Hyundai Ioniq Electric 2017 Handleiding (in Dutch)
Page 471 of 566
6-19
Wat te doen in een noodgeval
6
4. Schroef de ventieldop van dedefecte band los en schroef de
vulslang (2) van de fles
bandenreparatievloeistof op het
ventiel. 5. Plaats de fles met
bandenreparatievloeistof rechtopin de compressorbehuizing (4).
6. Zorg ervoor dat de compressor uitgeschakeld is, stand "0".
OAEE066005 Sluit de vulslang voor de
bandenreparatievloeistof goed
aan op het ventiel. Wanneer dit
niet gebeurt, kan de
bandenreparatievloeistof
terugvloeien waardoor de
vulslang verstopt kan raken.
OPMERKING
OAEE066006
OAEE066007
Page 472 of 566
6-20
Wat te doen in een noodgeval
7. Steek de aansluiting van decompressor (3) in de 12V-
aansluiting van de auto.
8.Zet de startknop in stand ON, zet de compressor aan en laat decompressor gedurende 5 - 7
minuten draaien, zodat de band totde juiste spanning met
bandenreparatievloeistof wordt
gevuld. (Raadpleeg "Banden en
wielen" in hoofdstuk 8.) De
bandenspanning na het vullen van
de band is niet belangrijk; deze
wordt later gecontroleerd/
gecorrigeerd. Let er bij het vullen van de band opdat de maximale spanning niet
wordt overschreden en bewaartijdens het vullen afstand tot deband.
9. Schakel de compressor uit.
10. Verwijder de slangen van de
aansluiting van de fles
bandenreparatievloeistof en van
het ventiel.
Berg de Tire Mobility Kit weer op zijn
oorspronkelijke positie in de auto op.
Rijd niet met de auto wanneer
de bandenspanning lager is dan
200 kPa (29 psi). Hierdoor kan
de band defect raken, waardoor
een ongeval zou kunnenontstaan.
OPMERKING
OAEE066008
Page 473 of 566
6-21
Wat te doen in een noodgeval
6
Verdelen van debandenreparatievloeistof
11. Rijd onmiddellijk ongeveer 7 - 10 km (of ongeveer 10 minuten) met
de auto, zodat de
bandenreparatievloeistof
gelijkmatig in de band wordt
verdeeld.
Rijd niet harder dan 80 km/h. Rijdindien mogelijk niet langzamer dan20 km/h. Als u tijdens het rijden ongewone
trillingen opmerkt, een abnormaal
rijgedrag ervaart of bijgeluiden hoort,
verlaag dan uw snelheid en rijd
voorzichtig verder totdat u de auto op
een veilige plaats tot stilstand kuntbrengen. Roep hulp in of laat de auto
wegslepen. Wanneer u de Tire
Mobility Kit gebruikt, kunnen de
bandenspanningssensor en velg
door de bandenreparatievloeistof
beschadigd raken. Laat de band
controleren door een officiële dealer.
Controleren van debandenspanning
1. Stop, nadat u ongeveer 7 - 10 km (of
ongeveer 10 minuten) hebt
gereden, op een veilige plaats.
2. Sluit de vulslang (2) direct aan op het ventiel.
3. Steek de aansluiting van de compressor in de 12V-aansluiting
van de auto.
OLMF064106
OAEE066005
Page 474 of 566
6-22
Wat te doen in een noodgeval
4. Breng de band op de aanbevolenspanning.
Zet de startknop in stand ON en
ga dan als volgt te werk.
- Verhogen van debandenspanning:
Schakel de compressor in, stand
"I". Schakel de compressor kort uit om de huidigebandenspanning te controleren.
- Verlagen van de bandenspanning:
Druk op de knop (8) van de
compressor.
Informatie
De bandenspanningsmeter kan een
hogere waarde dan de werkelijke
waarde aangeven als de compressor
draait. Om de juiste bandenspanning
te kunnen aflezen, moet de
compressor worden uitgeschakeld.
i
Wanneer u een
bandenreparatieset gebruikt die
niet door HYUNDAI is
goedgekeurd, kunnen debandenspanningssensoren door
de bandenreparatievloeistof
beschadigd raken. De
bandenreparatievloeistof op debandenspanningssensor en velg
moet worden verwijderd wanneerde band door een nieuw
exemplaar wordt vervangen en debandenspanningssensorenmoeten door een officiële
HYUNDAI-dealer worden
gecontroleerd.
OPMERKING
Page 475 of 566
6-23
Wat te doen in een noodgeval
6
Bergingsbedrijf
Laat de auto bij voorkeur wegslepen
door een officiële HYUNDAI-dealer
of een erkend bergingsbedrijf.
De juiste procedures voor het slepen
zijn noodzakelijk om beschadigingen
aan uw auto te voorkomen. Wij
bevelen het gebruik van dolly's aan.De auto mag gesleept worden met
de achterwielen op de grond (zonder
dolly's) en de voorwielen van de
grond.
Als een van de aangedreven wielen
of de wielophanging voor
beschadigd is of als de auto wordt
gesleept met de voorwielen van de
grond, plaats dan een dolly onder de
voorwielen.
Als er geen dolly's worden gebruikt,
moet de auto worden gesleept met
de voorwielen van de grond.
SS
LLEE PP EENN
OAE066018 Dolly
Sleep de auto nooit met de
voorwielen op de grond.
Hierdoor kan de auto
beschadigd raken.
Sleep de auto nooit met een
takelwagen. Gebruik een bril
of een auto-ambulance.
OPMERKING
OAEE066016
OAE066019
Dolly
Page 476 of 566
6-24
Wat te doen in een noodgeval
Slepen in noodgevallen zonder dolly's:
1. Zet de selectiehendel in stand N(neutraal) terwijl u het rempedaal
ingetrapt houdt en zet de auto uit.
De startknop staat in stand ACC.
2. Deactiveer de parkeerrem. Als de transmissie niet in stand N
(neutraal) wordt gezet, kan dit
schade aan de auto veroorzaken.Afneembaar sleepoog
1. Open de achterklep en verwijder het sleepoog uit de
gereedschapsset. De
gereedschapsset bevindt zich
onder het opbergvak in de
bagageruimte.
2. Verwijder het afdekkapje in debumper door op het onderste deel
van het kapje te drukken.
3.Plaats het sleepoog door het rechtsom te draaien totdat het
volledig vastzit.
4.Verwijder na gebruik het sleepoog en plaats het afdekkapje.
AANWIJZING
OAEE066010
OAEE066011
OAE066028
■Voor
■ Achter
Page 477 of 566
6-25
Wat te doen in een noodgeval
6
Slepen in een noodgeval
Laat de auto bij voorkeur wegslepen
door een officiële HYUNDAI-dealer
of een erkend bergingsbedrijf.
Als in een noodgeval geen
bergingsbedrijf beschikbaar is, mag
de auto tijdelijk worden gesleept met
een kabel of ketting die aan het
sleepoog aan de voor- of achterzijde
van de auto is bevestigd.
Wees uiterst voorzichtig bij het
slepen van de auto met een kabel of
een ketting. Er moet een bestuurderin de gesleepte auto zitten om testuren en de remmen te bedienen.
Op deze manier slepen mag alleen
op verharde wegen, over een korteafstand en met lage snelheid.
Bovendien moeten de wielen, de
assen, de aandrijflijn, de
stuurinrichting en de remmen ingoede conditie zijn.Volg altijd onderstaande
voorzorgsmaatregelen bij slepen in
een noodgeval:
Zet de selectiehendel in stand N
(neutraal) terwijl u het rempedaal
ingetrapt houdt en zet de auto uit.
De startknop staat in stand ACC.
Deactiveer de parkeerrem.
Vanwege de verminderde remwerking moet het rempedaal
met meer kracht dan normaal
worden ingetrapt.
Het sturen gaat zwaarder omdat de stuurbekrachtiging niet werkt.
De auto mag alleen gesleept worden door een auto die
zwaarder is dan die van u.
De bestuurders van beide auto's dienen goed met elkaar te
communiceren.
Controleer voor het slepen of het sleepoog niet gebroken of op een
andere manier beschadigd is. Bevestig de kabel of ketting goed
aan het sleepoog.
Voorkom schokbewegingen tijdens het slepen. Sleep met een
gelijkmatige kracht.
Page 478 of 566
6-26
Wat te doen in een noodgeval
Gebruik een sleepkabel of -kettingvan minder dan 5 meter. Bevestig
een rode doek (ongeveer 30 cm
breed) in het midden van de kabel
of ketting om de zichtbaarheid te
verbeteren.
Rijd voorzichtig zodat de sleepkabel of -ketting tijdens het
slepen strak blijft staan.
Controleer, voordat de auto gesleept wordt, onder de auto of
deze geen vloeistof lekt uit de
reductieoverbrenging. Als er
vloeistof uit de reductieoverbrenginglekt, moet de auto op een auto-
ambulance vervoerd of op een dolly
gesleept worden. Om schade aan uw auto en
onderdelen ervan te voorkomenbij het slepen:
Trek alleen in de
lengterichting van de auto bij
gebruik van de sleepogen.
Trek niet in de dwarsrichting
of in verticale richting aan hetsleepoog.
Gebruik de sleepogen niet om een andere auto weg te
slepen die vastzit in de
modder of iets dergelijks waar
hij niet op eigen kracht uit kan
komen.
Laat de auto niet met een
snelheid hoger dan 15 km/h
en niet verder dan 1,5 km
slepen, om ernstige schade
aan de reductieoverbrenging
te voorkomen.
OPMERKING
OAEE066017
Page 479 of 566
7
Onderhoud
7
Onderhoud
Motorruimte ............................................................7-3
Onderhoudswerkzaamheden ................................7-4Verantwoordelijkheid van de eigenaar ........................7-4
Voorzorgsmaatregelen met betrekking tot
het onderhoud uitgevoerd door eigenaar ..................7-4
Door de eigenaar uit te voeren onderhoud .......7-5 Schema voor door de eigenaar uit te
voeren onderhoud.............................................................7-6
Uitleg bij onderhoudsschema ...............................7-8
Koelvloeistof .........................................................7-10 Koelvloeistofpeil controleren .......................................7-10
Koelvloeistof verversen .................................................7-13
Remvloeistof .........................................................7-14 Remvloeistofniveau controleren .................................7-14
Ruitensproeiervloeistof.......................................7-15 Ruitensproeiervloeistofniveau controleren ..............7-15
Interieurfilter ........................................................7-16 Filter controleren ............................................................7-16 Ruitenwisserbladen ..............................................7-18
Bladen controleren .........................................................7-18
Bladen vervangen ...........................................................7-18
Accu (12 V) ...........................................................7-20 Voor een optimale werking van de accu...................7-21
Accucapaciteitsticker ....................................................7-21
Accu opladen ....................................................................7-22
Te resetten onderdelen .................................................7-23
Banden en velgen ................................................7-24 Aandacht voor de banden ............................................7-24
Aanbevolen bandenspanning bij koude banden .....7-25
Bandenspanning controleren .......................................7-26
Wielen verwisselen .........................................................7-27
Wielen uitlijnen en balanceren ....................................7-28
Banden vervangen ..........................................................7-28
Velgen vervangen............................................................7-29
Grip .....................................................................................7-29
Onderhoud van banden .................................................7-29
Informatie op de wang van de band ..........................7-29
Banden met een kleine hoogte-/
breedteverhouding ..........................................................7-33
7
Page 480 of 566
Zekeringen ............................................................7-35Vervangen zekering dashboard ...................................7-36
Vervangen zekering motorruimte ...............................7-37
Beschrijving zekering-/relaiskast...............................7-39
Lampen ..................................................................7-50 Vervangen van koplamp, parkeerlicht,
lamp richtingaanwijzer...................................................7-51Afstellen van koplamp ...................................................7-55
Dagrijverlichting ..............................................................7-59
Vervangen van lamp richtingaanwijzer opzij ...........7-59
Vervangen van lamp achterlicht ..................................7-59
Mistachterlicht .................................................................7-62
Derde remlicht..................................................................7-62
Vervangen van lamp kentekenplaatverlichting ........7-62
Vervangen van lamp interieurverlichting ..................7-62
Verzorging van uw auto......................................7-64 Verzorging exterieur ......................................................7-64
Verzorging interieur .......................................................7-69