FIAT TIPO 5DOORS STATION WAGON 2019 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2019, Model line: TIPO 5DOORS STATION WAGON, Model: FIAT TIPO 5DOORS STATION WAGON 2019Pages: 316, PDF Size: 9.17 MB
Page 121 of 316

Om parkeermanoeuvres gemakkelijker
te maken, de hendel bewegen van D
naar R (en omgekeerd) zonder de rem
in te drukken als de hendel niet langs
de N stand komt. De hendel blijft
vergrendeld in de P stand in geval van
fouten of lege batterij. Zie de
"Automatische transmissie" in het
hoofdstuk "Noodgevallen" over how de
hendel handmatig los te laten.
BELANGRIJK
115)Gebruik de stand P (parkeren) nooit in
plaats van de parkeerrem. Schakel de
parkeerrem altijd in als het voertuig
geparkeerd wordt om onverwachte
beweging van het voertuig te voorkomen.
116)Als de stand P (Parkeren) niet is
ingeschakeld, zou het voertuig kunnen
bewegen en letsel kunnen veroorzaken.
Controleer, voordat het voertuig verlaten
wordt, dat de versnellingspook in stand P
staat en dat de parkeerrem is
ingeschakeld.
117)Schakel de versnellingspook niet naar
N (Vrijstand) en zet de motor niet af
wanneer heuvelafwaarts wordt gereden.
Deze manier van rijden is gevaarlijk en
beperkt de mogelijkheid om in te grijpen in
geval van wijziging van de verkeerssituatie
of het wegdek. U loopt het risico de
controle over het voertuig te verliezen en
ongevallen te veroorzaken.
BELANGRIJK
44)Zet de startinrichting in de stand MAR
en trap het rempedaal in, voordat u de
versnellingspook uit stand P (parkeren) zet.
Anders kan de versnellingspook
beschadigd raken.
45)Schakel de achteruitversnelling
uitsluitend in als de auto stil staat, de motor
op stationair toerental draait en het
gaspedaal volledig losgelaten is.
AUTOMATISCHE
TRANSMISSIE MET
DUBBELE
KOPPELING
(indien aanwezig)
118) 119) 120) 121)
46) 47) 48)
VERSNELLINGSPOOK
De pook fig. 113 heeft de volgende
standen:
P= Parkeren
R= Achteruitversnelling
N= Vrijstand
D= Drive, (automatische
vooruitversnelling)
AutoStick:+ naar een hogere
versnelling schakelen in sequentiële
rijmodus; – naar een lagere versnelling
schakelen in sequentiële rijmodus.
11307076J0002EM
119
Page 122 of 316

Verplaats de hendel van D (Vooruit) naar
links, om de "sequentiële" modus in te
schakelen. De haalbare standen zijn +
(hogere versnelling) of - (lagere
versnelling). Deze standen zijn
onstabiel: de hendel keert altijd terug
naar de centrale stand.
De pook is voorzien van een knop 1
fig. 113, die ingedrukt moet worden om
de pook van P naar R te verplaatsen.
Met de contactsleutel in de stand MAR
het rempedaal intrappen en de knop 1
fig. 113 gebruiken om de pook van P in
een andere stand te plaatsen.
Druk op de knop 1 fig. 113 bij stationair
draaiende motor om van R naar P te
schakelen.
Om van N naar D te schakelen of van N
naar R moet het rempedaal worden
ingetrapt en de knop 1 op de pook
worden ingedrukt. Aanbevolen wordt
geen gas te geven en ervoor te zorgen
dat de motor stabiel stationair draait.
Schakelen van D naar N kan vanzelf en
knop 1 fig. 113 moet worden ingedrukt
om van D naar R te schakelen.AUTOMATISCHE
RIJMODUS
Om de automatische rijmodus te
selecteren, zet u de versnellingspook in
stand D (Drive); de elektronische
transmissieregeleenheid kiest de beste
overbrengingsverhouding op basis van
rijsnelheid, motorbelasting (stand
gaspedaal) en hellingsgraad van de
weg.
De stand D kan vanuit sequentiële
bediening onder alle rijomstandigheden
geselecteerd worden.
“Kick-downfunctie”
Om snel op snelheid te komen moet
het gaspedaal volledig worden
ingetrapt, waarbij de
transmissieregeleenheid een of twee
versnellingen kan terugschakelen
(kick-down-functie).
BELANGRIJK Bij het rijden over wegen
met weinig grip (sneeuw, ijs, enz.) wordt
geadviseerd de kick-down functie niet
te gebruiken.
AUTOSTICK -
Sequentiële modus
De Autostick-modus (sequentiële
schakeling), waarin de bestuurder kan
beslissen wanneer moet worden
geschakeld, wordt aanbevolen in een
aantal specifieke rijomstandigheden,
zoals rijden met een zwaar belaste autoop een hellende weg, in sterke
tegenwind of als een zware aanhanger
wordt getrokken.
Onder deze omstandigheden verbetert
het gebruik van een lagere versnelling
de voertuigprestaties en wordt de
gebruiksduur van de versnellingsbak
verlengd door het schakelen te
beperken en oververhitting te
voorkomen.
Het is mogelijk om te schakelen van
stand D (Drive) naar de sequentiële
modus onafhankelijk van de rijsnelheid.
Inschakeling
Met de versnellingspook in stand D
(Drive) de hendel naar links verplaatsen
om de sequentiële rijmodus in te
schakelen (indicatie – en + op het
paneel). De ingeschakelde versnelling
wordt weergegeven op het display.
Schakelen vindt plaats door de
versnellingspook naar voren te
verplaatsen, naar symbool – of naar
achteren, naar symbool +.
Uitschakelen
Om de sequentiële rijmodus uit te
schakelen, de versnellingspook
terugzetten in stand D (Drive),
automatische rijmodus.
120
STARTEN EN RIJDEN
Page 123 of 316

DE MOTOR STARTEN
De motor mag alleen worden gestart
met de keuzehendel in stand P of N.
Daarom moet het systeem tijdens het
starten in de stand N of P staan (deze
laatste stand komt overeen met de
vrijstand, maar de wielen van de auto
zijn daarbij geblokkeerd).
WEGRIJDEN MET DE
AUTO
Trap, om weg te rijden met de auto,
vanuit P het rempedaal in, en druk op
de knop op de versnellingspook om
deze in de gewenste stand (D, R of
sequentieel) te plaatsen. Op het display
verschijnt de ingeschakelde versnelling.
Wanneer het rempedaal wordt losgelaten,
beweegt de auto voor- of achteruit zodra
de manoeuvre is ingeschakeld ("creeping"
effect). In dit geval hoeft het gaspedaal
niet ingedrukt te worden.
BELANGRIJKAls de ingeschakelde
versnelling (weergegeven op het display)
niet overeenstemt met de stand van de
versnellingspook, wordt dit gemeld door
het knipperen van de betreffende letter op
het paneel (er wordt ook een
geluidssignaal afgegeven). Deze toestand
moet niet beschouwd worden als een
werkingsfout, maar eenvoudigweg als een
verzoek van het systeem om de
manoeuvre te herhalen.
BLOKKERING
INSCHAKELING
VERSNELLING
Dit systeem maakt het onmogelijk de
versnellingspook uit de stand P
(Parkeren) of N (Vrijstand) te zetten als
het rempedaal niet eerst is ingetrapt.
Als de startinrichting op MAR staat
(motor aan of uit):
moet om de versnellingspook naar
een andere stand dan P (Parkeren) of
van N of R te schakelen, het rempedaal
worden ingetrapt en de knop 1op de
versnellingspook worden ingedrukt;
moet om de versnellingspook van
stand N in stand D te zetten, het
rempedaal worden ingetrapt.
In het geval van een fout of als de accu
van de auto leeg is, blijft de pook
vergrendeld in de P-stand. Om de pook
handmatig te ontgrendelen, zie de
paragraaf "Automatische
versnellingsbak met dubbele koppeling
- De pook ontgrendelen" in het
hoofdstuk "In een noodgeval".
AFZETTEN VAN DE
MOTOR
Versies uitgerust met sleutel zonder
afstandsbediening: voor deze functie
moet de versnellingspook in stand P
(Parkeren) gezet worden voordat de
sleutel uit de startinrichting wordt
genomen. Als de accu van de auto leeg
is en de contactsleutel is ingebracht, isde sleutel in het contactslot
geblokkeerd. Om de sleutel handmatig
te verwijderen, zie de paragraaf
"Automatische versnellingsbak met
dubbele koppeling - Contactsleutel
verwijderen" in het hoofdstuk "In een
noodgeval".
Versies met een Stop&Start-
systeem: om de motor uit te
schakelen, moet het voertuig worden
stilgezet door de juiste druk op het
rempedaal uit te oefenen. Als de druk
niet voldoende is, schakelt de motor
niet uit. Dit kenmerk kan benut worden
om te voorkomen dat de motor afslaat
in bepaalde verkeerssituaties.
"RECOVERY" FUNCTIES
Bij een fout in de versnellingspook, zou
het display van het instrumentenpaneel
een speciaal bericht kunnen tonen
waarin de bestuurder wordt aanbevolen
te rijden zonder de pook in de P-stand
te zetten.
In dit geval zal de transmissie de
vooruitversnelling (met verminderde
prestaties) behouden, ook al wordt de
hendel in R of N geschakeld. Als de
hendel in de P-stand geschakeld wordt,
of nadat de auto uitgeschakeld is, zal
het niet meer mogelijk zijn om R of
welke vooruitversnelling dan ook te
selecteren. Neem in dat geval contact
op met het Fiat Servicenetwerk.
121
Page 124 of 316

BELANGRIJK
118)Gebruik de stand P (parkeren) nooit in
plaats van de parkeerrem. Schakel de
parkeerrem altijd in als de auto geparkeerd
wordt om onverwachte beweging van de
auto te voorkomen.
119)Als de stand P (Parkeren) niet is
ingeschakeld, zou de auto kunnen
bewegen en letsel kunnen veroorzaken.
Controleer, voordat de auto wordt verlaten,
dat de versnellingspook in stand P staat en
dat de parkeerrem is ingeschakeld.
120)Schakel de versnellingspook niet naar
N (Vrijstand) en zet de motor niet af
wanneer heuvelafwaarts wordt gereden.
Deze manier van rijden is gevaarlijk en
beperkt de mogelijkheid om in te grijpen in
geval van wijziging van de verkeerssituatie
of het wegdek. U loopt het risico de
controle over uw auto te verliezen en
ongevallen te veroorzaken.
121)Laat kinderen nooit zonder toezicht in
de auto achter. Verwijder altijd de
contactsleutel als de auto wordt verlaten
en neem de sleutel mee.
BELANGRIJK
46)Zet de startinrichting in de stand MAR
en trap het rempedaal in, voordat u de
versnellingspook uit stand P (parkeren) zet.
Anders kan de versnellingspook
beschadigen.
47)Schakel altijd de handrem in als de auto
op een helling staat, VOORDAT u de pook
in P zet.
48)Schakel de achteruitversnelling
uitsluitend in als de auto stilstaat, de motor
stationair draait en het gaspedaal volledig is
losgelaten.
STOP/START-
SYSTEEM
(waar aanwezig)
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af wanneer de
auto stilstaat en start de motor zodra
de bestuurder weer wil gaan rijden.
Dit verhoogt de efficiëntie van het
voertuig dankzij een beperking van het
brandstofverbruik, de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen en de
geluidsoverlast.
Start&Stop is actief als de motor draait.
BEDIENINGSWIJZE
Afzetten van de motor
Versies met handmatige
versnellingsbak
Bij stilstaand voertuig, wordt de motor
afgezet als de versnellingspook in de
vrijstand staat en het koppelingspedaal
niet is ingetrapt.
Versies met automatische
versnellingsbak
Bij stilstaande auto en ingetrapt
rempedaal wordt de motor
uitgeschakeld als de versnellingspook in
een andere stand dan R staat.
Het systeem werkt niet als de
keuzehendel in R staat, om
122
STARTEN EN RIJDEN
Page 125 of 316

parkeermanoeuvres makkelijker te
maken. Als de auto heuvelopwaarts tot
stilstand wordt gebracht, wordt het
uitschakelen van de motor verhindert
om de "Hill Hold Control"-functie
beschikbaar te houden (die alleen bij
draaiende motor werkt).
Opmerking De motor kan alleen
automatisch worden afgezet na
overschrijding van een snelheid van een
snelheid van ongeveer 10 km/u. Het
lampje
op het instrumentenpaneel
gaat branden om aan te geven dat de
motor werd uitgeschakeld.
De motor opnieuw starten
Versies met handmatige
versnellingsbak
Druk op het koppelingspedaal of het
gaspedaal in om de motor weer te
starten.
Als de auto niet start als het
koppelingspedaal wordt ingetrapt, de
versnellingspook in de vrijstand zetten
en de procedure herhalen. Neem, als
het probleem aanhoudt, contact op met
het Fiat Servicenetwerk.Versies met automatische
versnellingsbak
Laat het rempedaal los om de motor
weer te starten.
Met ingetrapt rempedaal, als de
versnellingspook in automatische
modus - D (Drive) staat - kan de motor
weer gestart worden door de pook naar
R (Achteruit) of "AutoStick" te
verplaatsen.
Met ingetrapt rempedaal, als de
versnellingspook in "AutoStick"-modus
staat - kan de motor weer gestart
worden door de pook naar R (Achteruit)
te verplaatsen.
Wanneer de motor automatisch is
afgezet kan, door het rempedaal
ingetrapt te houden, de rem gelost
worden terwijl de motor uit blijft, door
de versnellingspook snel naar P
(Parkeren) te zetten.
Om de motor weer te starten, de pook
uit stand P halen.
HET SYSTEEM
HANDMATIG
INSCHAKELEN/
UITSCHAKELEN
Druk op de knop fig. 114 in het midden
van het dashboard om het systeem
handmatig in of uit te schakelen.Inschakeling van het systeem
Inschakeling van het systeem wordt
aangeduid door een brandend
controlelampje
en, waar voorzien,
door een bericht op het display.
Uitschakeling van het systeem
Inschakeling van het systeem wordt
aangeduid door het brandende
controlelampje
en, waar voorzien,
door een bericht op het display.
GEMISTE
AFZETOMSTANDIGHEDEN
VAN DE MOTOR
49)
Wanneer het systeem actief is, voor
meer comfort en veiligheid, en om de
uitstoot te beperken, wordt de motor in
sommige omstandigheden niet afgezet,
zoals:
nog koude motor;
114P2000024-000-000
123
Page 126 of 316

buitengewoon lage
buitentemperatuur;
onvoldoende acculading;
bezig met regeneratie van het
roetfilter (DPF) (alleen bij
Dieselmotoren);
bestuurdersportier niet gesloten;
veiligheidsgordel van de bestuurder
niet omgelegd;
ingeschakelde achteruit (bijv. bij het
parkeren);
alleen bij versies met een
automatische klimaatregeling, wanneer
een comfortabele temperatuur in het
interieur moet worden bereikt of bij
ingeschakelde MAX-DEF functie;
tijdens de inrijperiode, als het
systeem wordt geïnitialiseerd.
VOORWAARDEN
WAARONDER DE MOTOR
WEER GESTART WORDT
Uit oogpunt van comfort,
emissieregeling en veiligheid kan de
motor automatisch opnieuw worden
ingeschakeld, dus zonder tussenkomst
van de bestuurder. Dit is het geval
wanneer er voor de auto en de
klimaatregeling in de passagiersruimte
aan bepaalde voorwaarden wordt
voldaan, zoals:Wanneer een versnelling is
ingeschakeld, kan de motor alleen
automatisch weer worden gestart door
het koppelingspedaal helemaal in te
trappen.
VEILIGHEIDS-
INSTELLINGEN
Als het Stop/Start-systeem de motor
heeft afgezet en de bestuurder maakt
zijn veiligheidsgordel los en opent het
bestuurders- of het passagiersportier,
dan kan de motor alleen opnieuw
gestart worden met de startinrichting.
De bestuurder wordt hiervan op de
hoogte gebracht door een
geluidssignaal en een bericht op het
display.
"ENERGY SAVING"
FUNCTIE
Als de bestuurder, na een automatische
start van de motor, gedurende enige tijd
(ongeveer 3 minuten) geen enkele
handeling uitvoert, dan schakelt het
Start&Stop-systeem de motor definitief
uit om brandstof te besparen.
In dergelijke gevallen kan de motor
alleen opnieuw gestart worden met
behulp van de startinrichting.
OPMERKING De motor kan in elk geval
draaiende worden gehouden door het
systeem uit te schakelen.
ONREGELMATIGE
WERKING
Indien zich een storing voordoet, wordt
het Stop/Start-systeem uitgeschakeld.
Zie voor storingsmeldingen de
paragraaf "Lampjes en berichten" in het
hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel".
LANGDURIGE STILSTAND
VAN DE AUTO
122)
Als het voertuig enige tijd niet gebruikt
wordt (of als de accu wordt vervangen),
moet speciale aandacht besteed
worden aan het loskoppelen van de
stroomvoorziening van de accu.
BELANGRIJK
122)Laat de accu alleen vervangen door
een dealer van het Fiat Servicenetwerk.
Vervang de accu door een nieuw
exemplaar van hetzelfde type en met
dezelfde specificaties.
BELANGRIJK
49)Als een comfortabele temperatuur
prioritair is, dan kan het Start&Stop-
systeem worden uitgeschakeld zodat de
klimaatregeling kan blijven werken.
124
STARTEN EN RIJDEN
Page 127 of 316

SNELHEIDS-
BEGRENZER
(indien aanwezig)
BESCHRIJVING
Met deze voorziening wordt de snelheid
van het voertuig beperkt tot waarden
die door de bestuurder ingesteld
kunnen worden.
De maximumsnelheid kan zowel bij
rijdend als bij stilstaand voertuig worden
ingesteld. De minimumsnelheid die
ingesteld kan worden is 30 km/h.
Wanneer het systeem actief is, hangt
de snelheid van het voertuig van de
druk op het gaspedaal af, tot de
geprogrammeerde snelheidslimiet
wordt bereikt (zie paragraaf
"Snelheidslimiet programmeren").
HET SYSTEEM
INSCHAKELEN
Om het systeem in te schakelen, druk u
op knop 1 fig. 115 op het stuurwiel.De inschakeling van het systeem wordt
aangegeven met het symbool
op
het display, samen met een speciaal
bericht en de laatst opgeslagen
snelheid.
Als de elektronische Cruise-Control
eerder is geactiveerd, moet knop 1
fig. 115 tweemaal worden ingedrukt.
Met de eerste keer indrukken wordt de
eerder ingeschakelde functie
uitgeschakeld; met de tweede keer
indrukken wordt de Snelheidsbegrenzer
ingeschakeld.
SNELHEIDSLIMIET
PROGRAMMEREN
De snelheidslimiet kan
geprogrammeerd worden zonder het
systeem in te hoeven schakelen.
Om een hogere snelheidswaardedan
de weergegeven waarde op te slaan,
kort op de knop SET + drukken. Elkekeer als de knop wordt ingedrukt, wordt
de snelheid met ongeveer 1 km/h
verhoogd, als de knop ingedrukt
gehouden wordt, wordt de snelheid
stapsgewijs met 5 km/h verhoogd.
Om een lagere snelheidswaardedan de
weergegeven waarde op te slaan, kort
op de knop SET – drukken. Elke keer
als de knop wordt ingedrukt, wordt de
snelheid met ongeveer 1 km/h
verlaagd, als de knop ingedrukt
gehouden wordt, wordt de snelheid
stapsgewijs met 5 km/h verlaagd.
INSCHAKELING/
UITSCHAKELING
SYSTEEM
Inschakeling van het systeem: druk bij
een snelheid tussen 30 en 130 km/h op
de knop SET + of SET – om de huidige
rijsnelheid in te stellen als de maximale
snelheid. Druk op de knop RES om de
maximale snelheid in te stellen op de
waarde die wordt weergegeven op het
display. De inschakeling van het
systeem wordt aangegeven met het
symbool
op het display.
Uitschakeling van het systeem: druk op
de knop CANC. De uitschakeling van
het systeem wordt aangegeven met het
symbool
op het display.
115P2000034-000-000
125
Page 128 of 316

DE GEPROGRAMMEERDE
SNELHEID
OVERSCHRIJDEN
Als het gaspedaal volledig wordt
ingetrapt, kan de geprogrammeerde
snelheid overschreden worden, ook als
het systeem is ingeschakeld (bijv. om in
te halen).
Het systeem is uitgeschakeld tot de
snelheid onder de ingestelde limiet zakt,
daarna wordt het weer automatisch
ingeschakeld.
KNIPPEREN VAN DE
GEPROGRAMMEERDE
SNELHEID
In de volgende gevallen gaat de
geprogrammeerde snelheid knipperen:
wanneer het gaspedaal volledig is
ingetrapt en het voertuig de
geprogrammeerde snelheid heeft
overschreden;
inschakeling van het systeem na het
instellen van een limiet lager dan de
werkelijke snelheid van het voertuig;
wanneer het systeem de
voertuigsnelheid niet kan verlagen
vanwege de hellingshoek van de weg (u
hoort dan ook een geluidssignaal);
bij snelle acceleratie.
HET SYSTEEM
UITSCHAKELEN
Druk op knop 1 fig. 115 om het
systeem uit te schakelen.
BELANGRIJK Bij inschakeling van de
elektronische Cruise-Control wordt het
systeem uitgeschakeld.
Automatische uitschakeling van het
systeem
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld in geval van een
systeemstoring. Neem in dat geval
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
ELEKTRONISCHE
CRUISE-CONTROL
(waar aanwezig)
Dit is een elektronisch geregeld
hulpsysteem waarmee de gewenste
rijsnelheid gehandhaafd kan worden,
zonder het gaspedaal in te hoeven
trappen. Het systeem kan gebruikt
worden bij een snelheid van meer dan
30 km/h op lange, droge en rechte
wegen met weinig veranderingen in de
rijomstandigheden (bijv. snelwegen).
Het gebruik van de cruisecontrol wordt
dus niet aanbevolen op buitenwegen
met druk verkeer. Gebruik het systeem
niet in de stad.
HET SYSTEEM
INSCHAKELEN
123) 124) 125)
Om het systeem in te schakelen op
knop 1 fig. 116 drukken.
Het grijze symbool
op het
instrumentenpaneel gaat branden om
aan te geven dat het systeem is
ingeschakeld.
126
STARTEN EN RIJDEN
Page 129 of 316

Het systeem kan niet worden
ingeschakeld als het voertuig in de 1e
versnelling of in de achteruit staat. Het
is raadzaam om het systeem in te
schakelen vanaf de 3
eversnelling of
hoger.
DE GEWENSTE
SNELHEID INSTELLEN
Ga als volgt te werk:
Om het systeem in te schakelen op
knop 1 fig. 116 drukken;
druk, wanneer het voertuig de
gewenste snelheid heeft bereikt, op
knop SET + (of SET –) en laat de knop
los om het systeem in te schakelen.
Wanneer het gaspedaal wordt
losgelaten, zal het voertuig automatisch
op de geselecteerde snelheid verder
rijden.
Als het systeem is ingesteld, wordt het
symbool (
) wit weergegeven.Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen)
kan de snelheid gewoon verhoogd
worden door het gaspedaal in te
trappen; als het gaspedaal vervolgens
wordt losgelaten, keert het voertuig
terug naar de eerder opgeslagen
snelheid.
Op afdalingen kan de snelheid bij
ingeschakelde cruise-control hoger
liggen dan de opgeslagen snelheid.
SNELHEID WIJZIGEN
Snelheid verhogen
Zodra de elektronische Cruise-Control
is ingeschakeld, kan de snelheid
verhoogd worden door op de knop SET
+ te drukken.
Als de knop ingedrukt gehouden wordt,
zal de ingestelde snelheid verhoogd
worden tot de knop wordt losgelaten,
daarna wordt de nieuwe snelheid
opgeslagen. Voer deze handeling alleen
uit als u de snelheid van de auto wilt
opvoeren met een hoge waarde.
Telkens als de knop SET + wordt
ingedrukt, wordt de ingestelde snelheid
fijnafgestemd.Snelheid verlagen
Bij ingeschakeld systeem kan de
snelheid worden verlaagd door op de
knop SET – te drukken.
Als de knop ingedrukt gehouden wordt,
zal de ingestelde snelheid verlaagd
worden tot de knop wordt losgelaten,
daarna wordt de nieuwe snelheid
opgeslagen.
Telkens als de knop SET - wordt
ingedrukt, wordt de ingestelde snelheid
fijnafgestemd.
DE SNELHEID WEER
OPROEPEN
Bij versies met automatische
versnellingsbak (waar aanwezig) moet
in modus D (Drive - automatisch), om
de eerder ingestelde snelheid op te
roepen, de knop RES (Resume) worden
ingedrukt en losgelaten.
Bij versies met handgeschakelde of
automatische versnellingsbak (waar
aanwezig) moet u in de modus
Autostick (sequentieel), om de eerder
ingestelde snelheid op te roepen,
accelereren tot deze snelheid wordt
benaderd en moet de knop RES
worden ingedrukt en losgelaten.
11607126J0002EM
127
Page 130 of 316

HET SYSTEEM
UITSCHAKELEN
Door het rempedaal een klein stukje in
te trappen of de knop CANC in te
drukken wordt de elektronische
Cruise-Control uitgeschakeld zonder
dat de opgeslagen snelheid gewist
wordt.
De Cruise-Control kan ook worden
uitgeschakeld door de parkeerrem in te
schakelen wanneer het remsysteem wordt
gebruikt (door bijv. gebruik van het
ESC-systeem) of door het
koppelingspedaal in te duwen tijdens het
schakelen.
In de volgende gevallen wordt de
opgeslagen snelheid gewist:
door het indrukken van knop 1
fig. 116 of het afzetten van de motor;
als zich een storing in de
elektronische Cruise-Control voordoet.
HET SYSTEEM
UITSCHAKELEN
De elektronische Cruise-Control wordt
uitgeschakeld door het indrukken van
knop 1 fig. 116
of door de startinrichting
op STOP te zetten.
BELANGRIJK
123)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.
124)In geval van slechte werking of storing
van het systeem, contact opnemen met
het Fiat Servicenetwerk.
125)
De elektronische Cruise-Control kan
gevaarlijk zijn als het systeem geen constante
snelheid kan handhaven. In bepaalde
omstandigheden kan de snelheid overmatig
zijn, hetgeen kan leiden tot verlies van controle
over het voertuig en ongevallen. Gebruik het
systeem niet in druk verkeer of op bochtig,
met ijzel of sneeuw bedekt of glad wegdek.
ADAPTIEVE
CRUISECONTROL
(ACC)
(waar aanwezig)
126) 127) 128) 129) 130) 131)
50) 51) 52) 54) 54) 55) 56)
BESCHRIJVING
Adaptieve Cruise-Control (ACC) is een
hulpmiddel voor de bestuurder waarbij
de functies van een gewone
cruisecontrol worden gecombineerd
met functies om een bepaalde afstand
te houden tot de voorligger.
Het systeem zorgt ervoor dat de auto
met de gewenste snelheid blijft rijden
zonder dat het gaspedaal hoeft te
worden ingetrapt. Daarnaast kan een
bepaalde afstand ten opzichte van de
voorligger worden gehandhaafd (deze
afstand kan door de bestuurder worden
ingesteld).
Adaptieve Cruise-Control (ACC) maakt
gebruik van een radarsensor, die zich
achter de voorbumper fig. 117 bevindt,
om vast te stellen of er een andere auto
te dicht bij uw auto in de buurt komt.
128
STARTEN EN RIJDEN