Hyundai Ioniq Electric 2017 Handleiding (in Dutch)

Page 451 of 566

5-106
Rijden met uw auto
Twee labels op de dorpel van het
bestuurdersportier geven aan voor
welke belading uw auto ontworpen
is: het informatielabel en het
typeplaatje.
Zorg ervoor dat u, voordat u uw auto
gaat beladen, weet wat de volgende
termen betekenen, zodat u uw auto
op de juiste manier kunt beladen. De
informatie vindt u bij de specificatiesen op het typeplaatje:
Rijklaar gewicht
Dit is het gewicht van de auto met
een volle brandstoftank en de
complete standaarduitrusting. Dit
gewicht is zonder passagiers, lading
en extra uitrusting.
Leeggewicht
Dit is het gewicht van de auto bij
aflevering plus het gewicht van de
achteraf gemonteerde uitrusting. Belading Dit getal heeft betrekking op al het
gewicht dat opgeteld wordt bij het
rijklaar gewicht, dus het gewicht van
de lading en de extra uitrusting.GAW (maximale asbelasting)
Dit is het totaalgewicht op elke as
(voor en achter), opgebouwd uit het
rijklaar gewicht en de totalebelasting.
GAWR (maximale toelaatbare asbelasting) Dit is de maximale toegestane
belasting op een enkele as (voor of
achter). Deze cijfers staan op het
typeplaatje. De totale belasting op
een as mag de GAWR nooit
overschrijden. GVW (maximaal toelaatbaar
totaalgewicht)
Dit is het rijklaar gewicht plus het
gewicht van de lading en van de
passagiers.
GVWR (maximale massa voertuig) Dit is het maximaal toelaatbaar
gewicht van de volledig belaste auto
(inclusief opties, uitrusting,
passagiers en lading). De GVWR
staat op het typeplaatje op de dorpel
van het bestuurdersportier.Overbeladen
VV
OO EERR TTUU IIGG GGEEWW IICC HH TT
De maximaal toelaatbare asbelasting en de maximale
massa van de auto staanvermeld op het typeplaatje
bevestigd aan het
bestuurdersportier (of
voorpassagiersportier). Het
overschrijden van deze waardes
kan een ongeval of schade aan
de auto veroorzaken. U kunt het
gewicht van uw lading
berekenen door de voorwerpen
(en personen) vooraf te wegen.
Wees voorzichtig uw auto niet
te overbeladen.
WAARSCHUWING

Page 452 of 566

5-107
Rijden met uw auto
5
RRIIJJ DD EENN MM EETT EE EE NN AA AANN HH AANN GGEERR
Het rijden met een aanhanger wordt voor deze auto niet aanbevolen.

Page 453 of 566

Wat te doen in een noodgeval
Alarmknipperlichten...............................................6-2
Wat te doen in een noodgeval
tijdens het rijden ...................................................6-2Als de auto afslaat tijdens het rijden ..........................6-2
Als de auto afslaat op een kruising of splitsing .......6-2
Als u tijdens het rijden een lekke band krijgt ...........6-3
Als de auto niet gestart kan worden ..................6-3 Als de motor niet of langzaam ronddraait .................6-3
Starten met een hulpaccu ....................................6-4
Wanneer de auto oververhit raakt......................6-7
Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS) .......6-8 Controleer bandenspanning............................................6-8
Bandenspanningscontrolesysteem ...............................6-9
Waarschuwingslampje lage bandenspanning...........6-10
Waarschuwingslampje positie lage
bandenspanning en bandenspanning ........................6-10
Controlelampje storing TPMS
(bandenspanningscontrolesysteem) ...........................6-11 Een wiel verwisselen met TPMS .................................6-12 Als uw auto een lekke band heeft ....................6-14
Met Tire Mobility Kit (TMK) .........................................6-14
Slepen ....................................................................6-23 Bergingsbedrijf ................................................................6-23
Afneembaar sleepoog ....................................................6-24
Slepen in een noodgeval ...............................................6-25
6

Page 454 of 566

6-2
De alarmknipperlichten dienen ervoor
om de overige weggebruikers te
waarschuwen om extra
voorzichtigheid in acht te nemen bij
het naderen, inhalen of passeren van
uw auto.
Ze dienen te worden gebruikt in noodsituaties of als de auto aan de
kant van de weg tot stilstand is
gekomen. Druk op de schakelaar van de
alarmknipperlichten om de
alarmknipperlichten in of uit te
schakelen. Het maakt daarbij niet uit
in welke stand de startknop staat.
Het maakt daarbij niet uit in welke
stand het contact staat. De
schakelaar bevindt zich in de
middenconsole. De schakelaar zorgt
ervoor dat alle knipperlichten
geactiveerd worden.
• De alarmknipperlichten werken
ongeacht of de motor draait of niet.
De richtingaanwijzers werken niet wanneer de alarmknipperlichten
ingeschakeld zijn.
Als de auto afslaat tijdens het rijden
Laat de auto geleidelijk uitrollen enblijf daarbij rechtuitrijden. Probeer
de auto op een veilige plaats totstilstand te brengen.
Schakel de alarmknipperlichten in.
Probeer nogmaals de auto te starten. We adviseren u contact op te nemen met een officiële
HYUNDAI-dealer als de auto niet
start.
Als de auto afslaat op een kruising of splitsing
Zet de transmissie in stand N
(neutraal) en duw de auto naar een
veilige plaats als de auto afslaat op
een kruising of splitsing. Verlies
hierbij de veiligheid niet uit het oog.
AALLAA RRMM KKNN IIPP PP EERR LLIICC HH TTEENN
Wat te doen in een noodgeval
WW AATT TT EE DD OO EENN IINN EE EENN
N
N OO OODDGG EEVV AA LL TT IIJJ DD EENN SS HH EETT
R
R IIJJ DD EENN
OAEE066013

Page 455 of 566

6-3
Wat te doen in een noodgeval
Als u tijdens het rijden een lekke band krijgt
Als tijdens het rijden een band leegloopt:
Laat het gaspedaal los enverminder vaart terwijl u rechtuit
blijft rijden. Trap niet onmiddellijkhet rempedaal in om de snelheid
van de auto te verlagen, maar
gebruik de shift paddle (links) om
de regeneratieve remwerking te
versterken. Probeer ook niet direct
naar de kant van de weg te sturen,
omdat u hierdoor de controle over
de auto zou kunnen verliezen en
een ongeval zou kunnen
veroorzaken. Rem voorzichtig
zodra de snelheid zo laag is dat u
dat veilig kunt doen en zet de auto
aan de kant van de weg. Zet de
auto zo veel mogelijk aan de kant
van de weg en parkeer op een
stevige, vlakke ondergrond.
Parkeer niet in de middenberm als
u op een snelweg rijdt met
gescheiden rijbanen. Druk, als de auto tot stilstand is
gekomen, de schakelaar van de
alarmknipperlichten in, zet de
transmissie in stand P (parkeren),
activeer de parkeerrem en zet de
startknop in stand OFF.
Laat alle inzittenden uitstappen. Laat iedereen uitstappen aan die
zijde van de auto die van het
langsrijdende verkeer afgewend is.
Volg bij het vervangen van een lekke band de aanwijzingen
verderop in dit hoofdstuk. (Zie "Als
u een lekke band hebt" in dithoofdstuk.)
Als de motor niet of langzaam
ronddraait
Zorg ervoor dat de transmissie instand P (parkeren) staat. De auto
kan alleen gestart worden als de
transmissie in stand P (parkeren)staat.
Controleer of de 12V- accuklemmen schoon zijn en goed
vastzitten.
Schakel de interieurverlichting in. Als de interieurverlichting zwakker
gaat branden of uitgaat als u de
startmotor bedient, is de accu te
ver ontladen.
Probeer de auto niet aan te slepen of
aan te duwen. Dat kan schade aan
uw auto veroorzaken. Zie de
instructies voor "Starten methulpaccu" in dit hoofdstuk.
6
AA LLSS DD EE AA UU TTOO NN IIEE TT
G
G EESSTT AA RRTT KK AA NN WW OORRDD EENN

Page 456 of 566

6-4
Wat te doen in een noodgeval
Starten met een hulpaccu kan
gevaarlijk zijn als dit niet op de juiste
manier gebeurt. Volg de procedures
voor het starten met een hulpaccu in
dit hoofdstuk om te voorkomen dat u
ernstig letsel oploopt of de auto
beschadigd raakt. Wij adviseren umet klem om een monteur of de
wegenwacht te raadplegen als u
twijfelt over het op de juiste manier
starten met een hulpaccu.Volg altijd onderstaande
voorzorgsmaatregelen bij het
werken in de buurt van of aande accu om ERNSTIG LETSEL
te voorkomen:
Lees de aanwijzingenvoor het omgaan met de
accu zorgvuldig door en
volg ze nauwkeurig op.
Draag een veiligheidsbril om uw ogen tegen wegspattend zuur te
beschermen.
Houd open vuur, vonken
en rokende materialen
uit de buurt van de accu.
Er bevindt zich altijd wat van het zeer licht
ontvlambare waterstof in
de accucellen. Dit kan
ontploffen als er een
ontstekingsbronaanwezig is.
Houd accu's buiten het
bereik van kinderen.
(Vervolg)WAARSCHUWING
SSTT AA RRTTEENN MM EETT EE EENN HH UU LLPP AA CCCCUU
(Vervolg)
Accu's bevattenzwavelzuur dat uitermate
corrosief is. Laataccuzuur niet in contact
komen met uw ogen,
huid of kleding.
Spoel uw ogen gedurende ten
minste 15 minuten en roep
onmiddellijk medische hulp in
wanneer u zuur in uw ogen
krijgt. Was uw huid grondig
wanneer deze in aanraking
komt met zuur. Roep
onmiddellijk medische hulp inwanneer u pijn of een brandend
gevoel hebt.
•Bij het optillen van een accu met een kunststof behuizingkan door de druk accuzuur
naar buiten komen. Houd bijhet optillen uw handen aan de
zijkant van de accu.
Probeer uw auto niet met een
hulpaccu te starten als de
lege accu bevroren is.
(Vervolg)

Page 457 of 566

6-5
Wat te doen in een noodgeval
Om schade aan uw auto te
voorkomen:
Gebruik alleen een 12V-voedingsbron (accu of
startbooster) om de auto met
een hulpaccu te starten.
Probeer uw auto niet aan te duwen.
informatie Een onjuist afgevoerde accukan schadelijk zijn voor het
milieu en voor de gezondheid.
Voer de accu volgens de
wettelijke voorschriften af.
Startprocedure met behulp van
een hulpaccu
1. Plaats de auto's zo dicht bij elkaar dat de startkabels de afstandtussen de accu's kunnen
overbruggen, maar zorg ervoor
dat de auto's elkaar niet raken.
2.Voorkom te allen tijde dat u in aanraking komt met ventilatoren of
andere bewegende onderdelen in
de motorruimte, ook als de auto
uitgeschakeld is.
3. Schakel alle elektrische verbruikers, zoals het
audiosysteem, de verlichting, de
airconditioning, enz. uit. Zet deselectiehendel in stand P
(parkeren) en activeer de
parkeerrem. Zet de motor van
beide auto's UIT.
i
AANWIJZING
6
(Vervolg)
Laad NOOIT een accu bij terwijl de accukabels nog
aangesloten zijn.
Het ontstekingssysteem werkt met hoogspanning.
Raak deze onderdelen NOOITaan als de motor draait of alshet contact in stand ON staat.
Voorkom dat de startkabel (+)
en (-) elkaar raken. Anders
kunnen vonken ontstaan.
De accu kan scheuren of
exploderen wanneer u een
ontladen of bevroren accu
start met behulp van eenhulpaccu.
Pb

Page 458 of 566

6-6
Wat te doen in een noodgeval
4. Sluit de startkabels aan in devolgorde die in de afbeelding is
aangegeven. Sluit eerst de ene
startkabel aan op de rode,
positieve (+) hulpstartaansluiting
van uw auto (1).
5. Sluit het andere uiteinde van de startkabel aan op de rode,
positieve (+) pool van de
accu/hulpstartaansluiting van deandere auto (2).
6.Sluit de tweede startkabel aan op de zwarte, negatieve (-) pool van
de accu/massa van de andere auto(3). 7. Sluit het andere uiteinde van de
tweede startkabel aan op de
zwarte, negatieve (-) pool van de
accu/massa van uw auto (4).
Zorg ervoor dat de startkabels
uitsluitend contact maken met dejuiste accupolen of
hulpstartaansluitingen of de juiste
massa. Leun bij het aansluiten niet
over de accu.
8.Start de motor van de auto met de hulpaccu en laat deze enkele
minuten met ongeveer 2.000
omw/min draaien. Start vervolgens
uw auto.
Als uw auto na enkele pogingen nog
niet start, is er mogelijk wat anders
aan de hand. Roep in dat geval
deskundige hulp in. Laat uw autocontroleren door een officiële
HYUNDAI-dealer als de oorzaak van
de lege accu niet duidelijk is. Neem de startkabels los in exact de
omgekeerde volgorde vanaansluiten:
1.Neem de startkabel los van de
zwarte, negatieve (-) pool van de
accu/massa van uw auto (4).
2.Neem het andere uiteinde van de startkabel los van de zwarte,
negatieve (-) pool van de
accu/massa van de andere auto(3).
3.Neem de tweede startkabel los van de rode, positieve (+) pool van
de accu/hulpstartaansluiting vande andere auto (2).
4.Neem het andere uiteinde van de startkabel los van de rode,
positieve (+) hulpstartaansluiting
van uw auto (1).
1VQA4001

Page 459 of 566

6-7
Wat te doen in een noodgeval
6
1.De auto zo snel mogelijk op eenveilige plaats tot stilstand brengen.
2.Zet de transmissie in stand P (parkeren) en activeer de
parkeerrem. Schakel de
airconditioning uit als deze is
ingeschakeld.
3.Schakel de auto uit als er koelvloeistof onder de auto uitloopt
of stoom onder de motorkap
vandaan komt.
Open de motorkap niet zolang er
nog koelvloeistof onder de autouitloopt of stoom onder de
motorkap vandaan komt. Laat de
auto draaien als er geen
koelvloeistof of stoom te zien is en
controleer of de koelventilator
draait. Schakel de auto uit als de
koelventilator niet draait.
4.Controleer als de aandrijfriem in orde lijkt of er koelvloeistof lekt uit
de radiateur, de slangen of onder
de auto. (Als de airconditioning
ingeschakeld was, is het normaal
dat er water onder de auto uitlooptals u de auto tot stilstand brengt.) 5.Zet de auto onmiddellijk uit als er
koelvloeistof lekt en neem contact
op met een officiële HYUNDAI-
dealer.
6.Wacht totdat de radiateurtemperatuur weer normaal
is als u de oorzaak van de
oververhitting niet kunt vinden. Vul
het koelvloeistofreservoir voorzichtig
bij tot het merkteken halverwege als
het koelvloeistofniveau te laag is. 7.Rijd voorzichtig verder en wees
alert op verdere tekenen van
oververhitting. We adviseren ucontact op te nemen met een
officiële HYUNDAI-dealer als de
motor opnieuw oververhit raakt.
Als er veel koelvloeistof verdwenen is, duidt dit op een
lekkage in het koelsysteem en
adviseren we u contact op tenemen met een officiële
HYUNDAI-dealer.
Wanneer de motor oververhit raakt door te weinig
koelvloeistof, kan het plotseling
bijvullen van koelvloeistof
schade in de motorruimte
veroorzaken. Vul koelvloeistoflangzaam en in kleine
hoeveelheden bij om schade te
voorkomen.
AANWIJZING
WW AANN NNEEEE RR DD EE AA UU TTOO OO VVEERR VV EERR HH IITT RR AA AA KKTT
Verwijder de radiateurdop nooit
als de koelvloeistof heet is.
Hierdoor kan er koelvloeistof
naar buiten spuiten en kunt u
ernstige brandwonden oplopen.
WAARSCHUWING

Page 460 of 566

6-8
Wat te doen in een noodgeval
(1) Waarschuwingslampje lage
bandenspanning/controlelampje
storing TPMS
(2) W aarschuwingslampje positie
lage bandenspanning en
waarschuwingslampje lage
bandenspanning (weergegeven
op het LCD-display)
Controleer bandenspanning
(indien van toepassing)
U kunt de bandenspanning controleren in de assistentiemodus
op het instrumentenpaneel. Raadpleeg "LCD-modus" in hoofdstuk 3.
De bandenspanning wordt na enkele minuten rijden
weergegeven.
Als de bandenspanning bij stilstaande auto niet wordt
weergegeven, zal de melding
"Drive to display (Rijden om weer
te geven)" worden weergegeven.
Controleer na het rijden debandenspanning. De weergegeven waarden voor de
bandenspanning verschillen
mogelijk van de met eenbandenspanningsmeter gemeten
waarden.
U kunt de eenheid waarin de bandenspanning wordt
weergegeven wijzigen in de modus
Gebruikersinstellingen in het LCD-
display.
- psi, kPa, bar (Zie Modus
Gebruikersinstellingen inhoofdstuk 3).
BB AA NN DDEENN SSPP AA NN NNIINN GGSSCC OO NNTTRR OO LLEE SSYY SSTT EEEEMM (( TT PP MM SS)) (( IINN DDIIEE NN VV AA NN TT OO EEPP AA SSSSIINN GG))
OAEE066012
OAE046115L
OAE066030L

Page:   < prev 1-10 ... 411-420 421-430 431-440 441-450 451-460 461-470 471-480 481-490 491-500 ... 570 next >