JEEP GRAND CHEROKEE 2013 Instructieboek (in Dutch)
Page 211 of 420
ning, de radio, het Uconnect® Phone systeem
(indien aanwezig), het DVD-videosysteem (in-
dien aanwezig), het elektrisch bedienbare
schuifdak (indien aanwezig) en de aansluitcon-
tacten nog maximaal 10 minuten werken nadat
de contactschakelaar in de stand OFF is gezet.
Door het openen van een voorportier wordt
deze functie uitgeschakeld. Om de instelling
van Engine Off Power Delay (vertraging voe-
dingsspanning bij uitgeschakelde motor) te wij-
zigen kiest u de schermtoets 0 seconds (secon-
den), 45 seconds, 5 minutes (minuten) of 10
minutes. Kies vervolgens de schermtoets met
de pijl naar links.
•Uitschakelvertraging koplampen
Als u deze functie selecteert, kunt u kiezen of bij
uitstappen de koplampen nog 0, 30, 60 of 90
seconden blijven branden. Kies de schermtoets
+ of - om de status van de uitschakelvertraging
te wijzigen en de gewenste tijd te selecteren.
Kies de schermtoets met de pijl naar links om
naar het vorige menu terug te keren. Compass Settings (instellingen van
kompas) – Indien aanwezig
Nadat u de schermtoets Compass Settings
(instellingen van kompas) hebt gekozen, zijn de
volgende instellingen mogelijk.
•
Variance (afwijking)
De kompasafwijking is het verschil tussen het
magnetische noorden en het geografische
noorden. Ter compensatie van de verschillen
moet de kompasafwijking aan de hand van de
zonekaart worden ingesteld voor de zone
waarin de auto wordt gebruikt. Nadat u het
kompas correct heeft ingesteld, worden de ver-
schillen automatisch gecompenseerd, zodat de
nauwkeurigheid van de kompasrichting opti-
maal is.
OPMERKING:
Houd magnetische voorwerpen, zoals
iPod’s, mobiele telefoons, laptopcomputers
en radardetectoren uit de buurt van het
instrumentenpaneel. Omdat zich hier de
kompasmodule bevindt, zou de sensor van
het kompas gestoord kunnen worden, waar-
door de weergegeven waarden onbetrouw-
baar worden. •
Kompas kalibreren
Kies de schermtoets Calibration (kalibratie) om
deze instelling te wijzigen. Het kompas is zelf-
ijkend, zodat u het niet handmatig hoeft te
resetten. Mogelijk geeft het kompas onjuiste
waarden weer wanneer de auto nieuw is. In dat
geval geeft het EVIC het bericht CAL weer
totdat het kompas is gekalibreerd. U kunt ook
het kompas kalibreren door de schermtoets ON
te kiezen en een of meerdere keren in een cirkel
van 360 graden te rijden (in een gebied zonder
grote metalen of metaalhoudende objecten) tot
de CAL-indicator in het EVIC verdwijnt. Het
kompas werkt dan normaal.
Kaart kompasafwijking
207
Page 212 of 420
Audio
Nadat u de schermtoets Audio hebt gekozen,
zijn de volgende instellingen mogelijk.
•Balans links/rechts - voor/achter
In dit scherm kunt u de balans links/rechts
(Balance) en de balans voor/achter (Fade) in-
stellen.
• Equalizer
In dit scherm kunt u Bass (bas), Mid (midden-
tonen) en Treble (hoge tonen) instellen. Pas de
instellingen aan met de schermtoetsen + en – of
door een punt te kiezen op de schaal tussen de
schermtoetsen + en –. Kies vervolgens de
schermtoets met de pijl naar links.
OPMERKING:
Met Bass/Mid/Treble kunt u door eenvoudig
uw vinger naar boven/beneden te schuiven
de instelling wijzigen. U kunt ook direct op
de gewenste instelling drukken. •
Snelheidsafhankelijke volumeregeling
Deze functie past het volume aan de voertuig-
snelheid aan. Als u de snelheidsafhankelijke
volumeregeling wilt wijzigen, kiest u de scherm-
toets Off (uit), 1, 2 of 3. Kies vervolgens de
schermtoets met de pijl naar links.
• Surround Sound
Met deze functie wordt een ruimtelijke surround
sound gesimuleerd. Kies de schermtoets Sur-
round Sound en selecteer vervolgens On (aan)
of Off (uit). Kies ten slotte de schermtoets met
de pijl naar links.
Telefoon/Bluetooth®
Nadat u de schermtoets Phone/Bluetooth®
(telefoon/Bluetooth®) hebt gekozen, zijn de vol-
gende instellingen mogelijk.
• Gekoppelde apparaten
Deze functie toont welke telefoons zijn gekop-
peld aan het telefoon/Bluetooth®-systeem.
Raadpleeg voor meer informatie uw aanvul-
lende handleiding van Uconnect®.Uconnect® RADIO — INDIEN
AANWEZIG
Voor gedetailleerde informatie over de radio,
raadpleeg uw aanvullende handleiding van
Uconnect®.
BEDIENING iPod®/USB/MP3 —
indien aanwezig
Deze voorziening bevindt zich in het deksel aan
de bovenkant van de middenconsole en maakt
het mogelijk een iPod® of extern USB-apparaat
aan te sluiten op de USB-poort.
iPod® bediening is compatibel met iPod® Mini,
4G, Photo, Nano, 5G en iPhone® apparaten.
Sommige versies van de iPod® software zijn
mogelijk niet volledig compatibel met de func-
ties van de iPod® bediening. Bezoek in dat
geval de website van Apple om de nieuwste
softwareversies te downloaden.
Raadpleeg voor meer informatie de aanvul-
lende handleiding van Uconnect®.
208
Page 213 of 420
AUDIOTOETSEN OP HET
STUURWIEL — INDIEN
AANWEZIG
De knoppen van de afstandsbediening van het
audiosysteem bevinden zich achter op het
stuur. Grijp achter het wiel om toegang te
krijgen tot de schakelaars.
De knop aan de rechterzijde is een tuimelscha-
kelaar met een drukknop in het midden. Hier-
mee kunt u het volume regelen en de modus
van het audiosysteem bepalen. Als u de boven-
zijde van de tuimelschakelaar indrukt, neemthet geluidsvolume toe. Als u de onderzijde
indrukt, wordt het volume verlaagd.
Door op de drukknop in het midden te drukken,
kunt u schakelen tussen de verschillende be-
schikbare modi voor de radio (AM/FM/CD/AUX,
enz.).
De knop aan de linkerzijde is een tuimelscha-
kelaar met een drukknop in het midden. De
functie van de knop aan de linkerzijde is afhan-
kelijk van de actieve modus.
Hier volgt een beschrijving van de functies van
deze knop in de verschillende modi.
Bediening van de radioAls u de bovenzijde van de schakelaar indrukt,
wordt vooruit gezocht naar de volgende be-
schikbare zender. Als u de onderzijde van de
schakelaar indrukt, wordt achteruit gezocht
naar de volgende beschikbare zender.
Als u op de drukknop midden op de tuimelscha-
kelaar aan de linkerzijde drukt, stemt de radio af
op de volgende voorkeurzender die u hebt
geprogrammeerd onder de drukknop voor voor-
keurzenders.
Cd-spelerAls u één keer drukt op de bovenzijde van de
schakelaar, wordt het volgende nummer op de
cd gekozen. Als u één keer op de onderkant van
de schakelaar drukt, wordt het begin van het
huidige nummer of het begin van het vorige
nummer gekozen wanneer het nieuwe nummer
korter dan één seconde is gespeeld.
Wanneer u tweemaal drukt, wordt het tweede
nummer afgespeeld; bij driemaal het derde,
enz.
De drukknop midden op de tuimelschakelaar
aan de linkerzijde heeft geen functie voor een
cd-speler voor één cd. Als de auto echter is
uitgerust met een cd-speler met cd-wisselaar,
kunt u met de middelste drukknop de volgende
beschikbare cd in de speler selecteren.
ONDERHOUD VAN CD’s EN
DVD’s
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen om
uw cd’s en dvd’s in goede conditie te houden:
1. Houd de cd aan de rand vast en zorg dat u
het oppervlak niet aanraakt.
Afstandsbediening geluidssysteem
(achteraanzicht stuurwiel)
209
Page 214 of 420
2. Bij vlekken op de cd, maakt u het oppervlak
met een zachte doek schoon, waarbij u van het
midden naar de rand van de cd veegt.
3. Breng geen papier of plakband op de cd
aan; voorkom krassen van de disk.
4. Gebruik geen oplosmiddelen, zoals benzine,
terpentijn, schoonmaakmiddelen of antistati-
sche sprays.
5. Bewaar de disk in de hoes na het afspelen.
6. Stel de disk niet bloot aan direct zonlicht.
7. Bewaar de disk niet op een plaats waar het
te heet kan worden.
OPMERKING:
Als u problemen ondervindt bij het afspelen
van een bepaalde disk, kan er sprake zijn
van een beschadiging (bijvoorbeeld kras-
sen, gedeeltelijke verwijdering van de reflec-
terende laag, een haar, vocht of dauw op de
disk). De disk kan echter ook te groot zijn of
een beveiligingscode hebben. Probeer eerst
een goede disk af te spelen, voordat u de
cd/dvd-speler ter reparatie aanbiedt.WERKING VAN DE RADIO EN
MOBIELE TELEFOONS
Onder bepaalde omstandigheden kan een inge-
schakelde mobiele telefoon in uw auto de radio
storen. Deze situatie kunt u verhelpen door de
antenne van de mobiele telefoon te verplaat-
sen. Dit probleem is niet schadelijk voor de
radio. Wanneer de radio nog steeds niet naar
tevredenheid werkt nadat de antenne is ver-
plaatst, is het raadzaam de radio zachter of uit
te zetten wanneer de mobiele telefoon in ge-
bruik is en geen gebruik wordt gemaakt van
Uconnect® (indien aanwezig).
KLIMAATREGELING
Het systeem voor airconditioning en verwar-
ming is ontworpen voor een optimaal interieur-
comfort onder alle weersomstandigheden. Dit
systeem kan worden bediend met de toetsen
van de automatische klimaatregeling op het
instrumentenpaneel of via het scherm van het
Uconnect® systeem.
Wanneer het Uconnect® systeem in een be-
paalde modus (Radio, Player, Settings, More,
enz.) staat, worden de temperatuurinstellingenvoor de bestuurder en passagier aan de boven-
zijde van het scherm weergegeven.
Algemeen overzichtToetsen
De toetsen bevinden zich onder het Uconnect®
scherm.
Schermtoetsen
Schermtoetsen bevinden zich op het Uconnect®
scherm.
Automatische klimaatregeling — toetsen
210
Page 215 of 420
Beschrijving van de toetsen en schermtoet-
sen
1. Knop MAX A/C
Druk kort op deze knop om de huidige instelling
te wijzigen. Het indicatielampje brandt wanneer
MAX A/C is ingeschakeld. Als u nogmaals op
deze knop drukt, schakelt de functie MAX A/C
naar de handmatige modus en gaat het indica-
tielampje MAX A/C uit.2. A/C-knop
Druk kort op deze knop om de huidige instelling
te wijzigen. Het indicatielampje brandt wanneer
A/C is ingeschakeld. Als u nogmaals op deze
knop drukt, schakelt de functie A/C naar de
handmatige modus en gaat het indicatielampje
A/C uit.
3. Recirculatieknop
Druk kort op deze knop om de huidige instelling
te wijzigen. Het indicatielampje brandt wanneer
de functie is ingeschakeld.
4. Knop AUTO
Regelt automatisch de interieurtemperatuur
door de luchtverdeling en de luchthoeveelheid
in te stellen. Door het inschakelen van deze
functie, wordt van de automatische werking
naar de handmatige modus geschakeld. Raad-
pleeg het hoofdstuk
"Automatische werking"
voor meer informatie hierover. 5. Knop Ontdooien vóór
Druk kort op deze knop om in plaats van de
huidige ingestelde luchtstroom de modus Ont-
dooien in te schakelen. Het indicatielampje
brandt wanneer deze functie is ingeschakeld.
Door het inschakelen van deze functie, wordt
van de automatische werking naar de handma-
tige modus geschakeld. Wanneer de modus
Ontdooien wordt geselecteerd, kan het aanja-
gertoerental toenemen. Als modus Ontdooien
vóór wordt uitgeschakeld, wordt de opnieuw de
vorige instelling van de klimaatregeling actief.
6. Knop Ontdooien achter
Druk kort op deze knop om de achterruitverwar-
ming en de buitenspiegelverwarming (indien
aanwezig) in te schakelen. Een indicatielampje
brandt wanneer de achterruitverwarming is in-
geschakeld. De achterruitverwarming wordt na
ongeveer 10 minuten automatisch uitgescha-
keld.
Uconnect® 8.4 Automatische
temperatuurregeling — Schermtoetsen
211
Page 216 of 420
LET OP!
Het negeren van de volgende waarschuwin-
gen kan leiden tot schade aan de verwar-
mingselementen:
•Wees voorzichtig bij het wassen van de
binnenkant van de achterruit. Gebruik
geen schurende schoonmaakmiddelen om
de binnenzijde van de ruit te reinigen.
Gebruik een zachte doek en een mild
schoonmaakmiddel en wrijf evenwijdig
aan de verwarmingselementen. U kunt
stickers verwijderen met warm water.
•
Gebruik geen schrapers, scherpe voorwer-
pen of schurende schoonmaakmiddelen om
de binnenzijde van de ruit te reinigen.
• Zorg ervoor dat alle voorwerpen zich op
veilige afstand van de ruit bevinden.
7. Knop temperatuurverhoging passagiers
Biedt de passagiers een onafhankelijke tempe-
ratuurregeling. Druk op de knop om de inge-
stelde temperatuur te verhogen of druk op het
aanraakscherm op de schermtoets tempera- tuurbalk en schuif deze naar de schermtoets
met de rode pijl om de ingestelde temperatuur
te verhogen.
OPMERKING:
Als in de modus Sync op deze knop wordt
gedrukt, wordt deze modus automatisch af-
gesloten.
8. Knop temperatuurverlaging passagiers
Biedt de passagiers een onafhankelijke tempe-
ratuurregeling. Druk op de knop om de inge-
stelde temperatuur te verlagen of druk op het
aanraakscherm op de schermtoets tempera-
tuurbalk en schuif deze naar de schermtoets
met de blauwe pijl om de ingestelde tempera-
tuur te verlagen.
OPMERKING:
Als in de modus Sync op deze knop wordt
gedrukt, wordt deze modus automatisch af-
gesloten.
9. SYNC
Druk op de schermtoets Sync om de stand Sync
in of uit te schakelen. Het indicatielampje Sync
brandt wanneer deze functie is ingeschakeld.
Sync wordt gebruikt om de temperatuurinstelling
aan passagierszijde te synchroniseren met die
aan bestuurderszijde. Als de temperatuurinstel-
ling aan passagierszijde wordt gewijzigd terwijl de
functie Sync actief is, zal deze functie automa-
tisch worden uitgeschakeld.
10. Aanjagerschakelaar
De aanjagerschakelaar wordt gebruik om de
hoeveelheid lucht te regelen, die door het kli-
maatsysteem stroomt. De schakelaar heeft ze-
ven standen. Als u het aanjagertoerental wijzigt,
schakelt het systeem van automatische werking
naar handmatige bediening. Het toerental kan
als volgt met de toetsen of schermtoetsen wor-
den ingesteld:
Toets
Het aanjagertoerental neemt toe wanneer u de
schakelaar vanuit de laagste stand rechtsom
draait. Het aanjagertoerental neemt af wanneer
u de schakelaar linksom draait.
212
Page 217 of 420
Schermtoets
Gebruik het kleine aanjagerpictogram om het
aanjagertoerental te verlagen en het grote picto-
gram om dit toerental te verhogen. De aanjager
kan ook worden geselecteerd door op de aanja-
gerbalk tussen de pictogrammen te drukken.
11. Standen
De luchtverdeling kan zo worden ingesteld dat
lucht vanuit de luchtroosters in het instrumen-
tenpaneel, de vloerroosters, de ontwasemings-
roosters en de ontdooiroosters stroomt. De
volgende standen zijn beschikbaar:
Ventilatie instrumentenpaneel
Er komt lucht naar binnen via de roos-
ters in het instrumentenpaneel. U kunt
deze roosters afzonderlijk verstellen
om zo de luchtstroming te regelen. De lamellen
van de uitblaasopeningen in het midden en in de
zijpanelen kunnen omhoog en omlaag en naar
links en naar rechts worden bewogen om zo de
richting van de luchtstroom te regelen. Onder de
lamellen bevindt zich een stelwiel waarmee de
uitblaasopening kan worden afgesloten of aange-
past om zo de uitstromende hoeveelheid lucht te
regelen.
Stand Twee niveaus
Lucht stroomt uit de luchtroosters in
het instrumentenpaneel en de roos-
ters in de vloer. Een geringe hoeveel-
heid lucht stroomt via de openingen voor voor-
ruitontdooiing en zijraamontwaseming.
OPMERKING:
De stand Twee niveaus is bedoeld om comfort
te bieden door koele lucht uit de luchtroosters
in het instrumentenpaneel en warme lucht uit
de vloerroosters te laten stromen.
Vloerstand
Lucht stroomt uit de luchtroosters in
de vloer. Een geringe hoeveelheid
lucht stroomt via de openingen voor
voorruitontdooiing en zijraamontwaseming.
Gemengde stand
De lucht stroomt via de vloeropenin-
gen, ontdooiroosters en de roosters
voor ontwaseming van de zijramen.
Deze stand kunt u het beste gebrui-
ken bij koud weer of sneeuw. Ontdooistand
De lucht stroomt via de roosters voor
ontwaseming van de voorruit en zijra-
men. Gebruik de ontdooistand in
combinatie met de hoogste temperatuurinstel-
ling om zo snel mogelijk de voorruit en de
zijramen te ontdooien. Wanneer de ontdooi-
stand wordt geselecteerd, kan het aanjagertoe-
rental toenemen.
12. Toets klimaatregeling aan/uit
Druk op deze toets om de klimaatregeling in of
uit te schakelen.
13. Knop temperatuurverlaging bestuurder
Biedt de bestuurder een onafhankelijke tempe-
ratuurregeling. Druk op de knop om de inge-
stelde temperatuur te verlagen of druk op het
aanraakscherm op de schermtoets tempera-
tuurbalk en schuif deze naar de schermtoets
met de blauwe pijl om de ingestelde tempera-
tuur te verlagen
213
Page 218 of 420
OPMERKING:
In de modus Sync regelt deze knop tegelij-
kertijd ook automatisch de temperatuurre-
geling aan passagierszijde.
14. Knop temperatuurhoging bestuurder
Biedt de bestuurder een onafhankelijke tempe-
ratuurregeling. Druk op de knop om de inge-
stelde temperatuur te verhogen of druk op het
aanraakscherm op de schermtoets tempera-
tuurbalk en schuif deze naar de schermtoets
met de rode pijl om de ingestelde temperatuur
te verhogen.
OPMERKING:
In de modus Sync regelt deze knop tegelij-
kertijd ook automatisch de temperatuurre-
geling aan passagierszijde.
Functies van de klimaatregeling
A/C (airconditioning)
Met de knop voor de A/C (airconditioning) kan
de gebruiker het airconditioningsysteem hand-
matig in- of uitschakelen. Als de airconditioningis ingeschakeld, stroomt via de luchtroosters
koele, droge lucht in het interieur. Druk voor een
lager brandstofverbruik op knop A/C om de
airconditioning uit te schakelen en stel met de
hand de aanjager en luchtverdeling in. Zorg ook
dat u alleen de stand Instrumentenpaneel, Ven-
tilatie op twee niveaus of Vloer kiest.
OPMERKING:
•
Wanneer zich wasem of condens vormt
op de voorruit of zijramen, kiest dan de
ontdooistand en verhoog het aanjager-
toerental.
• Als het lijkt of de airco minder goed werkt
dan verwacht, controleer dan of de voor-
zijde van de airco-condensor (vóór in de
radiateur) is verstopt door vuil of insec-
ten. Maak de condensor schoon door
voorzichtig water vanaf de achterzijde
van de radiateur door de condensor te
spuiten. Beschermhoezen kunnen de
luchtstroom door de condensor hinderen,
waardoor de prestaties van de airco afne-
men. MAX A/C
Met MAX A/C wordt maximaal gekoeld.
Druk kort op de knop om te schakelen tussen
MAX A/C en de voorgaande instellingen. De
schermtoets gaat branden wanneer MAX A/C is
ingeschakeld (ON).
De gebruiker kan in de modus MAX A/C het
gewenste aanjagertoerental en de gewenste
stand kiezen. Door op andere instellingen te
drukken, schakelt de MAX A/C-werking over
naar de geselecteerde instelling en wordt MAX
A/C verlaten.
Recirculatie
Wanneer de buitenlucht rook, on-
prettige luchtjes of veel vocht be-
vat, of wanneer een snelle koeling
gewenst is, kunt u de binnenlucht
laten circuleren door op de recircu-
latieknop te drukken. Wanneer
deze knop is ingedrukt, brandt de het indicatie-
214
Page 219 of 420
lampje voor recirculatie. Druk nogmaals op de
knop om de recirculatiestand uit te schakelen
en buitenlucht in het interieur te laten stromen.
OPMERKING:
Bij koud weer kunnen de ruiten, bij gebruik
van de recirculatiestand, sneller beslaan. De
recirculatiefunctie is mogelijk niet beschik-
baar (schermtoets grijs weergegeven). In de
modus Ontwasemen mag de recirculatie-
stand niet worden gebruikt om de ramen
sneller vrij te maken. De recirculatie wordt
automatische uitgeschakeld als deze stand
wordt gekozen. Als u de recirculatie pro-
beert in te schakelen terwijl deze stand ac-
tief is, gaat het lampje in de bedieningsknop
knipperen en vervolgens uit.
Automatische temperatuurregeling
(ATC)
Automatische werking
1. Druk op de toets of schermtoets AUTO (4) in
het bedieningspaneel van de automatische
temperatuurregeling.2. Stel vervolgens de gewenste temperatuur in
met de toetsen of schermtoetsen (7, 8, 13 en
14) voor het regelen van de temperatuur aan de
bestuurderszijde en de passagierszijde. Zodra
de gewenste temperatuur wordt weergegeven,
zorgt het systeem dat deze temperatuur wordt
bereikt en automatisch wordt gehandhaafd.
3. Nadat de gewenste temperatuur is inge-
steld, hoeft u de instellingen niet meer te wijzi-
gen. U ervaart het meeste gebruiksgemak wan-
neer u het systeem automatisch laat werken.
OPMERKING:
•
U hoeft de temperatuurinstelling niet te
wijzigen wanneer de auto warm of koud
is. Het systeem past automatisch de tem-
peratuur, de luchtverdeling en het aanja-
gertoerental aan om zo snel mogelijk de
door u gewenste instelling te bereiken.
• De temperatuur kan worden weergegeven
in Amerikaanse of metrische maateenhe-
den, door de programmeerbare optie US
of Metric (metrisch) te kiezen. Raadpleeg
voor meer informatie de paragraaf Instel-
lingen van Uconnect® in dit hoofdstuk
van deze handleiding. Voor een optimaal comfort in de automatische
stand, blijft de aanjager tijdens een koude start
met een laag toerental draaien totdat de motor
is opgewarmd. Daarna zal de aanjager steeds
sneller gaan draaier en overgaan op het ge-
wenste toerental voor de automatische modus.
Handmatige bediening
Met het systeem kunt u ook handmatig het
aanjagertoerental, de luchtverdeling, de airco
en de recirculatie bedienen.
Het aanjagertoerental kan op elke gewenste
constante waarde worden ingesteld met de
aanjagerschakelaar. De aanjager werkt dan
met een vast toerental, totdat een ander toeren-
tal wordt gekozen. Zo kunnen de inzittenden
voorin de luchthoeveelheid regelen die in het
voertuig circuleert en de automatische stand
annuleren.
Ook de richting van de luchtstroom kan worden
gekozen door een van de beschikbare standen
te selecteren. Ook de airco en recirculatie kan
handmatig worden bediend.
215
Page 220 of 420
Aanwijzingen voor bediening
OPMERKING:
Zie de tabel aan het eind van dit hoofdstuk
voor de juiste instellingen voor de verschil-
lende weersomstandigheden.
Rijden in de zomer
Het motorkoelsysteem in auto’s met airconditi-
oning moet worden beschermd met een koel-
vloeistof met antivries van uitstekende kwaliteit
om een goede bescherming te bieden tegen
roestvorming en oververhitting van de motor.
Een oplossing van 50% OAT (Organic Additive
Technology) koelvloeistof die voldoet aan de
Chrysler-materiaalnorm MS-12106 en 50% wa-
ter wordt aanbevolen. Raadpleeg de paragraaf
"Onderhoudsprocedures"in het hoofdstuk"On-
derhoud van uw auto" voor de aanbevolen
koelvloeistof.
Rijden in de winter
Het gebruik van de recirculatiestand in de win-
termaanden wordt afgeraden, omdat daardoor
de ruiten kunnen beslaan. Stalling
Wanneer u de auto twee weken hebt gestald of
niet hebt gebruikt (bijv. in de vakantie), laat het
aircosysteem daarna dan gedurende vijf minu-
ten werken bij stationair toerental in de buiten-
lucht en met een hoog aanjagertoerental. Zo
wordt het systeem voldoende gesmeerd en
wordt de kans op schade aan de aircocompres-
sor tot een minimum beperkt wanneer u het
systeem weer start.
Ontwasemen
U kunt de voorruit snel ontwasemen door de
ontdooistand te kiezen. Met de ontdooistand/
vloerstand kunt u de voorruit helder houden en
daarnaast zorgen voor voldoende verwarming.
Als zijramen bestaan, verhoog dan het aanja-
gertoerental. Vooral bij zacht maar regenachtig
of vochtig weer is de kans groot dat de autorui-
ten aan de binnenzijde beslaan.
OPMERKING:
Zet het systeem niet langdurig in de
recirculatiestand wanneer de airco is uitge-
schakeld, omdat anders de ruiten kunnen
beslaan.Luchtinlaat aan buitenzijde
Zorg dat de luchtinlaat, direct vóór de voorruit,
niet wordt verstopt door achtergebleven blade-
ren e.d. Wanneer bladeren achterblijven in de
luchtinlaat wordt de luchtstroming belemmerd
en als ze in de luchtkamer terechtkomen kun-
nen de waterafvoeren verstopt raken. Zorg er in
de wintermaanden voor dat de luchtinlaat vrij is
van ijs en sneeuw.
Aircoluchtfilter
Het klimaatregelsysteem filtert stof, pollen en
sommige geuren uit de buitenlucht. Sterke
stank kan niet volledig worden gefilterd. Raad-
pleeg de paragraaf
"Onderhoudsprocedures" in
het hoofdstuk "Onderhoud van uw auto" voor
aanwijzingen voor het vervangen van het filter.
216