hebben beperkt
ophouden, zal het systeem naar een
normale en volledige werking
terugkeren.
In enkele uitzonderlijke gevallen kan dit
speciaal bericht verschijnen als er in het
gezichtsveld van de radar geen voertuig
of object wordt gedetecteerd.
Als weersomstandigheden niet de
echte reden zijn achter dit bericht,
controleer dan of de sensor vuil is. Het
kan nodig zijn belemmeringen te
reinigen of te verwijderen in de zone die
is aangegeven in fig. 61.
Als het bericht vaak verschijnt, zelfs in
afwezigheid van weersomstandighedenals sneeuw, regen, modder of andere
belemmeringen, neem dan contact op
met het Fiat Servicenetwerk om de
sensoruitlijning te laten controleren.
Bij afwezigheid van zichtbare
belemmeringen, kan het reinigen van
het radaroppervlak, door handmatig de
decoratieve kapbekleding te
verwijderen, vereist zijn. Neem hiervoor
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK Het wordt aanbevolen
geen toestellen, accessoires of
aereodynamische bevestigingen te
installeren voor de sensor of deze te
verduisteren op enige wijze, omdat dit
de correcte werking van het systeem in
gevaar kan brengen. Aanpassingen van
de geometrie van het voertuig of van de
voorzijde (inclusief reparaties niet
uitgevoerd door het Fiat
Servicenetwerk) kunnen gevolgen
hebben voor de juiste werking van het
systeem.
Alarm frontale botsing met actieve
remwerking
(indien aanwezig)
Als deze functies zijn ingeschakeld en
de kans op een aanrijding aanwezig is,
kunnen de remmen worden geactiveerd
om de auto af te remmen.
Deze functie oefent extra remdruk uit
als de remdruk die de bestuurder
75

Page 78 of 260

uitoefent niet volstaat om een potentiële
frontale botsing te voorkomen.
De functie is actief bij snelheden hoger
dan 7 km/h.
Rijden onder bijzondere
omstandigheden
Onder bepaalde rijomstandigheden,
zoals bijvoorbeeld:
rijden in de buurt van een bocht;
voertuigen van kleine afmetingen
en/of niet met de rijstrook uitgelijnd;
andere voertuigen die van rijstrook
veranderen;
voertuigen die in dwarsrichting ten
opzichte van het voertuig rijden.
Kan de activering van het systeem
onverwachts of vertraagd zijn. De
bestuurder moet daarom bijzonder
voorzichtig zijn en de controle over het
voertuig behouden om in alle veiligheid
te blijven rijden.
BELANGRIJK In bijzonder complexe
verkeerssituaties kan de bestuurder het
systeem handmatig uitschakelen via het
menu.
Rijden in de buurt van een bocht
Bij het ingaan of verlaten van een brede
bocht, kan het systeem een voertuig
detecteren dat voor u rijdt, maar niet op
dezelfde rijstrook rijdt fig. 62. In
dergelijke gevallen kan het systeem
geactiveerd worden.Voertuigen van kleine afmetingen
en/of niet met de rijstrook uitgelijnd
Het systeem kan geen voertuigen vóór
de auto detecteren die zich buiten het
bereik van de radarsensor bevinden en
reageert dus wellicht niet op kleinere
voertuigen, zoals fietsen of motoren
fig. 63.Andere voertuigen die van rijstrook
veranderen
Voertuigen die plotseling van rijstrook
veranderen, dezelfde rijstrook betreden
als uw auto en binnen het
werkingsbereik van de sensor komen,
kunnen activering van het systeem
veroorzaken fig. 64.
Voertuigen die in dwarsrichting ten
opzichte van het voertuig rijden
Het systeem kan tijdelijk reageren op
een voertuig dat op een rechte hoek
door het werkingsbereik van de
radarsensor rijdt fig. 65.
62P6J2000149
63P6J2000150
64P6J2000151
76
VEILIGHEID

Page 79 of 260

Belangrijke opmerkingenHet systeem is niet ontworpen om
botsingen te voorkomen en kan
mogelijke omstandigheden die tot een
ongeval leiden niet van te voren
detecteren. Het niet in acht nemen van
deze waarschuwing kan leiden tot
ernstig of dodelijk letsel.
Het systeem kan in werking treden,
door de door de auto gevolgde baan te
beoordelen, vanwege de aanwezigheid
van reflecterende metalen voorwerpen
die geen voertuigen zijn, zoals vangrails,
verkeersborden, slagbomen voor
parkeerzones, tolpoorten,
spoorwegovergangen, poorten,
spoorwegen, voorwerpen in de buurt
van wegwerkzaamheden of voorwerpen
die zich hoger dan de auto bevinden
(bijv. een viaduct). Op dezelfde manier
kan het systeem in werking treden
binnen parkeergarages met meerdereverdiepingen of tunnels, of wegens een
schittering op het wegdek. Deze
mogelijke activeringen volgen de
normale werkingslogica van het
systeem en duiden dus niet op een
storing.
Het systeem is uitsluitend ontworpen
voor gebruik op verharde wegen. Als de
auto off-road wordt gebruikt, dan moet
het systeem uitgeschakeld worden om
onnodige waarschuwingen te
voorkomen.
Het systeem moet worden
uitgeschakeld wanneer het voertuig in
of op een trein, veerboot of pont wordt
vervoerd, wordt gesleept of op een
rollenbank wordt getest.
iTPMS (indirect Tyre
Pressure Monitoring
System)
64) 65) 66) 67) 68) 69)
Beschrijving
Het voertuig is uitgerust met het iTPMS
(indirect Tyre Pressure Monitoring
System) dat via de
wielsnelheidsensoren de toestand van
de bandenspanning controleert.
Correcte bandenspanning
Als er geen lekke banden worden
gedetecteerd, wordt de uitlijntekening
van de auto getoond op het display.Lage bandenspanning
Het systeem waarschuwt de bestuurder
als een of meer banden leeg zijn met
een waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel en een
waarschuwingsbericht op het display,
samen met een geluidssignaal.
In dit geval wordt de uitlijntekening van
de auto getoond op het display met de
twee symbolen
.
Deze waarschuwing wordt ook
weergegeven nadat de motor wordt
afgezet en weer gestart wordt, zolang
de RESET-procedure niet wordt
uitgevoerd.
Resetprocedure
Het iTPMS-systeem heeft een
"inleerfase" nodig (met een duur die
afhangt van de rijstijl en de
wegomstandigheden: bij optimale
omstandigheden wordt gereden op een
rechte weg met 80 km/h gedurende
minstens 20 minuten) die begint
wanneer de RESET-procedure wordt
uitgevoerd.
De RESET-procedure moet worden
uitgevoerd:
elke keer dat de bandenspanning
wordt gewijzigd;
wanneer ook maar één wiel
verwisseld wordt;
wanneer de banden worden
gedraaid of omgewisseld;
65P6J2000152
77

Page 80 of 260

wanneer het ruimtebesparende
reservewiel wordt gemonteerd.
Pomp, voordat de RESET-procedure
wordt uitgevoerd, de banden tot de
juiste bandenspanning op, vermeld in
de bandenspanningstabel (zie de
paragraaf "Wielen" in het hoofdstuk
"Technische gegevens").
Als de RESET-procedure niet wordt
uitgevoerd kan, in alle bovenstaande
gevallen, het waarschuwingslampje
onjuiste aanduidingen over een of
meer banden geven.
Om de RESET uit te voeren, met
stilstaand voertuig en de motor aan, de
Resetknop
ingedrukt houden op het
linker bedieningspaneel
fig. 66 gedurende tenminste
2 seconden.
Wanneer de RESET procedure
uitgevoerd is, en afhankelijk van het
type instrumentenpaneel, klinkt er alleen
een zoemer of het bericht "reset
opgeslagen" verschijnt samen met de
zoemer om aan te duiden dat het
zelfleren is gestart.BEDRIJFSOMSTANDIGHEDEN
Het systeem is actief bij snelheden van
meer dan 15 km/h.
In enkele situaties zoals sportief rijden,
bijzondere omstandigheden van het
wegdek (bijv. ijs, sneeuw, onverharde
wegen) kan de signalering vertraagd
worden of kan het gelijktijdige
spanningsverlies van meer dan een
band slechts gedeeltelijk gedetecteerd
worden.
Onder speciale omstandigheden (bijv.
auto asymmetrisch beladen aan één
kant, trekken van een aanhanger,
beschadigde of versleten band,
montage van het noodreservewiel,
gebruik van de "Fix&Go"-
bandenreparatiekit, gebruik van
sneeuwkettingen, verschillende banden
op de assen gemonteerd) kan het
systeem onjuiste indicaties geven of
tijdelijk uitgeschakeld worden.Als het systeem tijdelijk uitgeschakeld
is, knippert het waarschuwingslampje
ongeveer 75 seconden en blijft
daarna vast branden; tegelijkertijd
wordt op het display een
waarschuwingsbericht weergegeven.
Deze waarschuwing wordt ook
weergegeven na het afzetten en
opnieuw starten van de motor, als de
correcte bedrijfsomstandigheden niet
hersteld zijn.
In het geval van abnormale signalen,
wordt het aanbevolen om de
RESET-procedure uit te voeren. Als de
waarschuwingen opnieuw verschijnen
wanneer de RESET-procedure is
begonnen, controleer dan of het type
banden dat wordt gebruikt hetzelfde is
op alle vier de wielen en of de banden
niet beschadigd zijn; als het
ruimtebesparende wiel wordt gebruikt,
plaats dan zo snel mogelijk een band
met normale afmetingen in plaats van
het ruimtebesparende wiel, verwijder
indien mogelijk de sneeuwkettingen,
zorg ervoor dat de lading correct
verdeeld is en herhaal de
RESET-procedure, en rijd op een
schoon en verhard wegdek. Als het
probleem aanhoudt, contact opnemen
met het Fiat Servicenetwerk.
6606056J0008EM
78
VEILIGHEID

Page:   < prev 1-10 ... 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 ... 260 next >