FIAT TIPO 5DOORS STATION WAGON 2019 Instructieboek (in Dutch)

Page 111 of 316

Frontairbag passagier (waar aanwezig) en kinderzitjes: BELANGRIJK
107F1B0129C
109

Page 112 of 316

ZIJAIRBAGS
Om de bescherming van de inzittenden
in geval van een flankbotsing te
vergroten, is de auto uitgerust met
zijairbags voorin en hoofdairbags.
Zijairbag
Deze bestaan uit twee kussens die zich
in de rugleuning van de voorstoelen
bevinden fig. 108 en die het bekken, de
borst en schouders van de inzittenden
bij middelzware flankbotsingen
beschermen.
De plaats van deze airbags is
gemarkeerd met het etiket "AIRBAG"
bevestigd op de buitenzijde van de
voorstoelen.Hoofdairbag
Deze bestaat uit twee “omlaag
vallende” kussens, die zich achter de
bekleding aan de zijkant van het dak
bevinden en die afgedekt zijn met
afwerkingselementen fig. 109.
Deze zijn ontworpen om het hoofd van
de inzittenden voorin en achterin te
beschermen bij flankbotsingen, dankzij
het grote oppervlak dat in opgeblazen
toestand wordt beslagen.
Bij lichte flankbotsingen is het opblazen
van de hoofdairbags niet vereist.
Het systeem biedt de beste
bescherming bij een zijdelingse botsing
als de passagier correct op zijn stoel zit,
zodat de hoofdairbag zo goed mogelijk
opgeblazen kan worden.
91) 92) 93) 94) 95) 96) 97) 98) 99) 100) 101) 102) 104) 105) 106)
Belangrijke opmerkingen
Reinig de stoelen niet met water of
stoom onder druk (met de hand of in
een automatisch wasapparaat).
De front- en/of zijairbags kunnen in
werking treden bij heftige botsingen
tegen de onderkant van het voertuig
(bijv. botsing met treden, trottoirbanden,
kuilen of verkeersdrempels, enz.).
Als de airbag geactiveerd wordt,
ontsnapt er een kleine hoeveelheid
poeder: dit poeder is niet schadelijk en
duidt niet op het begin van een brand.
Dit poeder kan echter de huid en ogen
irriteren: was ze in dit geval met
neutrale zeep en water.
De controle, reparatie en vervanging
van de airbags moeten door het Fiat
Servicenetwerk worden uitgevoerd.
Als het voertuig wordt gesloopt, moet
het airbagsysteem buiten werking
gesteld worden bij een werkplaats van
het Fiat Servicenetwerk.
Gordelspanners en airbags worden op
verschillende manieren geactiveerd,
afhankelijk van het type botsing. Als een
of meerdere van deze voorzieningen
niet in werking treden, dan duidt dat
niet op een storing in het systeem.
10806106J0008EM
109P2000006-000-000
110
VEILIGHEID

Page 113 of 316

BELANGRIJK
91)Breng geen stickers of andere
voorwerpen op het stuurwiel, op het
dashboard in de zone van de
passagiersairbag, op de zijkant van de
dakbekleding en op de stoelen aan. Plaats
nooit voorwerpen (bijv. mobiele telefoons)
op het dashboard aan passagierszijde,
omdat deze het correct openen van de
passagiersairbag kunnen hinderen en
tevens de inzittenden ernstig kunnen
verwonden.
92)Rijd altijd met de handen op de rand
van het stuurwiel zodat de airbag indien
nodig ongehinderd opgeblazen kan
worden. Rijd niet met het lichaam naar
voren gebogen, maar houd de rugleuning
in een rechte stand en steun er goed tegen
met uw rug.
93)Plaats NOOIT een kinderzitje tegen de
rijrichting in op de passagiersstoel van
auto's met een actieve passagiersairbag.
Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de
airbag ernstig letsel en zelfs de dood van
het kind tot gevolg hebben. Daarom moet
de passagiersairbag altijd uitgeschakeld
worden als een kinderzitje tegen de
rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel. Bovendien moet
de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.94)Zie voor het uitschakelen van de
airbags via het menu van het
instrumentenpaneel, de beschrijving in het
hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel", paragraaf
"Menuopties".
95)Hang geen harde voorwerpen aan de
kledinghaken of de steunhandgrepen.
96)Steun niet met het hoofd, de armen of
de ellebogen tegen het portier, de ruiten of
in het gebied van de Hoofdairbag om
mogelijke verwondingen tijdens het
opblazen te voorkomen.
97)Steek nooit het hoofd, de armen of
ellebogen uit het raam.
98)Als het startsysteem op MAR wordt
gezet en het
lampje niet gaat branden
of tijdens het rijden blijft branden, dan is er
mogelijk een storing in de
veiligheidssystemen; in dat geval kunnen
de airbags of gordelspanners niet in
werking treden bij een ongeval of, in een
zeer beperkt aantal gevallen, onbedoeld in
werking treden. Laat het systeem
onmiddellijk controleren door het Fiat
Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
99)In sommige versies gaat in het geval
van een storing van de led
(bevindt zich
op de plaat van het instrumentenpaneel),
het lampje
op het instrumentenpaneel
branden en worden de airbags aan de
passagierszijde uitgeschakeld.
100)Bedek bij voertuigen met zijairbags de
rugleuning van de voorstoelen niet met
extra hoezen.
101)Reis niet met voorwerpen op schoot
of voor de borst en houd niets in de mond
(pijp, pen, enz.): deze kunnen ernstig letsel
veroorzaken als de airbag in werking treedt.102)Laat na diefstal of poging tot diefstal,
vandalisme of overstromingen het
airbagsysteem door het Fiat
Servicenetwerk controleren.
103)Als de contactsleutel in stand MAR
staat, ook wanneer de motor is uitgezet,
kunnen de airbags ook geactiveerd worden
als de auto door een andere auto wordt
aangereden. Daarom mag, wanneer de
passagiersairbag is ingeschakeld, en ook al
staat de auto stil, GEEN tegen de rijrichting
in gemonteerd kinderzitje op de voorstoel
gemonteerd worden. Als bij een botsing de
airbag wordt opgeblazen, kan dit leiden tot
ernstig letsel en zelfs tot de dood van het
kind. Daarom moet de passagiersairbag
altijd uitgeschakeld worden als een
kinderzitje tegen de rijrichting in
gemonteerd wordt op de voorste
passagiersstoel. Bovendien moet de
voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.
Onthoud ten slotte dat als het startsysteem
in de STOP-stand staat, bij een botsing
geen enkel veiligheidssysteem (airbag of
gordelspanners) wordt geactiveerd; het is
dus geen systeemstoring als deze
systemen in deze gevallen niet worden
ingeschakeld.
111

Page 114 of 316

104)Storing van hetwaarschuwingslampje wordt aangeduid
door de inschakeling van het symbool
storing airbag en een speciaal bericht op
het display van het instrumentenpaneel (of,
bij bepaalde versies, door de inschakeling
van een knipperend waarschuwingslampje
voor een algemene storing). De
pyrotechnische ladingen zijn niet
uitgeschakeld. Laat het systeem
onmiddellijk controleren door het Fiat
Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
105)De activeringsdrempel van de airbag
is hoger dan die van de gordelspanners. Bij
aanrijdingen die tussen deze twee
drempelwaarden liggen, treden alleen de
gordelspanners in werking.
106)De airbag vervangt niet de
veiligheidsgordels, maar verhoogt hun
doeltreffendheid. Omdat de frontairbags
niet worden geactiveerd bij frontale
botsingen bij lage snelheden, zijdelingse
botsingen, botsingen achterop en over de
kop slaan, worden in deze gevallen de
inzittenden uitsluitend door de zijairbags en
de veiligheidsgordels beschermd, die dus
altijd gedragen moeten worden.
112
VEILIGHEID

Page 115 of 316

STARTEN EN RIJDEN
Laten we eens kijken naar het "hart" van
het voertuig: dan kunt u zien hoe u het
potentieel ervan optimaal kunt
benutten.
We zullen u laten zien hoe u het
voertuig in elke situatie veilig kunt
besturen, zodat het een echt "maatje"
voor u kan zijn, waarbij het comfort en
de portefeuille niet vergeten worden.DE MOTOR STARTEN.........114
DE AUTO PARKEREN.........115
PARKEERREM..............115
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK..........116
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK..........117
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE
MET DUBBELE KOPPELING.....119
STOP/START-SYSTEEM.......122
SNELHEIDSBEGRENZER.......125
ELEKTRONISCHE
CRUISE-CONTROL...........126
ADAPTIEVE CRUISECONTROL
(ACC)....................128
PARKEERSENSOREN.........137
ACHTERUITRIJCAMERA.......139
EEN AANHANGER TREKKEN. . . .142
TIPS VOOR HET RIJDEN.......143
TANKEN..................145
AdBlue -ADDITIEF (UREUM)
VOOR DIESELUITSTOOT.......151
113

Page 116 of 316

DE MOTOR STARTEN
Alvorens de motor te starten, de stoel,
achteruitkijkspiegels, buitenspiegels
instellen en de veiligheidsriem correct
vastmaken.
Trap nooit het gaspedaal in om de
motor te starten.
Indien nodig, kunnen berichten met
aanwijzingen voor de startprocedure
weergegeven worden op het display.
PROCEDURE MOTOR
STARTEN
107) 108) 109) 110)
39) 40) 41) 42)
Versies met handmatige
versnellingsbak
Ga als volgt te werk:
schakel de parkeerrem in en zet de
versnellingspook in de vrijstand;
trap het koppelingspedaal volledig in
zonder het gaspedaal aan te raken;
alleen voor dieseluitvoeringen: draai
de contactsleutel naar MAR, het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden,
wacht tot het waarschuwingslampje
uitgaat;
draai de startinrichting naar AVV en
laat deze los zodra de motor start;
als de motor niet binnen
10 seconden start, de contactsleutel
weer naar STOP draaien en
10-15 seconden wachten alvorens de
startprocedure te herhalen;
nadat de manoeuvre herhaald is, en
het probleem zich blijft voordoen,
contact opnemen met het Fiat
Servicenetwerk.
Versies met automatische
versnellingsbak
(waar aanwezig)
Ga als volgt te werk:
schakel de parkeerrem in en zet de
versnellingspook in P (Parkeren) of N
(Vrijstand);
draai de startinrichting naar AVV;
als de motor niet start, de
startinrichting weer naar STOP draaien
en 10-15 seconden wachten alvorens
de startprocedure te herhalen;
nadat de manoeuvre herhaald is, en
het probleem zich blijft voordoen,
contact opnemen met het Fiat
Servicenetwerk.
BELANGRIJK
107)Probeer de motor niet te starten door
brandstof of andere brandbare vloeistof in
de luchtinlaat van het gasklephuis te
gieten: dit kan de motor beschadigen en
mensen in de buurt verwonden.108)Het is gevaarlijk om de motor in
afgesloten ruimten te laten draaien. De
motor verbruikt zuurstof en produceert
kooldioxide, koolmonoxide en andere
giftige gassen.
109)De rembekrachtiging werkt niet zolang
de motor niet is gestart; om die reden is
meer kracht dan normaal benodigd voor de
bediening van het rempedaal.
110)Probeer de motor nooit te starten
door de auto te duwen, te slepen of van
een helling af te laten rijden. Hierdoor kan
de katalysator worden beschadigd.
BELANGRIJK
39)Wij adviseren om gedurende de
beginperiode, of gedurende de eerste
1600 km, niet de maximale prestaties van
de auto te eisen (bijv. snel accelereren,
lange afstanden op topsnelheid, krachtig
remmen etc.).
40)Laat de startinrichting nooit in de stand
MAR staan als de motor is afgezet, zodat
de accu niet onnodig wordt ontladen.
41)Even snel gas geven voordat de motor
wordt uitgezet heeft geen enkel nut, verspilt
brandstof en is, vooral voor motoren met
turbocompressor, schadelijk.
42)Als het
waarschuwingslampje na
het starten of na langdurig "aanzwengelen"
gaat knipperen, duidt dit op een defect van
het voorgloeisysteem. Als de motor start,
kan het voertuig normaal gebruikt worden,
maar moet er zo snel mogelijk contact
opgenomen worden met het Fiat
Servicenetwerk.
114
STARTEN EN RIJDEN

Page 117 of 316

DE AUTO PARKEREN
Ga bij het parkeren en verlaten van de
auto als volgt te werk:
schakel een versnelling in (1e
versnelling als op een helling omhoog
wordt geparkeerd en achteruit bij een
helling omlaag) en zet de wielen iets
gedraaid;
zet de motor af en trek de handrem
aan;
verwijder altijd de contactsleutel.
Als de auto op een steile helling wordt
geparkeerd, blokkeer de wielen dan
met wiggen of stenen.
Wacht op versies uitgerust met
automatisch versnellingsbak tot de P
wordt weergegeven, voordat u het
rempedaal loslaat.
BELANGRIJK Verlaat de autoNOOIT
met de versnellingsbak in de vrijstand
(of, bij versies met automatische
versnellingsbak, zonder eerst de
keuzehendel op P te hebben geplaatst).
111)
BELANGRIJK
111)Laat kinderen nooit zonder toezicht in
de auto achter. Verwijder altijd de sleutel uit
het contactslot als de auto wordt verlaten
en neem de sleutel mee.
PARKEERREM
112) 113)
Trek, om de handrem in te schakelen,
de hendel 1 fig. 110 omhoog totdat de
auto blokkeert.
Het waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
U kunt de handrem weer uitschakelen
door hendel 1 iets omhoog te trekken,
knop 2 in te drukken en de hendel 1 te
laten zakken. Controleer of het lampje
op het instrumentenpaneel uitgaat.
BELANGRIJK
112)Laat kinderen nooit zonder toezicht in
de auto achter. Verwijder altijd de sleutel uit
het contactslot als de auto wordt verlaten
en neem de sleutel mee.
113)Bij auto's met een armsteun voor,
moet deze armsteun worden opgetild om
te voorkomen dat deze de werking van de
hendel in de weg zit.
110P07046J001
115

Page 118 of 316

HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
114)
43)
Trap, om de versnellingen in te
schakelen, het koppelingspedaal
volledig in en plaats de pook in de
gewenste stand (het schakelschema is
aangegeven op de pookknop).
Om de 6
eversnelling in te schakelen
(indien aanwezig), de pook naar rechts
duwen om te voorkomen dat per
ongeluk de 4
eversnelling wordt
ingeschakeld. Hetzelfde geldt bij het
schakelen van de 6
enaar de 5e
versnelling.1.3 Multijet 95 pk versies:Om vanuit
de vrijstand de achteruitversnelling (R)
te kiezen, drukt u het koppelingspedaal
in en verplaatst u tegelijkertijd de
versnellingspook naar rechts en dan
naar achteren.
1.4 95 pk versies: Om vanuit de
vrijstand de achteruitversnelling (R) te
kiezen, trekt u de ring 1 fig. 111 onder
de kop van de versnellingspook
omhoog en verplaatst u tegelijkertijd de
versnellingspook naar rechts en dan
naar achteren.
1.4 T–jet 120 pk / 1.6 Multijet 120 pk
/ 1.6 Multijet 115 pkversies: Til, om
vanuit de vrijstand de
achteruitversnelling R in te schakelen,
de ring 1 fig. 111 onder de knop op,
verplaats de pook naar links en
vervolgens naar voren.
BELANGRIJK De achteruit kan
uitsluitend bij stilstaand voertuig worden
ingeschakeld.
BELANGRIJK
114)Trap het koppelingspedaal helemaal in
om op de juiste wijze te schakelen. Daarom
is het van fundamenteel belang dat er niets
onder het pedaal ligt: let erop dat de
matten vlak liggen en dat ze de slag van de
pedalen niet hinderen.
BELANGRIJK
43)Rijd niet met de hand op de
versnellingspook aangezien de
uitgeoefende druk, hoe licht ook, na
verloop van tijd kan leiden tot slijtage van
de interne onderdelen van de
versnellingsbak.
11107056J0001EM
116
STARTEN EN RIJDEN

Page 119 of 316

AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK
(indien aanwezig)
115) 116) 116) 117)
44) 45)
VERSNELLINGSPOOK
De pook fig. 112 heeft de volgende
standen:
P= Parkeren
R= Achteruitversnelling
N= Vrijstand
D= Drive, (automatische
vooruitversnelling)
AutoStick: + naar een hogere
versnelling schakelen in sequentiële
rijmodus; – naar een lagere versnelling
schakelen in sequentiële rijmodus.Het schema voor het inschakelen van
de achteruitversnelling is afgebeeld op
de bekleding naast de
versnellingspook.
De ingeschakelde versnelling wordt op
het display weergegeven.
Om een versnelling te kiezen, de pook
naar voren of naar achteren
verplaatsen.
Om de "sequentiële" modus te
selecteren, de pook van stand D (Drive)
naar links verplaatsen: de stand +
(hogere versnelling) of – (lagere
versnelling) kan bereikt worden; dit zijn
onstabiele standen, hetgeen betekent
dat de pook altijd terugkeert naar de
middelste stand.
Het rempedaal moet worden ingetrapt
en knop 1 fig. 112 op de knop moet
worden ingedrukt om de pook uit de
stand P (Parkeren) te kunnen zetten.
Om van stand N (vrijstand) naar stand D
(vooruit) of R (achteruit) te schakelen,
moet u het rempedaal intrappen.
BELANGRIJK GEEF GEEN gas bij het
schakelen van stand P (of N) naar een
andere stand.
BELANGRIJK Wacht na het selecteren
van een versnelling enkele seconden
alvorens gas te geven. Deze
voorzorgsmaatregel is bijzonder
belangrijk als de motor koud is.AUTOMATISCHE
RIJMODUS
Om de automatische rijmodus te
selecteren, zet u de versnellingspook
op stand D (Vooruit); de elektronische
transmissieregeleenheid kiest de beste
overbrengingsverhouding op basis van
rijsnelheid, motorbelasting (stand
gaspedaal) en hellingsgraad van de
weg.
De stand D kan vanuit sequentiële
bediening onder alle rijomstandigheden
geselecteerd worden.
AUTOSTICK -
Sequentiële modus
De Autostick-modus (sequentiële
schakeling), waarin de bestuurder kan
beslissen wanneer moet worden
geschakeld, wordt aanbevolen in een
aantal specifieke rijomstandigheden,
zoals rijden met een zwaar belaste auto
op een hellende weg, in sterke
tegenwind of als een zware aanhanger
wordt getrokken.
Onder deze omstandigheden verbetert
het gebruik van een lagere versnelling de
voertuigprestaties en wordt de
gebruiksduur van de versnellingsbak
verlengd door het schakelen te beperken
en oververhitting te voorkomen.
Het is mogelijk om te schakelen van
stand D (Drive) naar de sequentiële
modus onafhankelijk van de rijsnelheid.11207076J0002EM
117

Page 120 of 316

Inschakeling
Met de versnellingspook in stand D
(Drive) de hendel naar links verplaatsen
om de sequentiële rijmodus in te
schakelen (indicatie – en + op de
bekleding). De ingeschakelde
versnelling wordt weergegeven op het
display.
Schakelen vindt plaats door de
versnellingspook naar voren te
verplaatsen, naar symbool – of naar
achteren, naar symbool +.
Uitschakelen
Om de sequentiële rijmodus uit te
schakelen, de versnellingspook
terugzetten in stand D (Drive),
automatische rijmodus.
Belangrijke opmerkingen
Schakel niet naar een lagere
versnelling op gladde ondergronden: de
aandrijfwielen zouden hun grip kunnen
verliezen met het risico dat de auto gaat
slippen. Dit kan leiden tot ongevallen of
persoonlijk letsel.
De auto zal de door de bestuurder
gekozen versnelling handhaven zolang
de veiligheidsomstandigheden dit
toelaten. Dit betekent, bijvoorbeeld, dat
het systeem zal trachten te voorkomen
dat de motor afslaat, door automatisch
naar een lagere versnelling te schakelen
als het motortoerental te laag is.
WERKING
VERSNELLINGSBAK IN
EEN NOODGEVAL
(waar aanwezig)
De werking van de versnellingsbak
wordt continu bewaakt om elke
eventuele storing te detecteren. Als er
een omstandigheid wordt gedetecteerd
die tot schade aan de versnellingsbak
zou kunnen leiden, wordt de functie
"recovery" geactiveerd.
In deze toestand blijft de
versnellingsbak in de 3
eversnelling
staan, onafhankelijk van de
geselecteerde versnelling.
Standen P (Parkeren), R
(Achteruitversnelling) en N (Vrijstand)
werken nog. Symbool
kan op het
display gaan branden.
In het geval van "recovery" werking,
onmiddellijk contact opnemen met de
dichtstbijzijnde werkplaats van de Fiat
Servicenetwerk.
Tijdelijke storing
In het geval van een tijdelijke storing,
kan de correcte werking van de
versnellingsbak voor alle
vooruitversnellingen hersteld worden
door als volgt te werk te gaan:
breng het voertuig tot stilstand;
zet de versnellingspook in P
(Parkeren);
draai de startinrichting naar STOP;
wacht ongeveer 10 seconden, start
daarna de motor weer;
selecteer de gewenste versnelling:
de correcte werking van de
versnellingsbak zou hersteld moeten
zijn.
BELANGRIJK In het geval van een
tijdelijke storing wordt toch geadviseerd
zo spoedig mogelijk contact op te
nemen met het Fiat Servicenetwerk.
UITSCHAKELINGSSYSTEEM
VERSNELLING
INSCHAKELEN ZONDER
INGETRAPT REMPEDAAL
Dit systeem maakt het onmogelijk de
versnellingspook uit de stand P
(Parkeren) en N (Vrijstand) te zetten als
het rempedaal niet eerst is ingetrapt.
Om de versnellingspook in een andere
stand dan P (Parkeren) of van N
(Vrijstand) in R (achteruit) te zetten,
moet de startinrichting in stand MAR
(motor aan of uit) staan en moet het
rempedaal zijn ingetrapt. Ook moet
knop 1 fig. 112 op de knop van de
versnellingspook worden ingedrukt. Om
van stand N (Vrijstand) naar stand D
(Vooruit, automatische
vooruitrijversnelling) te schakelen, moet
u het rempedaal intrappen.
118
STARTEN EN RIJDEN

Page:   < prev 1-10 ... 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 ... 320 next >