JEEP GRAND CHEROKEE 2013 Instructieboek (in Dutch)
Page 251 of 420
•Band/krik - Controlelampjes 3 en 6 branden.
De stand band/krik wordt uitgeschakeld wan-
neer de klant met het voertuig rijdt.
• Wieluitlijning - Controlelampjes 3 en 4 bran-
den. De stand Wieluitlijning wordt uitgescha-
keld wanneer de klant met het voertuig rijdt.
TIPS VOOR RIJDEN OP DE WEG
Terreinauto’s hebben een hogere bodemvrij-
heid en een smaller spoor om ervoor te zorgen
dat ze in een verscheidenheid aan off-road-
toepassingen kunnen worden gebruikt. De ver-
schillende ontwerpkenmerken geven deze au-
to’s een hoger zwaartepunt dan normale auto’s.
Een voordeel van de hogere bodemvrijheid is
een beter zicht op de weg, waardoor u proble-
men beter kunt anticiperen. Terreinauto’s zijn niet
bedoeld om bochten te nemen met dezelfde
snelheid als conventionele auto’s met tweewiel-
aandrijving, op dezelfde manier als laagge-
bouwde sportauto’s niet zijn ontworpen voor comfortabel rijden in terreinomstandigheden.
Vermijd voor zover mogelijk scherpe bochten of
abrupte manoeuvres. Net zoals bij andere auto’s
van dit type kan het nalaten deze auto juist te
besturen resulteren in het verliezen van de con-
trole over de auto of in over de kop slaan.
TIPS VOOR TERREINRIJDEN
OPMERKING:
Verwijder de voorspoiler vóór het terreinrij-
den om schade te voorkomen. De voorspoi-
ler is met zeven kwartslagsluitingen aan het
onderste plaatwerk aan de voorzijde beves-
tigd en kan met de hand worden verwijderd.
De voorste-kentekenplaathouder moet eerst
worden verwijderd, indien aanwezig.
Quadra-lift™ — indien aanwezigHet wordt aanbevolen dat u tijdens het terrein-
rijden de laagst bruikbare voertuighoogte selec-
teert om een obstakel te ontwijken of een terrein
te trotseren. De hoogte van het voertuig dient te
worden verhoogd als dit door veranderingen in
het terrein noozakelijk is.
Voorspoiler
1 — Voorbumper
2 — Bevestigingen voorspoiler
247
Page 252 of 420
De Selec-Terrain™-schakelaar stelt het voertuig
automatisch in op de optimale rijhoogte aan de
hand van de stand van de Selec-Terrain™-
schakelaar. De hoogte kan worden veranderd
vanuit de Selec-Terrain™-standaardinstelling
door normaal gebruik van de knoppen van het
luchtveringssysteem. Raadpleeg"Quadra-Lift™ –
indien aanwezig "in het hoofdstuk "Starting and
Operating "voor meer informatie hierover.
Gebruik van de groep 4WD LOW –
indien aanwezig
Schakel tijdens het terreinrijden naar de groep
4WD LOW voor extra grip. Deze stand is be-
doeld voor het rijden onder extreme omstandig-
heden zoals diepe sneeuw, modder of zand
waarbij extra trekkracht nodig is bij een lage
snelheid. Vermijd rijsnelheden hoger dan
40 km/h in de groep 4WD LOW.
WAARSCHUWING!
Rijd niet in de groep 4WD-LOW op een
droog wegdek; anders kan schade aan de
aandrijflijn ontstaan. In de groep 4WD-LOW
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
worden de voor- en achteraandrijflijnen aan
elkaar gekoppeld en is geen differentieelac-
tie tussen de aandrijfas vóór en achter mo-
gelijk. Rijden in 4WD-LOW op droog wegdek
veroorzaakt torderen van de aandrijflijn en
"bokken" van de auto; uitsluitend gebruiken
op natte of gladde ondergrond.
Door water rijdenHoewel uw auto in staat is om door water te
rijden, moet u een aantal voorzorgsmaatrege-
len in acht nemen voordat u het water inrijdt.
OPMERKING:
Uw auto kan in water van maximaal 51 cm
waden om kleine rivieren en stromen over te
steken. Om ervoor te zorgen dat de verwar-
ming en ventilatie van uw auto optimaal blij-
ven werken, moet u het systeem in de recircu-
latiemodus zetten als u door water waadt.
LET OP!
Rijd niet met een hogere snelheid dan 8 km/u
(5 mph) door water. Als voorzorgsmaatregel
moet vooraf altijd de diepte van het water
worden gecontroleerd. Alle vloeistoffen moeten
achteraf worden gecontroleerd. Bij rijden door
water kan schade worden veroorzaakt die niet
door de standaardgarantie van de nieuwe auto
wordt gedekt.
Ga bij het rijden door water met een diepte van
meer dan enkele centimeters voorzichtig te
werk om schade aan de auto en lichamelijk
letsel te voorkomen. Als u door water moet
rijden, probeer dan de diepte en de bodemge-
steldheid te bepalen voordat u het water inrijdt
(en de locatie van eventuele obstakels). Rijd
voorzichtig en handhaaf een constante snelheid
onder de 8 km/u in diep water om golfvorming te
voorkomen.
Sterke stroming
Als het water sterk stroomt en stijgt (bijv. bij een
storm), wacht dan met oversteken totdat het
water is gezakt en/of de stroming minder sterk
248
Page 253 of 420
is. Als u sterk stromend water moet doorkrui-
sen, vermijd dan stukken die dieper zijn dan 23
cm. Door stromend water kan de bodem weg-
spoelen zodat uw auto dieper wegzakt. Ga na
welke plaatsen stroomafwaarts van het punt
waar u het water bent ingereden geschikt zijn
om het water uit te rijden zodat u uw auto naar
deze plaatsen kunt laten toedrijven.
Stilstaand water
Rijd niet in stilstaand water dat dieper is dan 51
cm en verlaag uw snelheid om golfvorming te
voorkomen. De maximumsnelheid in water van
51 cm diep is lager dan 8 km/u.
Onderhoud
Nadat u door diep water bent gereden, moet u
de vloeistoffen en smeermiddelen van uw auto
controleren (motorolie, transmissieolie, as, tus-
senbak) om na te gaan of de vloeistoffen niet
vervuild zijn. Vervuilde vloeistoffen (deze zien er
melkachtig en schuimachtig uit) moeten zo snel
mogelijk worden afgetapt/ververst om bescha-
diging van onderdelen te voorkomen.Rijden in sneeuw, modder of zandBij zware sneeuwval, bij het trekken van een
zware last of voor extra controle bij lagere
snelheden, schakelt u terug naar een lagere
versnelling en zet u indien nodig de tussenbak
in 4WD LOW. Raadpleeg de paragraaf"Wer-
king van de vierwielaandrijving" in het hoofdstuk
"Starten en rijden" voor meer informatie. Scha-
kel niet terug naar een lagere versnelling dan
noodzakelijk om vaart te behouden. Het over-
matig laten oplopen van het toerental van de
motor kan ervoor zorgen dat de wielen doorslip-
pen en de grip verloren raakt.
Schakel op een glad wegdek nooit terug, omdat
de motorremwerking slippen en verlies van
controle over de auto tot gevolg kan hebben.
Heuvel oprijden
OPMERKING:
Bepaal voordat u een heuvel oprijdt eerst de
omstandigheden boven op en aan de andere
kant van de heuvel.
Voordat u een steile heuvel oprijdt, moet u de
transmissie eerst in een lagere versnelling
schakelen en moet u de tussenbak in 4WD LOW zetten. Gebruik de eerste versnelling en
4WD LOW voor hele steile heuvels.
Als de motor afslaat of als u voorwaartse
snelheid begint te verliezen
als u een heuvel
oprijdt, laat de auto dan tot stilstand komen en
rem onmiddellijk. Start de motor opnieuw en
schakel in REVERSE (achteruit). Rij langzaam
achteruit de heuvel af en laat de compressie-
rem van de motor de snelheid regelen. Als u
moet bijremmen om de snelheid te regelen, rem
dan licht en voorkom blokkeren en slippen van
de wielen.
WAARSCHUWING!
Als de motor afslaat, als u vaart verliest of als
u de top van een steile heuvel of helling niet
haalt, mag u nooit proberen te keren. Als u
dat toch doet, kan dit leiden tot het kantelen
en omrollen van de auto. Rijd altijd voorzich-
tig recht achteruit de heuvel af in de
REVERSE-stand. Rijd nooit achteruit een
heuvel af in de NEUTRAL-stand waarbij u
alleen de rem gebruikt.
249
Page 254 of 420
Rijd nooit diagonaal een heuvel op en af,
maar altijd recht omhoog of omlaag.
Als de wielen beginnen te slippen wanneer u de
top van de heuvel nadert, laat dan het gaspe-
daal iets los en blijf vooruit rijden door de
voorwielen langzaam te laten draaien. Hierdoor
krijgt u mogelijk opnieuw grip op het wegdek en
voldoende tractie om de klim te voltooien.
Neerwaartse tractieSchakel de versnellingsbak naar een lage ver-
snelling en de tussenbak in de groep 4WD
LOW. Laat het voertuig langzaam van de helling
rollen zodat alle vier de wielen tegen de druk-
weerstand van de motor draaien. Hierdoor hebt
u controle over de rijsnelheid en -richting.
Herhaaldelijk remmen tijdens het afdalingen
veroorzaakt vermindering van de remwerking
en rembeheersing. Voorkom herhaaldelijk
zwaar remmen door terug te schakelen als dit
mogelijk is.
Na terreinrijdenTijdens terreinrijden wordt uw auto meer belast
dan tijdens het rijden op de weg. Het is raad-
zaam om uw auto na terreinrijden altijd even tecontroleren op schade. Zo kunt u eventuele
problemen meteen laten verhelpen en is uw
auto rijklaar als u hem nodig hebt.
•
Controleer de hele onderzijde van de auto.
Controleer de banden, de carrosseriestruc-
tuur, de stuurinrichting, de ophanging en de
uitlaat op beschadiging.
• Controleer de radiateur op modder en vuil en
maak hem indien nodig schoon.
• Controleer of alle schroefdraadbevestigingen
nog goed vastzitten, vooral op het chassis,
de onderdelen van de aandrijflijn, de stuurin-
richting en de ophanging. Draai ze indien
nodig opnieuw aan en zet ze vast met het
aanhaalmoment dat wordt vermeld in de
onderhoudshandleiding.
• Controleer op restanten van planten en bor-
stels. Deze restanten kunnen tot brandge-
vaar leiden. Ze kunnen beschadigingen van
de brandstofleidingen, remslangen, afdich-
tingen van tandwielen op assen en aandrijf-
assen verbergen. •
Na langdurig rijden in modder, zand, water of
andere vuile omstandigheden moet u de
radiateur, ventilator, remschijven, wielen,
remvoering en assen zo snel mogelijk laten
nakijken en laten reinigen.
WAARSCHUWING!
Schurend materiaal in enig onderdeel van de
remmen kan bovenmatige slijtage of onver-
wacht remmen tot gevolg hebben. U be-
schikt dan mogelijk niet over de volledige
remkracht als u deze nodig hebt om een
aanrijding te voorkomen. Als u in modderige
omstandigheden met de auto hebt gereden,
moet u uw remmen laten nakijken en zo
nodig laten schoonmaken.
• Bij abnormale trillingen na het rijden in mod-
der, gesmolten sneeuw of andere vuile om-
standigheden moet u de wielen controleren
op achtergebleven materiaal. Door achterge-
bleven materiaal kunnen de wielen uit balans
raken. Door het materiaal te verwijderen,
kunt u dit probleem verhelpen.
250
Page 255 of 420
STUURBEKRACHTIGING
5.7-liter motorHet standaard stuurbekrachtigingssysteem
zorgt voor een optimale reactie op stuurma-
noeuvres en maakt de auto gemakkelijk be-
stuurbaar als er weinig ruimte is. Het systeem
voorziet in mechanische stuurkracht als de
stuurbekrachtiging eventueel wegvalt.
Als de stuurbekrachtiging om een of andere
reden uitvalt, blijft de auto normaal bestuurbaar.
Onder dergelijke omstandigheden is er wel aan-
zienlijk meer stuurkracht nodig, vooral bij lage
rijsnelheden en tijdens parkeermanoeuvres.
OPMERKING:
•Wat meer werkingsgeluid aan het einde
van de stuurwielslag is normaal en duidt
niet op een probleem met de stuurbe-
krachtiging.
• Als het voertuig voor het eerst wordt
gestart bij koud weer, bestaat er kans dat
de pomp van het stuurbekrachtigingssys-
teem even lawaai maakt. Dit is te wijten
aan de koude, dikke vloeistof in de stuur- inrichting. Dit lawaai is als normaal te
beschouwen en is in het geheel niet scha-
delijk voor de stuurinrichting.WAARSCHUWING!
Blijven rijden zonder optimale stuurbekrach-
tiging is onverstandig. U kunt zo de veiligheid
van uzelf en anderen in gevaar brengen.
Laat zo snel mogelijk onderhoud verrichten.
LET OP!
Als u het stuurwiel langdurig naar het einde
van zijn slag gedraaid houdt, raakt de stuur-
bekrachtigingsvloeistof verhit. Vermijd dit
dus als dat mogelijk is. U riskeert anders
schade aan de stuurbekrachtigingspomp.
3.6-liter benzinemotor en 3.0-liter
dieselmotor
Uw auto is voorzien van een elektrohydraulisch
stuurbekrachtigingssysteem waardoor de auto
vlot reageert op uw stuuracties en gemakkelijk
manoeuvreerbaar is in kleine ruimten. Het ni-veau van de bekrachtiging wordt door het sys-
teem gevarieerd, zodat u slechts licht hoeft te
sturen bij het parkeren, maar voldoende stuur-
gevoel houdt bij normaal rijden. Wanneer zich in
het elektrohydraulische stuurbekrachtigings-
systeem een storing voordoet waardoor het
systeem niet langer voor stuurbekrachtiging
kan zorgen, zal het mechanische besturing
mogelijk maken.
LET OP!
Bij extreme stuurmanoeuvres is het mogelijk
dat de elektrisch aangedreven pomp de
stuurbekrachtiging vermindert of uitschakelt
om beschadiging van het systeem te voor-
komen. Zodra het systeem is afgekoeld,
wordt de normale werking hervat.
Wanneer het bericht "SERVICE
POWER STEERING SYSTEM"
(onderhoud stuurbekrachtigings-
systeem noodzakelijk) samen met
een knipperend pictogram wordt
weergegeven op het EVIC-scherm,
betekent dit dat auto naar de dealer moet
251
Page 256 of 420
worden gebracht voor service. Het is dan mo-
gelijk dat de stuurbekrachtiging van de auto is
uitgevallen. Raadpleeg de paragraaf"Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum (EVIC) "in het
hoofdstuk "Het instrumentenpaneel" voor meer
informatie.
Als het bericht "POWER STEERING SYSTEM
OVER TEMP" (stuurbekrachtigingsysteem over-
verhit) samen met een pictogram wordt weerge-
geven op het EVIC-scherm, dan betekent dit dat
mogelijk extreme stuurmanoeuvres hebben
plaatsgevonden, waardoor het stuurbekrachti-
gingsysteem oververhit is geraakt. De stuurbe-
krachtiging zal dan tijdelijk wegvallen totdat niet
langer sprake is van oververhitting. Wanneer de
rijomstandigheden dit toestaan, zet de auto dan
veilig stil aan de kant van de weg en laat de motor
enige tijd stationair draaien totdat het lampje
dooft. Raadpleeg de paragraaf "Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC) "in het hoofd-
stuk "Het instrumentenpaneel "voor meer infor-
matie.
OPMERKING:
• Ook wanneer de stuurbekrachtiging niet
meer werkt, kan de auto nog worden be-
stuurd. Onder dergelijke omstandigheden
is wel aanzienlijk meer kracht nodig om te
sturen, vooral bij lage rijsnelheden en
tijdens parkeermanoeuvres.
• Breng een bezoek aan uw erkende dealer
voor service, wanneer deze situatie niet
verandert.
Controle vloeistof
stuurbekrachtiging
Het peil van de stuurbekrachtigingsvloeistof
hoeft niet op vastgestelde onderhoudstijdstip-
pen te worden gecontroleerd. Het vloeistofpeil
hoeft uitsluitend te worden gecontroleerd als u
vermoedt dat er lekkage optreedt, als u onge-
wone geluiden hoort en/of wanneer het sys-
teem niet naar verwachting werkt. Laat de keu-
ring coördineren door een erkende dealer.
LET OP!
Spoel het systeem van de stuurbekrachti-
ging niet met chemicaliën, omdat daardoor
de onderdelen van de stuurbekrachtiging
beschadigd kunnen raken. Dergelijke
schade wordt niet gedekt door de standaard-
garantie.
WAARSCHUWING!
Controleer het vloeistofniveau terwijl de auto
vlak staat en nadat de motor is afgezet, om
zo letsel door bewegende onderdelen te
voorkomen en een accurate niveau-aflezing
te verzekeren. Vul nooit te veel vloeistof bij.
Gebruik uitsluitend door de fabrikant aanbe-
volen stuurbekrachtigingsvloeistof.
Vul zo nodig vloeistof bij tot aan het juiste peil.
Verwijder met een schone doek alle gemorste
vloeistof van de oppervlakken. Raadpleeg de
paragraaf "Vloeistoffen, smeermiddelen en ori-
ginele onderdelen" in"Onderhoud van uw auto"
voor meer informatie hierover.
252
Page 257 of 420
BRANDSTOFBESPARINGS-
TECHNOLOGIE ALLEEN
5.7-LITER MOTOR - INDIEN
AANWEZIG
Deze functie zorgt voor een zuiniger brandstof-
verbruik door vier van de acht cilinders van de
motor uit te schakelen bij lichte belasting en
rustige ritten. Het systeem werkt automatisch,
de bestuurder hoeft niets te bedienen en heeft
geen extra vaardigheden nodig.
OPMERKING:
Nadat de accu is losgekoppeld, kan het
enige tijd duren voordat het systeem weer
volledig werkt.
HANDREM
Voordat u de auto verlaat, moet u controleren of
de handrem volledig is aangetrokken en de
schakelhendel in de stand PARK zetten.Het handrempedaal bevindt zich in de hoek
links onder het instrumentenpaneel. Om de
handrem aan te trekken, moet u het handrem-
pedaal volledig intrappen. Om de handrem vrij
te zetten, trapt u nogmaals het handrempedaal
in en laat u het pedaal langzaam opkomen,
waarbij u voelt dat de rem wordt vrijgegeven.
Als de handrem is aangetrokken terwijl de con-
tactschakelaar in de stand ON staat, gaat het
waarschuwingslampje voor het remsysteem in
de instrumentengroep branden.OPMERKING:
•
Wanneer de handrem is aangetrokken en
naar een versnelling wordt geschakeld,
gaat het waarschuwingslampje voor het
remsysteem knipperen. Als beweging van
de auto wordt gedetecteerd, klinkt er een
geluidssignaal om de bestuurder hierop
te wijzen. Zet de handrem volledig vrij
voordat u met de auto gaat rijden.
• Dit lampje geeft dan alleen aan dat de
handrem is aangetrokken. Het geeft niet
aan hoe krachtig de handrem is aange-
trokken.
Wanneer u op een helling parkeert is het be-
langrijk dat u op een afdaling de voorwielen
naar de stoeprand toe draait en op een helling
van de stoeprand af. U moet eerst de handrem
aantrekken voordat u de schakelhendel in de
stand PARK zet. Anders kan het door de belas-
ting van het schakelblokkeersysteem veel
moeite kosten om de schakelhendel uit de
stand PARK te bewegen. De handrem moet
altijd aangetrokken zijn als de bestuurder niet in
de auto zit.Handrem
253
Page 258 of 420
WAARSCHUWING!
•Gebruik de stand PARK nooit als vervan-
ging voor de handrem. Trek de handrem
altijd volledig aan als u de auto parkeert,
om te voorkomen dat de auto gaat rollen
en mogelijk letsel of schade veroorzaakt.
• Verwijder altijd uw sleutelhouder bij het
uitstappen en sluit de auto af. Laat nooit
kinderen alleen in een auto achter of in de
buurt van een auto die niet is afgesloten.
Het achterlaten van kinderen zonder toe-
zicht in een auto is om verschillende rede-
nen gevaarlijk. Kinderen of derden lopen
dan het risico op ernstig of zelfs dodelijk
letsel. Waarschuw kinderen dat ze niet aan
de handrem, het rempedaal of de schakel-
hendel mogen komen.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
•Laat de sleutelhouder niet achter in of in
de buurt van de auto (of op een voor
kinderen bereikbare plaats) en laat het
contact van een voertuig met Keyless
Enter-N-Go™ niet in de stand ACC of
ON/RUN staan. Een kind zou de knoppen
van de elektrische raambediening of an-
dere schakelaars kunnen bedienen of de
auto in beweging kunnen zetten.
• Controleer of de handrem volledig is vrij-
gezet voordat u gaat rijden. Als u dit niet
doet, kan dit leiden tot een defect van de
remmen, en daardoor tot een aanrijding.
• Trek de handrem altijd volledig aan als u
de auto parkeert, om te voorkomen dat de
auto gaat rollen en mogelijk letsel of
schade veroorzaakt. Controleer ook of de
schakelhendel in de stand PARK staat. Als
dit wordt nagelaten kan de auto gaan
rollen en schade of letsel veroorzaken.
LET OP!
Als het waarschuwingslampje voor het rem-
systeem blijft branden nadat de handrem is
vrijgezet, duidt dit op een storing in het
remsysteem. Laat het remsysteem onmid-
dellijk controleren door een erkende dealer.
ELEKTRONISCHE
REMREGELING
Uw auto is uitgerust met geavanceerde elektro-
nische remregeling, die bestaat uit: ABS-
systeem, tractieregelsysteem (ASR), remassis-
tent (BAS), Electronic Roll Mitigation (ERM) en
Elektronisch stabiliteitsregelsysteem (ESP).
Deze vijf systemen werken samen om onder
verschillende rijomstandigheden de stabiliteit
en de controle over de auto te verbeteren.
Uw voertuig is mogelijk uitgerust met Trailer
Sway Control (TSC) (antislingerregeling), Hill
Start Assist (HSA), Brake Lock Differential
(BLD), Ready Alert Braking (anticiperend rem-
systeem), Rain Brake Support (remdroogfunc-
tie bij nat weer) en, als het voertuig voorzien is
254
Page 259 of 420
van vierwielaandrijving met tussenbak MP 3023
met twee snelheden, Hill Descent Control
(HDC) (afdalingsregeling), Selec Speed Control
(SSC) (ingestelde-snelheidsregeling).
ABS-systeemDit systeem helpt de bestuurder het voertuig
onder controle te houden in ongunstige remom-
standigheden. Het systeem regelt de hydrauli-
sche remdruk om het blokkeren van de wielen
te voorkomen. Bovendien helpt het bij het voor-
komen van slippen tijdens het remmen op een
glad wegoppervlak. Raadpleeg de paragraaf
"ABS-systeem"in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie hierover.
WAARSCHUWING!
Met het ABS-systeem wordt niet voorkomen
dat de auto onderworpen blijft aan de wetten
van de natuur en het systeem zorgt evenmin
voor meer grip op het wegdek. ABS kan
geen ongelukken voorkomen, zeker geen
ongelukken die worden veroorzaakt door te
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
hoge snelheden in bochten, het rijden op
zeer glad wegdek, of aquaplaning. Gebruik
de mogelijkheden van een auto met ABS
nooit op een roekeloze of gevaarlijke wijze
waardoor de veiligheid van de bestuurder of
anderen in gevaar wordt gebracht.
Tractieregelsysteem (ASR)Dit systeem bewaakt de mate van het doorslip-
pen van elk van de aangedreven wielen. Als het
doorslippen van een of meer wielen wordt ge-
detecteerd, worden de doorslippende wielen
afgeremd en wordt het motorvermogen vermin-
derd voor een betere acceleratie en stabiliteit.
Een voorziening van het ASR-systeem, Brake
Limited Differential (BLD), functioneert op de-
zelfde wijze als een limited-slipdifferentieel en
regelt de wielspin van een aangedreven as. Als
één wiel van een aangedreven as sneller draait
dan het andere, wordt het doorslippende wiel afgeremd. Hierdoor kan er meer motorkoppel
naar het niet-doorslippende wiel gaan. Deze
functie blijft actief zelfs als ESP in de modus
"Gedeeltelijk uit"
staat. Raadpleeg "Elektroni-
sche stabiliteitsregeling (ESC)" in dit hoofdstuk
voor meer informatie.
Remassistent (BAS)De remassistent (BAS) is ontworpen om de
remwerking van de auto te optimaliseren tijdens
noodremsituaties. Het systeem herkent een
noodremsituatie aan de hand van de snelheid
en kracht waarmee het rempedaal wordt inge-
trapt en optimaliseert de remdruk dienovereen-
komstig. Dit draagt bij aan een verkorting van
de remweg. Het BAS vult het ABS aan. Wan-
neer u het rempedaal zeer snel intrapt, is de
assistentie van het BAS-systeem optimaal. Om
van het systeem te profiteren moet u het rem-
pedaal tijdens de noodstop ononderbroken
intrappen (niet "pompend"remmen). Verminder
de druk op het rempedaal niet, tenzij u niet
langer hoeft te remmen. Zodra u het rempedaal
loslaat, wordt het BAS-systeem uitgeschakeld.
255
Page 260 of 420
WAARSCHUWING!
•Met het BAS-systeem wordt niet voorko-
men dat de auto onderworpen blijft aan de
wetten van de natuur en het systeem zorgt
evenmin voor meer grip op het wegdek.
• BAS kan geen ongelukken voorkomen,
zeker geen ongelukken die worden veroor-
zaakt door te hoge snelheden in bochten,
het rijden op zeer glad wegdek, of aqua-
planing.
• Gebruik de mogelijkheden van een auto
met BAS nooit op een roekeloze of risico-
volle wijze die de veiligheid van de be-
stuurder of anderen in gevaar brengt.
Electronic Roll Mitigation (ERM)Door bewaking van de stuurbewegingen en de
snelheid van de auto anticipeert dit systeem op
de mogelijkheid dat een wiel loskomt van het
wegdek. Wanneer het ERM-systeem vaststelt
dat de mate waarin de hoek van het stuur
verandert, en de snelheid van het voertuig
voldoende zijn om het wiel op te tillen, wordt er
bijgeremd en kan het motorvermogen worden verminderd. Zo wordt de kans kleiner dat het
wiel wordt opgetild. Het ERM-systeem grijpt
alleen in bij zeer ernstige of ontwijkende rijma-
noeuvres.
Het systeem kan de kans op het optillen van
een wiel alleen verminderen tijdens zeer ern-
stige of ontwijkende rijmanoeuvres. Het sys-
teem kan niet voorkomen dat het wiel wordt
opgetild als gevolg van andere factoren, zoals
de staat van de weg, het verlaten van de rijbaan
of het raken van objecten of andere voertuigen.
WAARSCHUWING!
Er zijn veel factoren, zoals de belading van
het voertuig en de weg- en rijomstandighe-
den, die ervoor kunnen zorgen dat een wiel
wordt opgetild of het voertuig kantelt. Het
ERM-systeem kan niet in alle gevallen voor-
komen dat een wiel wordt opgetild of de auto
kantelt, met name niet wanneer de rijbaan
wordt verlaten of wanneer er objecten of
andere voertuigen worden geraakt. Gebruik
de mogelijkheden van een auto met ERM
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
nooit op een roekeloze of gevaarlijke wijze
die de veiligheid van de bestuurder of ande-
ren in gevaar brengt.
Elektronisch stabiliteitsregelsysteem
(ESP)
Dit systeem verbetert de bestuurbaarheid en
stabiliteit van de auto onder diverse rijomstan-
digheden. ESP corrigeert over- en ondersturen
van het voertuig door het juiste wiel af te
remmen. Zo wordt tegengestuurd bij onder- of
oversturen. Ook kan het motorvermogen wor-
den verminderd om het voertuig te helpen bij
het handhaven van de juiste rijrichting.
ESP bepaalt met behulp van sensors in het
voertuig de door de bestuurder gewenste rijrich-
ting. Het systeem vergelijkt deze baan dan met
de werkelijke rijrichting van het voertuig. Wan-
neer de werkelijke baan niet overeenkomt met
de gewenste baan, remt ESP het juiste wiel af
om over- of onderstuur tegen te gaan.
•
Overstuur: de auto draait meer dan correct is
voor de stand van het stuur
256