JEEP COMPASS 2018 Instructieboek (in Dutch)

Page 91 of 388

kleiner dat het wiel wordt opgetild. ERM kan
de kans op het optillen van een wiel alleen
verminderen tijdens zeer ernstige of ontwij-
kende rijmanoeuvres. Het systeem kan niet
voorkomen dat het wiel wordt opgetild als
gevolg van andere factoren, zoals de staat van
de weg, het verlaten van de rijbaan of het
raken van objecten of andere voertuigen.
WAARSCHUWING!
Er zijn veel factoren, zoals de belading van
het voertuig en de weg- en rijomstandighe-
den, die ervoor kunnen zorgen dat een wiel
wordt opgetild of het voertuig kantelt. Het
ERM-systeem kan niet in alle gevallen voor-
komen dat een wiel wordt opgetild of de
auto kantelt, met name niet wanneer de
rijbaan wordt verlaten of wanneer er objec-
ten of andere voertuigen worden geraakt.
Gebruik de mogelijkheden van een auto met
ERM nooit op een roekeloze of gevaarlijke
wijze die de veiligheid van de bestuurder of
anderen in gevaar brengt.
Elektronisch stabiliteitsregelsysteem (ESP)
Dit systeem verbetert de bestuurbaarheid en
stabiliteit van de auto onder diverse rijom-
standigheden. ESP corrigeert over- en onder-
sturen van het voertuig door het/de juiste
wiel(en) af te remmen. Zo wordt tegenge-
stuurd bij onder- of oversturen. Ook kan het
motorvermogen worden verminderd om het
voertuig te helpen bij het handhaven van de
juiste rijrichting.
ESC bepaalt met behulp van sensors in het
voertuig de door de bestuurder gewenste rij-
richting. Het systeem vergelijkt deze baan
dan met de werkelijke rijrichting van het
voertuig. Wanneer de werkelijke baan niet
overeenkomt met de gewenste baan, remt
ESC het juiste wiel af om over- of onderstuur
tegen te gaan.
• Overstuur — het voertuig draait meer dan
correct is voor de stand van het stuur.
• Onderstuur — het voertuig draait minder
dan correct is voor de stand van het stuur.
Het controle-/storingslampje ESC (in de in-
strumentengroep) begint te knipperen zodra
het ESC-systeem wordt geactiveerd. Hetcontrole-/storingslampje ESC knippert ook
wanneer het ASR-systeem actief is. Als het
controle-/storingslampje ESC gaat knipperen
tijdens het optrekken, neem dan gas terug en
rijd verder terwijl u zo min mogelijk gas geeft.
Pas uw snelheid en rijstijl altijd aan de toe-
stand van het wegdek aan.
WAARSCHUWING!
• De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) kan niet voorkomen dat de auto
onderhevig is aan de natuurkundige wet-
ten en kan evenmin zorgen voor meer
grip op het wegdek. ESC kan geen onge-
lukken voorkomen, zeker geen ongeluk-
ken die worden veroorzaakt door te hoge
snelheden in bochten, het rijden op zeer
glad wegdek, of aquaplaning. ESC kan
evenmin ongelukken voorkomen die het
gevolg zijn van het verlies van de con-
trole over het voertuig doordat het rijge-
drag niet is aangepast aan de omstan-
digheden. Alleen een oplettende en
bekwame bestuurder met een veilige rij-
stijl kan ongelukken voorkomen. Ge-
bruik de mogelijkheden van een auto
89

Page 92 of 388

WAARSCHUWING!
met ESC nooit op een roekeloze of risi-
covolle wijze die de veiligheid van de
bestuurder of anderen in gevaar brengt.
• Wijzigingen van uw voertuig of slecht
onderhoud van uw voertuig kunnen lei-
den tot verandering van de rijeigen-
schappen van het voertuig en kunnen
een negatief effect hebben op de wer-
king van het ESC-systeem. Wijzigingen
van de stuurinrichting, ophanging, het
remsysteem, bandentype en banden- of
wielmaat kunnen een nadelige invloed
hebben op de werking van ESC. Een
onjuiste bandenspanning of ongelijkma-
tige bandenslijtage kan leiden tot een
verslechterde werking van ESC. Elk wij-
ziging van het voertuig of onvoldoende
onderhoud van het voertuig die leidt tot
een afname van de effectiviteit van het
ESC-systeem kan het risico van verlies
van de macht over het stuur, het over de
kop slaan en (dodelijk) letsel vergroten.
Bedrijfsmodi van ESC
OPMERKING:
Afhankelijk van het model en de bedrijfsmo-
dus, heeft het ESP-systeem meerdere stan-
den.
ESC ingeschakeld
Dit is de normale bedrijfsmodus voor het
ESP-systeem. Als de auto wordt gestart, be-
vindt het ESP-systeem zich in deze modus.
Deze modus moet worden gebruikt voor hetmerendeel van de rijomstandigheden. Alter-
natieve ESP-modi mogen alleen om speci-
fieke redenen worden gebruikt, zoals wordt
beschreven in de volgende paragrafen.
Gedeeltelijk uitgeschakeld
De modus "Gedeeltelijk uit" is bedoeld voor
situaties waarin een meer dynamische rijer-
varing gewenst is. Deze modus wijzigt moge-
lijk de drempelwaarden voor activering van
ASR en ESP, waardoor meer wielspin wordt
toegestaan dan normaal. Deze modus kan
nuttig zijn wanneer u met de auto vast komt
te zitten.
Als u de modus "Gedeeltelijk uit" wilt active-
ren, drukt u kort op de toets "ESC Off",
waarna het controlelampje "ESC Off" gaat
branden. Als u ESP opnieuw wilt inschake-
len, drukt u nogmaals kort op de toets "ESC
Off". Het controlelampje "ESC Off" gaat uit.
OPMERKING:
Tijdens het rijden met sneeuwkettingen of bij
het wegrijden in diepe sneeuw, zand of grind,
kan het wenselijk zijn om meer wielspin toe
te staan. Dit kunt u doen door op de knop
"ESC OFF" te drukken om naar de gedeelte-
Toets ESP OFF
VEILIGHEID
90

Page 93 of 388

lijke modus "Partial Off" (gedeeltelijk uit) te
gaan. Wanneer er geen reden meer is om de
bedrijfsmodus "Partial Off" (gedeeltelijk uit)
te gebruiken, schakelt u ESC weer in door op
de knop "ESP Off" te drukken. Dit is ook
mogelijk tijdens het rijden.
WAARSCHUWING!
• Wanneer ESC in de stand "Gedeeltelijk
uit" staat, wordt de ASR-functie van ESC
uitgeschakeld (behalve de slipbeperking
die is beschreven de paragraaf over ASR)
en brandt het indicatielampje "ESC uit".
Wanneer ESC in de stand "Gedeeltelijk
uit" staat, wordt de functie voor het ver-
minderen van het motorvermogen van
ASR uitgeschakeld en neemt de verbe-
terde voertuigstabiliteit die het ESC-
systeem biedt af.
• Trailer Sway control (TSC) is uitgescha-
keld wanneer het ESC-systeem in de
stand "Gedeeltelijk uit" staat."Volledig uit" (alleen modellen met vierwielaan-
drijving)
Deze modus is uitsluitend bedoeld voor ge-
bruik buiten openbare wegen of bij terreinrij-
den als de ESC-stabiliteitfuncties de ma-
noeuvreerbaarheid van de auto vanwege
terreinomstandigheden kunnen blokkeren.
Deze modus wordt geactiveerd door gedu-
rende vijf seconden op de schakelaar "ESC
Off" te drukken wanneer de auto stilstaat en
de motor loopt. Na vijf seconden gaat het
controlelampje "ESC OFF" branden en wordt
de melding "ESC OFF" in het display in de
instrumentengroep weergegeven.
In deze modus worden ESC en ASR, met uit-
zondering van de functie "Beperkte slip" be-
schreven in hoofdstuk ASR, uitgeschakeld tot-
dat de auto een snelheid van 64 km/u
(40 mph) bereikt. Bij 64 km/u (40 mph) keert
het systeem terug naar de modus "Partial Off"
(gedeeltelijk uit), zoals hierboven wordt be-
schreven. ASR blijft uit. Wanneer het voertuig
vertraagt tot minder dan 48 km/u (30 mph)
wordt het ESC-systeem uitgeschakeld. Het
ESC-systeem is bij lage snelheden uitgescha-
keld, zodat het niet conflicteert met het ter-
reinrijden, echter de ESC-functie zorgt weervoor stabiliteit bij snelheden hoger dan 40 mph
(64 km/u). Het "controlelampje ESC uit"
brandt altijd wanneer ESC is uitgeschakeld.
Om ESC weer in te schakelen, drukt u kort op
de toets "ESC Off". Hierdoor wordt de nor-
male bedrijfsmodus "ESC aan" hersteld.
OPMERKING:
De melding "ESC OFF" verschijnt en er klinkt
een geluidssignaal wanneer de schakelhen-
del vanuit een andere stand in de stand PARK
wordt gezet en vervolgens weer uit de stand
PARK wordt gezet. Dit gebeurt ook wanneer
de melding voorheen is gewist.
WAARSCHUWING!
In de stand waarbij ESC "volledig uit" is
geschakeld, worden de reductie van het
koppel en de functies van de stabiliteits-
regeling uitgeschakeld. Bij een uitwij-
kende beweging in een noodgeval wordt
het ESC-systeem niet geactiveerd als
hulpmiddel bij de stabiliteitsregeling van
de auto. De volledig uitgeschakelde modus
is uitsluitend bedoeld voor terreinrijden.
91

Page 94 of 388

Controle-/storingslampje ESP en indicatie-
lampje ESP UIT
Het controle-/storingslampje van
het elektronisch stabiliteitsregel-
systeem (ESC) in de instrumenten-
groep gaat branden wanneer het
contact in de stand ON wordt ge-
zet. Als de motor draait, behoort dit lampje uit
te gaan. Wanneer controle-/storingslampje
ESC continu blijft branden terwijl de motor
draait, is een storing gedetecteerd in het ESC-
systeem. Als het lampje blijft branden nadat er
verschillende keren is gestart en u meerdere
kilometers (mijlen) hebt gereden met een snel-
heid hoger dan 48 km/u (30 mph), dient u zo
snel mogelijk contact op te nemen met een
erkende dealer om het probleem te laten op-
sporen en verhelpen.
Het controle-/storingslampje ESC (in de
instrumentengroep) begint te knipperen zo-
dra de banden grip verliezen en het ESC-
systeem wordt geactiveerd. Het controle-/
storingslampje ESC knippert ook wanneer het
ASR-systeem actief is. Als het controle-/
storingslampje ESC gaat knipperen tijdens
het optrekken, neem dan gas terug en rijdverder terwijl u zo min mogelijk gas geeft. Pas
uw snelheid en rijstijl altijd aan de toestand
van het wegdek aan.
OPMERKING:
• Het controle-/storingslampje ESC en het
controlelampje "ESC OFF" (ESC uit) gaan
altijd kort branden wanneer het contact in
de stand ON wordt gezet.
• Telkens wanneer de contactschakelaar in
de stand ON wordt gezet, wordt het ESC-
systeem ingeschakeld, ook wanneer dit eer-
der werd uitgeschakeld.
• Het ESC-systeem maakt zoemende of klik-
kende geluiden wanneer het actief is. Dit is
normaal. De geluiden houden op wanneer
ESC inactief wordt na de manoeuvre die de
activering van het ESC-systeem heeft
veroorzaakt.
Het controlelampje "ESP uit" geeft
aan dat de klant het elektronisch
stabiliteitsregelsysteem (ESP) ge-
deeltelijk heeft uitgeschakeld.
HDC-systeem (Hill Descent Control — afda-
lingsregeling) — indien aanwezig
HDC is bedoeld voor terreinrijden met lage
snelheid in de schakelgroep 4WD LOW. HDC
handhaaft de voertuigsnelheid wanneer u
hellingen afrijdt, onder verschillende rijom-
standigheden. HDC regelt de voertuigsnel-
heid door de remmen actief te regelen.
Hill Descent Control (Trailhawk)
VEILIGHEID
92

Page 95 of 388

HDC heeft drie standen:
1. Uit (functie is niet ingeschakeld en wordt
niet geactiveerd).
2. Ingeschakeld (functie is ingeschakeld en
gereed maar er wordt niet voldaan aan de
voorwaarden voor activering of de bestuur-
der negeert de functie actief door te rem-
men of gas te geven).
3. Actief (functie is ingeschakeld en regelt
actief de voertuigsnelheid).
HDC activeren
HDC wordt ingeschakeld door op de HDC-
schakelaar te drukken, maar er moet ook aan
de volgende voorwaarden worden voldaan om
HDC te activeren:
• De aandrijflijn staat in de groep 4WD LOW.
• De voertuigsnelheid is lager dan 12 km/u
(7,5 mph).
• Elektrische parkeerrem (EPB) is vrijgezet.
• Het bestuurdersportier is gesloten.HDC activeren
Wanneer HDC is ingeschakeld, wordt deze
automatisch geactiveerd als er van een hel-
ling wordt gereden waarvan de hellingshoek
groot genoeg is (groter dan ongeveer 8%). De
instelsnelheid voor HDC kan door de bestuur-
der worden geselecteerd en kan binnen de
drempelwaarden worden aangepast met de
schakelhendel of remmen.
Ingreep door de bestuurder:
De bestuurder kan de activering van de HDC
bij een bepaalde snelheid te allen tijde op-
heffen met het gaspedaal of de remmen.
HDC deactiveren
HDC wordt gedeactiveerd maar blijft beschik-
baar als een van de volgende omstandighe-
den zich voordoet:
• De bestuurder heft de instelsnelheid van
HDC op bij een voertuigsnelheid hoger dan
12 km/u (7,5 mph) maar lager dan 40 km/u
(25 mph).• Auto bevindt zich op een neerwaartse hel-
ling met een hellingshoek die niet groot
genoeg is (kleiner dan ongeveer 8%), op
een vlakke ondergrond of op een opwaartse
helling.
• Voertuig is in de stand PARK gezet.
HDC uitschakelen
HDC wordt gedeactiveerd en uitgeschakeld
als een van de volgende omstandigheden zich
voordoet:
• De bestuurder drukt op de HDC-schakelaar.
• De aandrijflijn wordt uit de groep 4WD LOW
geschakeld.
• Bestuurdersportier wordt geopend.
• De voertuigsnelheid is hoger dan 40 km/u
(25 mph) (HDC wordt onmiddellijk
afgesloten).
93

Page 96 of 388

Feedback aan de bestuurder:
De instrumentengroep bevat een HDC-
pictogram en de HDC-schakelaar bevat een
LED die feedback geeft aan de bestuurder
over de status van HDC.
• Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar gaan branden
en blijven branden wanneer HDC wordt
ingeschakeld of geactiveerd. Dit is de nor-
male bedrijfsstand voor HDC.
• Het lampje in de schakelaar knippert gedu-
rende enkele seconden en gaat vervolgens
uit als de bestuurder op de HDC-schakelaar
drukt, wanneer niet aan de voorwaarden
voor inschakelen is voldaan.
De schakelaar Hill Descent bevindt zich
rechtsboven in de knop Selec-Terrain.
WAARSCHUWING!
HDC is uitsluitend bedoeld om de bestuur-
der tijdens het afdalen van een heuvel te
helpen de rijsnelheid onder controle te
houden. De bestuurder moet goed op de
rijomstandigheden blijven letten en blijft
WAARSCHUWING!
verantwoordelijk voor handhaving van een
veilige rijsnelheid.
Hill Start Assist (HSA)
Het HSA-systeem is bedoeld om terugrollen
op een helling vanuit volledige stilstand te
voorkomen. Als de bestuurder de rem loslaat
na gestopt te zijn op een helling, handhaaft
het HSA-systeem nog een korte tijd de rem-
druk. Als de bestuurder geen gas geeft tij-
dens deze periode, wordt de remdruk wegge-
nomen en rolt de auto normaal van de helling
af.
HSA wordt geactiveerd als aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
• Deze functie moet worden ingeschakeld.
• De auto moet stilstaan.
• Handrem moet zijn uitgeschakeld.
• Het bestuurdersportier is gesloten.
• De auto moet zich op een voldoende steile
helling bevinden.• De gekozen versnelling moet overeenko-
men met de stand van de auto op de helling
(in een vooruitversnelling als de voorkant
van de auto naar boven is gericht; in de
achteruitversnelling (REVERSE) als de
voorkant van de auto naar beneden is ge-
richt).
• HSA werkt in alle vooruitversnellingen en in
de achteruit. Het systeem treedt niet in
werking als de versnellingsbak in PARK of
NEUTRAL staat. Bij voertuigen met hand-
geschakelde versnellingsbak blijft HSA ac-
tief wanneer de koppeling wordt ingetrapt.
WAARSCHUWING!
Er kunnen situaties optreden waarbij het
HSA-systeem (Hill Start Assist) niet wordt
geactiveerd en de auto enigszins kan gaan
rollen. Voorbeelden hiervan zijn lichte hel-
lingen, als de auto beladen is of een aan-
hangwagen trekt. HSA is geen systeem dat
de taken en verantwoordelijkheden van de
bestuurder overneemt. De bestuurder
blijft te allen tijde verantwoordelijk voor
het houden van afstand ten opzichte van
andere voertuigen, personen en objecten,
VEILIGHEID
94

Page 97 of 388

WAARSCHUWING!
en - als belangrijkste - het bedienen van de
remmen voor veilig gebruik van de auto
onder alle omstandigheden. Veilig autorij-
den vereist altijd uw volle aandacht. Het
negeren van deze waarschuwingen kan
een aanrijding en ernstig of zelfs dodelijk
letsel tot gevolg hebben.
Een aanhanger trekken met HSA
HSA helpt ook bij het voorkomen van achter-
over kantelen tijdens het trekken van een
aanhanger.
WAARSCHUWING!
• Als u een aanhangerremregeling ge-
bruikt op uw aanhanger, kunt u de rem-
men van de aanhanger in- en uitschake-
len met de remschakelaar. In dat geval is
er na het loslaten van het rempedaal
mogelijk onvoldoende remkracht om zo-
wel de auto als de aanhangwagen op een
helling stil te laten staan. Om te voorko-
men dat de auto omlaag rolt als u weer
WAARSCHUWING!
gaat rijden, moet u de aanhangerrem
handmatig inschakelen of meer kracht
op de rem zetten voordat u het rempe-
daal loslaat.
• HSA is geen handrem. Trek de parkeer-
rem altijd helemaal aan voordat u uit-
stapt. Controleer ook of de schakelhen-
del in de stand PARK staat.
• Het negeren van deze waarschuwingen
kan een aanrijding en ernstig of zelfs
dodelijk letsel tot gevolg hebben.
HSA in- en uitschakelen
U kunt deze functie in- en uitschakelen. Om
de huidige instelling te wijzigen, gaat u als
volgt te werk:
• Raadpleeg voor het uitschakelen van HSA
via Uconnect instellingen, de paragraaf "In-
stellingen van Uconnect” in het hoofdstuk
"Multimedia" voor meer informatie.
Rain Brake Support (RBS)
Rain Brake Support (remdroogfunctie bij nat
weer) kan de remprestaties bij nat weer ver-
beteren. Het systeem oefent met tussenpo-
zen een geringe remkracht uit om vocht op de
remschijven van de voorwielen te verwijde-
ren. Het werkt wanneer de ruitenwissers in de
stand LO of HI staan. Rain Brake Support
geeft geen melding aan de bestuurder wan-
neer het systeem actief is en het systeem
vereist geen handelingen van de bestuurder.
Ready Alert Braking (RAB)
Ready Alert Braking (anticiperend remsys-
teem) kan de tijd verkorten die nodig is om bij
een noodstop de volle remkracht te bereiken.
Het systeem anticipeert op mogelijke nood-
stopsituaties door te registreren hoe snel de
bestuurder het gaspedaal loslaat. EBC be-
reidt het remsysteem voor op een noodstop.
Stabilisatie-inrichting aanhanger (TSC)
ASR maakt gebruik van sensoren in de auto
die het gevaarlijk slingeren van de aanhanger
detecteren. ASR neemt de nodige maatrege-
95

Page 98 of 388

len om het slingeren te stoppen. ASR wordt
automatisch ingeschakeld wanneer een ge-
vaarlijk slingerende aanhanger wordt gede-
tecteerd.
OPMERKING:
TSC is niet in staat om het slingeren van alle
aanhangers te stoppen. Ga tijdens het trek-
ken van een aanhanger altijd voorzichtig te
werk en volg de aanbevelingen voor het dis-
selgewicht van de aanhanger. Raadpleeg de
paragraaf "Trekken van een aanhanger" in het
hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer infor-
matie.
Wanneer ASR is ingeschakeld, knippert het
controle-/storingslampje ESC, wordt het mo-
torvermogen verlaagd en voelt u dat de wielen
afzonderlijk worden afgeremd om te proberen
het slingeren van de aanhanger te stoppen.
Wanneer het ESP-systeem in de stand "Par-
tial Off" (gedeeltelijk uit) of "Full Off" (volle-
dig uit) staat, is TSC uitgeschakeld.WAARSCHUWING!
Als TSC tijdens het rijden wordt geacti-
veerd, rem dan af, zet de auto zo snel
mogelijk op een veilige plaats aan de kant
en verdeel de lading van de aanhanger
opnieuw om het slingeren tegen te gaan.
ONDERSTEUNENDE
RIJSYSTEMEN
Dodehoekbewaking
Het systeem voor dodehoekbewaking (BSM)
maakt gebruik van twee radarsensoren in de
achterbumper en detecteert motorvoertuigen
(auto's, vrachtwagens, motorfietsen enz.) die
vanaf de achterzijde, voorzijde of zijkant van
het voertuig in de dode hoek bewegen.
De detectiezone van de dodehoekbewaking
bestrijkt een rijstrook van 3,8 m (12 ft) breed
aan beide zijden van het voertuig. De lengte
van de zone begint bij de buitenspiegel en
bestrijkt een gebied tot ongeveer 3 m (10 ft)
achter de auto. Het systeem bewaakt de de-
tectiezones aan beide zijden van de autovanaf het moment dat een snelheid van on-
geveer 10 km/u (6 mph) of hoger is bereikt en
waarschuwt de bestuurder voor voertuigen in
deze zones.
Na het starten van de auto gaat het waarschu-
wingslampje van de dodehoekbewaking in de
beide buitenspiegels kort branden om de
bestuurder te laten weten dat het systeem is
geactiveerd. De sensoren van de dodehoek-
bewaking zijn in werking wanneer naar een
van de vooruitversnellingen of de achteruit-
versnelling is geschakeld en worden in de
stand-by-modus gezet wanneer naar de par-
keerstand (PARK) is geschakeld.Detectiezones achter
VEILIGHEID
96

Page 99 of 388

Het BSM-waarschuwingslampje dat zich in
de buitenspiegels bevindt, gaat branden als
een voertuig een dode hoek inrijdt.
Het BSM-systeem kan ook zodanig worden
geconfigureerd dat een hoorbare waarschu-
wing (geluidssignaal) klinkt en het geluid van
de radio wordt uitgezet om u attent te maken
op objecten die de detectiezones zijn binnen-
gekomen.
Rear Cross Path (RCP)
De voorziening Rear Cross Path (RCP) is be-
doeld als hulpmiddel voor de bestuurder bij
het achteruit wegrijden uit parkeerplaatsen,
waarbij het zicht op naderende voertuigenmogelijk wordt belemmerd. Rijd langzaam en
voorzichtig uit de parkeerplaats totdat de
achterzijde van de auto is vrijgekomen. Het
RCP-systeem heeft nu naar links en rechts
vrij zicht op passerende voertuigen en zal de
bestuurder waarschuwen wanneer een voer-
tuig nadert. Wanneer het RCP-systeem actief
is en naar de achteruitversnelling is gescha-
keld, wordt de bestuurder gewaarschuwd
door zowel visuele als geluidssignalen, terwijl
ook het volume van de radio wordt verlaagd.
Raadpleeg de paragraaf "Dodehoekbewaking"
in het hoofdstuk "Veiligheid" in het instruc-
tieboekje voor meer informatie.
Bedrijfsmodi
In het Uconnect systeem kunnen drie be-
drijfsmodi worden geselecteerd. Raadpleeg
de paragraaf "Instellingen van Uconnect" in
het hoofdstuk "Multimedia" in het instructie-
boekje voor meer informatie.
Dodehoekwaarschuwing, alleen lampjes
Als de modus Dodehoekwaarschuwing actief
is, geeft de dodehoekbewaking een visuele
waarschuwing in de desbetreffende buiten-
spiegel wanneer een object wordt gedetec-teerd. Wanneer het systeem echter in de
modus Rear Cross Path (RCP) werkt, zal zo-
wel een visuele als geluidswaarschuwing wor-
den gegeven wanneer een object wordt gede-
tecteerd. Wanneer een geluidssignaal moet
worden gegeven, wordt de radio gedempt.
Dodehoekwaarschuwing, lampjes/geluidssignaal
Wanneer de modus Dodehoekwaarschuwing,
lampjes/geluidssignaal actief is, geeft de do-
dehoekbewaking een visuele waarschuwing
in de desbetreffende buitenspiegel wanneer
een object wordt gedetecteerd. Als vervol-
gens de richtingaanwijzer wordt ingeschakeld
aan de zijde van de auto waarvoor een waar-
schuwing geldt, zal ook een geluidssignaal
klinken. Wanneer de richtingaanwijzer is in-
geschakeld en tegelijkertijd aan dezelfde
zijde van de auto een object wordt gedetec-
teerd, wordt zowel de visuele waarschuwing
als geluidssignaal (weer)gegeven. Tegelijker-
tijd met de weergave van het geluidssignaal
wordt het geluid van de radio (indien inge-
schakeld) gedempt.
OPMERKING:
Bij een geluidssignaal van de dodehoekbewa-
king wordt het geluid van de radio gedempt.
Waarschuwingslampje dodehoekbewaking
97

Page 100 of 388

Wanneer het systeem echter in RCP-modus
werkt, zal zowel een visuele als geluidswaar-
schuwing worden gegeven wanneer een object
wordt gedetecteerd. Wanneer een geluidssig-
naal moet worden gegeven, wordt ook de radio
gedempt. Signaalstatus richtingaanwijzers/
waarschuwingsknipperlicht wordt genegeerd;
de RCP-status vereist altijd het geluidssignaal.
Dodehoekwaarschuwing uit
Als de dodehoekbewaking is uitgeschakeld,
worden er geen visuele of geluidssignalen
weergegeven door het dodehoekbewakings-
of RCP-systeem.
OPMERKING:
De dodehoekbewaking slaat de huidige be-
drijfsmodus op wanneer de contactschake-
laar wordt uitgezet. Tijdens het starten van de
auto wordt de laatst opgeslagen modus opge-
roepen en geactiveerd.
Forward Collision Warning (FCW)
Het systeem Forward Collision Warning
(FCW) met risicobeperking geeft de bestuur-
der hoorbare signalen en visuele waarschu-
wingen (op het display in de instrumenten-
groep), en kan een remschok toepassen omde bestuurder te waarschuwen wanneer het
een mogelijke frontale botsing detecteert. De
waarschuwingen en beperkte remwerking
zijn bedoeld om de bestuurder voldoende tijd
te geven om te reageren, een mogelijke bot-
sing te voorkomen of te beperken.
OPMERKING:
FCW bewaakt de informatie vanaf de naar
voren gerichte sensoren en vanaf de elektro-
nische remregeling (EBC), om de waarschijn-
lijkheid te berekenen dat er zich een frontale
botsing voordoet. Wanneer het systeem con-
stateert dat een frontale botsing waarschijn-
lijk is, zal de bestuurder geluidssignalen en
visuele waarschuwingen ontvangen, en kan
het systeem een remschok als waarschuwing
toepassen.
FCW in- of uitschakelen
Het instellingenmenu voor Forward Collision
bevindt zich in het menu instellingen van
Uconnect. Er zijn drie instellingen waaruit u
kunt kiezen:
• Off (uit)
• Alleen waarschuwing
• Waarschuwing + remmenOPMERKING:
• De standaard status van FCW is "Aan",
hiermee kan het systeem u waarschuwen
voor een mogelijke aanrijding met het voor-
liggende voertuig.
• Door de FCW-status te wijzigen in "OFF"
(uit) waarschuwt het systeem u niet langer
voor een mogelijke aanrijding met het voer-
tuig vóór u. Als FCW is uitgeschakeld, ver-
schijnt de melding "FCW OFF" (FCW uit) op
het display in de instrumentengroep.
De FCW-status wijzigen
De FCW-functie heeft drie gevoeligheidsstan-
den en deze kunnen worden gewijzigd op het
scherm van het Uconnect systeem:
• Far (ver)
• Gemiddeld
• Near (dichtbij)
Far (ver)
Als de FCW-status wordt gewijzigd in "Far"
(veraf), kan het systeem de bestuurder met
hoorbare en zichtbare signalen waarschuwen
VEILIGHEID
98

Page:   < prev 1-10 ... 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 ... 390 next >