Hyundai H-1 (Grand Starex) 2009 Handleiding (in Dutch)
Page 161 of 321
5
Vóór het rijden / 5-3
Standen contactslot / 5-4
Starten van de motor / 5-5Handgeschakelde transmissie / 5-8
Automatische transmissie / 5-11Remsysteem / 5-18
Sperdifferentieel / 5-28Brandstofbesparing / 5-29
Rijden onder speciale rijomstandigheden / 5-31
Rijden in de winter / 5-36
Rijden met een aanhanger / 5-40 Massa van de auto / 5-48
Rijden met uw auto
Page 162 of 321
Rijden met uw auto
2
5
E010000AEN
WAARSCHUWING - WAARSCHUWING - UITLAATGASSEN KUNNEN GEVAARLIJK ZIJN!
Uitlaatgassen kunnen bijzonder gevaarlijk zijn. Draai onmiddellijk de ruiten open als u in de auto uitlaatgas ruikt. • Inhaleer uitlaatgassen niet.
Uitlaatgassen bevatten koolmonoxide, een kleurloos en reukloos gas dat bewusteloosheid en dood door verstikking kan
veroorzaken.
Het uitlaatsysteem moet elke keer dat de auto op de brug staat voor olieverversen of voor andere reparaties worden
gecontroleerd. Laat uw auto zo snel mogelijk controleren door een officiële HYUNDAI-dealer als u merkt dat het geluid van
de uitlaat verandert of als u over iets heen gereden bent dat de onderzijde van de auto heeft geraakt.
Het is gevaarlijk de motor van uw auto in de garage te laten draaien, ook al staat de garagedeur open. Laat de motor niet
langer draaien in uw garage dan de tijd die u na het starten nodig heeft om de garage uit te rijden.
Als het noodzakelijk is de auto gedurende langere tijd stationair te laten draaien terwijl er mensen in de auto aanwezig zijn,
doe dat dan alleen in een open ruimte, zet de luchttoevoer op BUITENLUCHT en schakel een van de hogere
ventilatorsnelheden in zodat er frisse lucht naar het interieur wordt toegevoerd.
Als u moet rijden met de achterklep open omdat de lading het sluiten van de achterklep onmogelijk maakt:
1. Sluit alle ruiten.
2. Open de uitstroomopeningen opzij.
3. Zet de luchttoevoer op BUITENLUCHT, kies voor de luchtregeling VERWARMEN of VENTILEREN en zet de aanjager in een van de hogere standen.
Voor een goede werking van het ventilatiesysteem is het noodzakelijk dat de luchtinlaat onder de voorruit vrij blijft van sneeu w,
ijs, bladeren en andere obstructies.
Page 163 of 321
53
Rijden met uw auto
E020100AUN Vóór het instappen
Zorg ervoor dat alle ruiten,buitenspiegel(s) en lampen schoon zijn.
Controleer de toestand van de banden.
Controleer of er geen sporen van lekkage onder de auto te zien zijn.
Controleer of er zich geen obstakels achter de auto bevinden wanneer u
achteruit wilt rijden.
E020200AUN
Noodzakelijke controles
De volgende vloeistofpeilen dienen
regelmatig, afhankelijk van het gebruikte
interval gecontroleerd te worden:
motorolie, koelvloeistof, remvloeistof en
ruitensproeiervloeistof. Nadere
informatie vindt u in Hoofdstuk 7,Onderhoud.
E020300BUN
Vóór het starten
Sluit alle portieren.
Verstel de stoel zodanig dat u alle bedieningsorganen gemakkelijk kunt
bereiken.
Stel de binnen- en buitenspiegels af. Controleer of alle verlichting werkt.
Controleer alle instrumenten.
Controleer of alle
waarschuwingslampjes werken als het contact in stand ON staat.
Ontgrendel de parkeerrem en controleer of het
waarschuwingslampje van hetremsysteem uitgaat.
Voor een veilig gebruik is het
noodzakelijk dat u volledig vertrouwdbent met uw auto en debedieningsorganen.
VÓÓR HET RIJDEN
WAARSCHUWING
Alle inzittenden moeten tijdens het
rijden de veiligheidsgordel op de
juiste manier dragen. Zie
“Veiligheidsgordels” in hoofdstuk 3
voor informatie over het juiste
gebruik van de veiligheidsgordels.
WAARSCHUWING
Controleer altijd de omgeving rond
de auto op de aanwezigheid van
anderen, in het bijzonder kinderen,
alvorens u de transmissie in stand
D (Drive) of R (Reverse) zet.
WAARSCHUWING -
Rijden onder invloed van alcohol of drugs
Rijden onder invloed is gevaarlijk.
Rijden onder invloed is de belangrijkste doodsoorzaak in het
verkeer. Zelfs een geringe
hoeveelheid alcohol zal het reactie-,waarnemings- en
beoordelingsvermogen verminderen.
Rijden onder invloed van drugs is
minstens even gevaarlijk als rijden
onder invloed van alcohol.
De kans op een ernstig ongeval is
vele malen groter als u gaat rijden
onder invloed van alcohol of drugs.
Ga niet rijden als u gedronken heeft
of drugs heeft gebruikt. Rijd ook
niet mee met een bestuurder die
onder invloed van alcohol of drugs
is. Bepaal van tevoren wie er rijdt ofneem een taxi.
WAARSCHUWING
Wanneer u de auto wilt parkeren of
stilzetten terwijl de motor draait,
zorg er dan voor dat u het
gaspedaal niet gedurende langere
tijd ingetrapt houdt. Anders kan demotor of het uitlaatsysteem
oververhit raken en brand ontstaan.
Page 164 of 321
Rijden met uw auto
4
5
E030100AEN
Verlicht contactslot
(indien van toepassing)
Ter verhoging van het comfort gaat, als het contact niet in stand ON staat, de
contactslotverlichting branden als één
van de voorportieren wordt geopend. De
verlichting gaat direct uit als het contact
in stand ON wordt gezet of 30 seconden
nadat het portier is gesloten. Standen contactslot
E030201AUN
LOCK
Het stuurslot beschermt tegen diefstal. De contactsleutel kan alleen uit het
contact worden verwijderd als hetcontact in stand LOCK staat. Om de contactsleutel in stand LOCK te
zetten, moet deze in stand ACC worden
ingedrukt en vervolgens naar de stand
LOCK worden gedraaid.E030202AUN
ACC (Accessoires)
Het stuurwiel is van het stuurslot en de
elektrische accessoires werken.
✽✽
AANWIJZING
Draai het stuurwiel iets naar links en
naar rechts om het contact
gemakkelijker in stand ACC te kunnenzetten als het verdraaien van decontactsleutel moeilijk gaat.
E030203AUN
ON
Voordat de motor wordt gestart, gaan de
waarschuwingslampjes ter controle
branden. Het contactslot keert na het
starten terug in deze stand.
Laat, om te voorkomen dat de accu ontladen raakt, het contact niet in stand ON staan als de motor niet draait.
STANDEN CONTACTSLOT
OTQ057001OTQ057002
Page 165 of 321
55
Rijden met uw auto
E030204AUN
START
Draai de contactsleutel in stand START
om de motor te starten. De startmotor
draait totdat u de sleutel loslaat. De
sleutel keert vervolgens terug in stand
ON. In deze stand gaat het
waarschuwingslampje van het
remsysteem ter controle branden.
E030205AUNE040000AUN
STARTEN VAN DE MOTOR
WAARSCHUWING
-
Contactsleutel
Zet het contact nooit in stand LOCK of ACC terwijl de auto rijdt.
Hierdoor kunt u de controle over
de auto verliezen en neemt de
remkracht af, wat tot een ongevalkan leiden.
(Vervolg)
(Vervolg)
Het stuurslot dient niet tervervanging van de parkeerrem.
Controleer altijd of stand P (Park)
is ingeschakeld bij een auto met
een automatische transmissie,
schakel de parkeerrem in en zet
de motor uit voordat u de auto
verlaat. Als deze
voorzorgsmaatregelen niet
worden opgevolgd, kan de auto
onverwacht en plotseling in
beweging komen.
Steek nooit tijdens het rijden uw hand door het stuurwiel om decontactsleutel of andere
bedieningsorganen te bedienen.
Hierdoor kunt u de controle over
de auto verliezen, wat kan leiden
tot een ongeval en ernstig letsel.
Plaats geen losse voorwerpen rondom de bestuurdersstoel.
Deze kunnen tijdens het rijden
gaan bewegen en de bestuurder
hinderen, wat kan leiden tot een
ongeval.
WAARSCHUWING
Draag altijd geschikte schoenen
tijdens het rijden. Ongeschikte
schoenen (hoge hakken,
skischoenen, enz.) kunnen het
bedienen van het rempedaal, het
gaspedaal en het koppelingspedaal
(indien van toepassing)bemoeilijken.
Page 166 of 321
Rijden met uw auto
6
5
E040100AUN
Starten van de motor
1. Controleer of de parkeerrem is
geactiveerd.
2. Handgeschakelde transmissie - Trap
het koppelingspedaal volledig in en zet
de versnellingspook in de vrijstand.
Houd het koppelingspedaal en
rempedaal ingetrapt en draai de
contactsleutel naar de stand START.
Automatische transmissie - Zet de
selectiehendel in stand P (Park). Trap
het rempedaal volledig in.
De motor kan ook worden gestart met
de selectiehendel in stand N.
3. Draai de contactsleutel in stand START en houd de sleutel in dezestand totdat de motor aanslaat
(maximaal 10 seconden). Laat de
sleutel vervolgens los.
4. Laat bij extreme kou (lager dan -18ºC) of wanneer de auto een aantal dagen
niet is gebruikt, de motor warmdraaien
zonder het gaspedaal in te trappen.
Of de motor nu warm is of koud, hij dient
gestart te worden zonder het gaspedaal
in te trappen.
E040101AUN
Starten van de dieselmotor
Om de dieselmotor te starten bij koude
motor moet deze voorgegloeid worden
voordat de motor wordt gestart, en
vervolgens opgewarmd worden voordat
u gaat rijden.
1. Controleer of de parkeerrem is geactiveerd.
2. Handgeschakelde transmissie - Trap
het koppelingspedaal volledig in en zet
de versnellingspook in de vrijstand.
Houd het koppelingspedaal en
rempedaal ingetrapt en draai de
contactsleutel naar de stand START.
Automatische transmissie - Zet de
selectiehendel in stand P (Park). Trap
het rempedaal volledig in.
De motor kan ook gestart worden met
de selectiehendel in stand N.
OPMERKING
Probeer de selectiehendel niet in
stand P te zetten wanneer de motortijdens het rijden afslaat. Als het veilig is met het oog op het overige
verkeer, kunt u de selectiehendeltijdens het rijden in stand N zetten en kunt u de motor opnieuw proberen te starten door het
contact in stand START te draaien.
OPMERKING
Laat de startmotor niet langer dan 10 seconden achter elkaar draaien.Wacht als de motor afslaat of nietaanslaat 5 tot 10 seconden alvorens
de startmotor opnieuw in teschakelen. Als de startmotor niet op de juiste manier bediend wordt, kanhij beschadigd raken.
Page 167 of 321
57
Rijden met uw auto
3. Draai de contactsleutel in stand ONom de motor voor te gloeien. Het
controlelampje voorgloeien zal nu
gaan branden.
4. Als het controlelampje voorgloeien uitgaat, draai dan de contactsleutel in
stand START en houd de sleutel in
deze stand totdat de motor aanslaat
(maximaal 10 seconden). Laat de
sleutel vervolgens los.
✽✽
AANWIJZING
Als de motor niet binnen 10 seconden wordt gestart nadat het voorgloeien is
voltooid, zet het contact dan gedurende10 seconden terug in stand LOCK en
vervolgens weer in stand ON om de
motor opnieuw voor te gloeien.
E040101ATQ
✽✽
AANWIJZING - A2.5 Dieselmotor
Als het gaspedaal langere tijd wordt ingetrapt terwijl de auto stilstaat, wordthet motorvermogen beperkt omoververhitting van onderdelen van hetuitlaatsysteem te voorkomen.
Starten en afzetten van een motor met
turbo/intercooler
1 Voer het toerental van de motor niet te hoog op en accelereer niet direct na
het starten van de motor.
Laat een koude motor enkele
seconden stationair draaien voordat u
wegrijdt om ervoor te zorgen dat de
turbocompressor voldoende smering
krijgt.
2. Na het rijden met hoge snelheid of een lange rit met een zware motorbelasting
dient de motor voor het afzetten
ongeveer 1 min stationair te draaien. Door de motor stationair te laten
draaien zal de turbo afkoelen voordat
de motor wordt afgezet.
W-60
Controlelampje voorgloeien
OPMERKING
Zet de motor nooit direct af nadat
hij zwaar belast is. Dit kan zwareschade veroorzaken aan de motorof de turbocompressor.
Page 168 of 321
Rijden met uw auto
8
5
E050100ATQ
Bedienen van de
handgeschakelde transmissie
De handgeschakelde transmissie heeft
vijf versnellingen vooruit.
Het schakelpatroon is aangebracht in de
pookknop. Alle vooruitversnellingen zijn
volledig gesynchroniseerd zodat het
schakelen naar een hogere of lagere
versnelling soepel verloopt.
Trap het koppelingspedaal tijdens het
schakelen geheel in en laat het
langzaam opkomen.
Voordat de achteruitversnelling kan
worden ingeschakeld, moet de
versnellingspook eerst in de vrijstand
worden gezet.
Zorg ervoor dat de auto volledig tot
stilstand is gekomen voordat de achteruit wordt ingeschakeld.
Laat de motor nooit met een toerentaldraaien dat in het rode gebied van detoerenteller ligt. Bij zeer lage buitentemperaturen kan het schakelen wat moeizamer gaan
zolang de transmissieolie nog koud is.
Dat is normaal en niet schadelijk voor
de transmissie.
Als de auto geheel tot stilstand is gekomen en de 1e versnelling of de
achteruit moeilijk ingeschakeld kunnen
worden, zet dan de versnellingspook in
de vrijstand en laat de koppeling
opkomen. Trap het koppelingspedaal
weer in en schakeel vervolgens de 1e
versnelling of de achteruit in.
HANDGESCHAKELDE TRANSMISSIE (INDIEN VAN TOEPASSING)
OPMERKING
Bij het terugschakelen van de
vijfde naar de vierde versnellingmoet erop worden gelet dat de
versnellingspook niet zo ver opzijwordt gedrukt dat per ongeluk de tweede versnelling wordt
ingeschakeld. Hierdoor zou het motortoerental zo hoog kunnen oplopen dat de naald van detoerenteller in het rode gebied
terecht zou kunnen komen.Dergelijke hoge toerentallen kunnen ernstige motorschadeveroorzaken.
Schakel niet meer dan 2 versnellingen tegelijk terug enschakel niet terug als de motor met een hoog toerental draait(5.000 omw/min). Terugschakelen
onder dergelijke omstandighedenkan schade aan de motor veroorzaken.
OPMERKING
Laat, om vroegtijdige slijtage en beschadiging van de koppeling te
voorkomen, uw voet tijdens hetrijden niet op het koppelingspedaal rusten. Gebruikde koppeling ook niet om de auto
stil te laten staan op een helling(bijvoorbeeld bij een verkeerslicht, enz.).
Laat tijdens het rijden uw hand niet op de versnellingspookrusten omdat hierdoor voortijdige slijtage aan de schakelvorken inde transmissie op kan treden.
OTQ057004
N
Page 169 of 321
59
Rijden met uw auto
E050101AUN
Bedienen van de koppeling
Het koppelingspedaal moet geheel
worden ingetrapt alvorens de
versnellingspook te verplaatsen en moet
daarna weer langzaam worden
losgelaten. Het koppelingspedaal moet
tijdens het rijden altijd geheel zijn
losgelaten. Laat tijdens het rijden uw voet
niet op het koppelingspedaal rusten. Dat
veroorzaakt onnodige slijtage. Laat de
koppeling ook niet gedeeltelijk in
aangrijping komen om de auto op een
helling op zijn plaats te houden. Dat
veroorzaakt onnodige slijtage. Gebruik
de voetrem of de parkeerrem om de autoop een helling op zijn plaats te houden.
Trap het koppelingspedaal nietherhaaldelijk snel achter elkaar in.E050102AUN
Terugschakelen
Schakel in druk verkeer of bij het oprijden
van een steile helling terug voordat de
motor te hard moet werken. Door terug te
schakelen wordt de kans op afslaan
beperkt en kan beter worden
geaccelereerd wanneer u uw snelheid
weer op moet voeren. Als de auto op een
steile helling naar beneden rijdt, kan door
terug te schakelen een veilige snelheid
worden gehandhaafd en wordt
bovendien de levensduur van de
remmen verlengd.
WAARSCHUWING
Trek altijd de parkeerrem stevig aan en zet de motor af alvorens
de auto te verlaten. Zet de
transmissie vervolgens in de 1e
versnelling als de auto op een
vlakke ondergrond of opwaartse
helling staat, of schakel de
achteruitversnelling in als de
auto op een neerwaartse helling
staat. Als deze
voorzorgsmaatregelen niet
worden opgevolgd kan de auto
onverwacht en plotseling in
beweging komen.
Als uw auto is uitgerust met een handgeschakelde transmissie en
niet is voorzien van een
contactslot, kan de auto in
beweging komen en een ernstig
ongeval veroorzaken als de
motor wordt gestart zonder dat
het koppelingspedaal wordt
ingetrapt terwijl de parkeerremvrij is en de selectiehendel niet instand N staat.
Page 170 of 321
Rijden met uw auto
10
5
E050200AUN
Goede rijgewoonten
Laat de auto nooit in zijn vrij een
helling af rijden. Dit is bijzonder
gevaarlijk. Laat de auto bij het afrijden
van een helling altijd in een versnellingstaan.
Houd het rempedaal niet langdurig achter elkaar ingetrapt. Hierdoor
kunnen de remmen oververhit raken
en dienst gaan weigeren. Schakel in
plaats daarvan bij het afrijden van een
lange helling terug naar een lagere
versnelling. Hierdoor remt de auto af
op de motor.
Vertraag de snelheid voordat u terugschakelt. Hiermee voorkomt u datde motor met een te hoog toerental
gaat draaien, hetgeen schadelijk kan
zijn voor de motor.
Verlaag uw snelheid ook als u geconfronteerd wordt met zijwind. Dankunt u de auto beter onder controlehouden. Zorg ervoor dat de auto volledig tot
stilstand is gekomen voordat de
achteruit wordt ingeschakeld. Als dat
niet het geval is, kan de transmissie
beschadigd raken. Trap het
koppelingspedaal in, zet de
versnellingspook in de vrijstand, wacht
3 seconden en zet daarna de
versnellingspook in de achteruit.
Wees vooral voorzichtig bij het rijden op een gladde ondergrond. Let in dat
geval vooral op bij het remmen,
gasgeven en schakelen. Op een glad
wegdek kan een abrupte
snelheidsverandering leiden tot verlies
van grip van de aangedreven wielen,
waardoor u de controle over uw auto
kunt verliezen.
WAARSCHUWING
Draag altijd uw veiligheidsgordel! Bij een aanrijding lopen inzittenden die hun
veiligheidsgordel niet dragen een
veel grotere kans op ernstigletsel dan inzittenden die hun
veiligheidsgordel wel dragen.
(Vervolg)
(Vervolg)
Pas uw snelheid aan voordat ueen bocht aansnijdt of gaat keren.
Maak geen plotselinge stuurbewegingen bij het wisselen
van rijbaan of bij het nemen van
snelle, scherpe bochten.
De kans dat de auto over de kop slaat wanneer u de macht over
het stuur verliest, is veel groter
bij hogere snelheden.
Meestal verliest de bestuurder de macht over de auto wanneer twee
of meer wielen van de weg raken
en de bestuurder het stuuromgooit om de auto weer de wegop te sturen.
Gooi het stuur niet om wanneer uw auto van de weg raakt. Minder
in plaats daarvan snelheid
voordat u de auto terug de weg
op stuurt.
Houd u altijd aan de snelheidslimieten.